ECLI:NL:RBNHO:2023:1802

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
C/15/326407 / FA RK 22-1352
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen, zorgregeling en verdeling van de gemeenschap van goederen

In deze echtscheidingszaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 1 maart 2023 uitspraak gedaan over de echtscheiding tussen de vrouw en de man, die op [huwelijksdatum] in [huwelijksplaats] zijn gehuwd. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen bij de vrouw bepaald. De rechtbank heeft de bestaande birdnestingregeling als zorgregeling tot 1 juli 2023 voortgezet, waarbij de kinderen om de week bij de ouders verblijven. De vrouw had verzocht om het voortgezet gebruik van de echtelijke woning, maar dit verzoek is afgewezen, omdat het belang van de man om ook gebruik te maken van de woning en het belang van de kinderen om de huidige regeling voort te zetten zwaarder wogen. De rechtbank heeft de man een kinderbijdrage van € 151 per kind per maand opgelegd, rekening houdend met de financiële situatie van beide partijen. Daarnaast is er een geschil over de verdeling van de gemeenschap van goederen, waarbij de man een vergoedingsrecht heeft van € 120.000 vanwege een schenking van zijn ouders. De rechtbank heeft bepaald dat de woning aan de man wordt toebedeeld, mits hij de financiering rond krijgt. De vrouw heeft tot 1 juli 2023 de tijd om vervangende woonruimte te vinden. De rechtbank heeft de wijze van verdeling van de gemeenschap van goederen gelast, waarbij de activa en passiva zijn opgesomd. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
zaaknummer / rekestnummer: C/15/326407 / FA RK 22-1352 en C/15/332142 / FA RK 22-4421
Beschikking van 1 maart 2023 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. I.S. Kuijken, gevestigd te Haarlem,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.S. Donders, gevestigd te Haarlem.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 16 maart 2022;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de man, ingekomen op 19 juli 2022;
- het verweerschrift op het zelfstandig verzoek, tevens aanvullend verzoek, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 21 september 2022;
- de akte met bijlagen, van de advocaat van de vrouw van 30 december 2022;
- de akte met bijlagen, van de advocaat van de man van 5 januari 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 18 januari 2022
in aanwezigheid van partijen, bijgestaan door hun advocaten. Beide advocaten hebben het woord gevoerd aan de hand van een overgelegde pleitnota.
1.3.
Na de zitting zijn de volgende stukken ingekomen:
  • het F-formulier, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw van 19 januari 2023;
  • het F-formulier, met bijlagen, van de advocaat van de man van 23 januari 2023;
  • het F-formulier, met bijlage, van de advocaat van de man van 6 februari 2023.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] in [huwelijksplaats] .
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2015 te [geboorteplaats 1] , en
- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2017 te [geboorteplaats 2] .
Voorlopige voorzieningen
2.3.
Bij beschikking van 8 februari 2023 heeft de rechtbank in het kader van de voorlopige voorzieningen bepaald:
  • dat de zorgregeling als volgt zal zijn: [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] verblijven - bij wijze van birdnestingregeling - in de echtelijke woning steeds met één van de ouders, waarbij in week 1 de vrouw in de woning verblijft van maandagmiddag uit school/BSO tot donderdag 18:30 uur en de man van donderdag 18:30 uur tot zaterdag 18:30 uur,
  • dat de man een kinderbijdrage van € 236 per kind per maand aan de vrouw dient te betalen.
Scheiding
2.4.
Partijen verzoeken de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Zij stellen dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
2.5.
Op grond van artikel 815, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voor zover hier van belang, dient een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in dat verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, lid 6 Rv).
2.6.
Door de vrouw is geen ouderschapsplan overeenkomstig artikel 815, lid 2 Rv overgelegd. Nu de vrouw voldoende heeft gemotiveerd dat het voor haar momenteel redelijkerwijs niet mogelijk is een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen, kan zij worden ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding.
2.7.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
Hoofdverblijfplaats kinderen
2.8.
Beide partijen verzoeken te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw zal zijn.
2.9.
Deze verzoeken zullen als op de wet gegrond worden toegewezen, nu niet is gebleken dat het belang van de kinderen zich hiertegen verzet.
Zorgregeling en voortgezet gebruik echtelijke woning
2.10.
Beide partijen verzoeken een zorgregeling vast te stellen. De vrouw verzoekt het voortgezet van de echtelijke woning voor de duur van zes maanden.
Deze onderwerpen zullen gelijktijdig worden behandeld, omdat zij met elkaar zijn verweven.
2.11.
De man verzoekt de volgende zorgregeling vast te stellen:
Dag:
Ouder met zorg voor de kinderen:
Maandag
Man
Dinsdag
Man
Tot woensdag naar school
Man
Vanaf woensdag uit school/BSO
Vrouw
Donderdag
Vrouw
Vrijdag
Vrouw
Zaterdag
Vrouw
Zondag
Vrouw
Tot maandag naar school
Vrouw
Vanaf maandag uit school
Man
Dinsdag
Man
Woensdag naar school
Man
Woensdag uit school
Vrouw
Donderdag
Vrouw
Tot vrijdag naar school
Vrouw
Vanaf vrijdag uit school
Man
Zaterdag
Man
Zondag
Man
2.12.
De man verzoekt daarnaast de volgende vakantieregeling vast te stellen:
Bij de man verblijven
Bij de vrouw verblijven
Zomervakantie
Oneven jaren 1ste helft
Even jaren 2de helft
Even jaren 1ste helft
Oneven jaren 2e helft
Herfstvakantie
Oneven jaren
Even jaren
Kerstvakantie
Even jaren 1ste helft
Oneven jaren 2e helft
Oneven jaren 1ste helft
Even jaren 2de helft
Voorjaarsvakantie
Oneven jaren
Even jaren
Meivakantie
Even jaren
Oneven jaren
Pasen
Oneven jaren
Even jaren
Pinksteren
Even jaren
Oneven jaren
Moederdag
Alle jaren
Vaderdag
Alle jaren
2.13.
Ter onderbouwing van deze verzoeken stelt de man het volgende. Een co-ouder-schapsregeling is in het belang van de kinderen, omdat zij beide ouders dan even veel zien en de kans hebben met beide ouders een even goede band op te bouwen. Hij heeft altijd een groot aandeel in de zorg voor de kinderen gehad en in de laatste jaren van het huwelijk waren de zorgtaken gelijk verdeeld tussen de ouders. De man heeft een flexibele baan, waardoor hij veel tijd met de kinderen kan doorbrengen en een co-ouderschapsregeling mogelijk is. De verzochte regeling zal voorspelbaar zijn voor de kinderen. [de minderjarige 1] heeft een autismespectrum-stoornis, maar uit het advies van de psycholoog [naam] blijkt dat hij prima in staat is zich nieuwe structuren eigen te maken. De vakanties en feestdagen dienen bij helfte te worden verdeeld.
2.14.
De vrouw verzoekt een zorgregeling vast te stellen die inhoudt dat de kinderen de ene week van donderdag uit school tot vrijdag 19.00 uur, en de andere week van donderdag uit school tot zondag 19.00 uur bij de man verblijven.
2.15.
Zij verzoekt daarnaast de verdeling van de vakanties als volgt vast te stellen:
  • Voorjaarsvakantie: oneven jaren bij de vrouw, even jaren bij de man.
  • Meivakantie: oneven jaren de eerste week bij de man en de tweede week bij de vrouw, even jaren de eerste week bij de vrouw en de tweede week bij de man.
  • Zomervakantie:
o Als de vrouw met de kinderen naar Roemenië reist: in de oneven jaren de eerste vier weken bij de vrouw en de laatste twee weken bij de man.
o Als de vrouw niet met de kinderen naar Roemenië reist: in de oneven jaren de eerste, tweede en vijfde week bij de vrouw en de derde, vierde en zesde week bij de man. In de even jaren de eerste, tweede en vijfde week bij de man en de derde, vierde en zesde week bij de vrouw.
  • Herfstvakantie: oneven jaren bij de man, even jaren bij de vrouw.
  • Kerstvakantie:
o Als de vrouw met de kinderen naar Roemenië reist: in de even jaren twee weken bij de vrouw.
o Als de vrouw niet met de kinderen naar Roemenië reist: in de oneven jaren de eerste week bij de man en de tweede week bij de vrouw, in de even jaren de eerste week bij de vrouw en de tweede week bij de man.
2.16.
Ter onderbouwing van deze verzoeken stelt de vrouw het volgende. Een volledige co-ouderschapsregeling is momenteel niet mogelijk, omdat de communicatie tussen partijen hiervoor niet goed genoeg verloopt. De door de man verzochte zorgregeling is voor haar praktisch niet uitvoerbaar, vanwege haar werkschema. Daarnaast sluit de door haar verzochte regeling beter aan bij hoe de zorg tijdens het huwelijk verdeeld was. De vrouw wil niet dat de huidige birdnestingregeling wordt voortgezet, omdat er veel spanning en onrust in huis is. Omdat de man nauwelijks opruimt en schoonmaakt, is zij vaak tot diep in de nacht bezig orde op zaken te stellen. Ook draagt zij alle zorg voor de kinderen die verder gaat dan de zorg van het moment. De vrouw stemt ermee in dat de totale aantal weken schoolvakantie bij helfte worden gedeeld, met dien verstande dat de kinderen in het ene jaar de gehele kerstvakantie bij haar verblijven en in het andere jaar vier weken in de zomervakantie, indien zij in die periode met de kinderen naar Roemenië gaat.
2.17.
De vrouw verzoekt het voortgezet gebruik van de echtelijke woning voor de duur van zes maanden. Zij stelt hiertoe het volgende. Zij huurt op dit moment een kleine kamer zonder eigen voorzieningen, waar de kinderen niet kunnen verblijven. Ze is op zoek naar vervangende woonruimte, maar er nog niet in geslaagd die te vinden, omdat haar inkomen hier nog niet hoog genoeg voor is. De vrouw hoopt haar financiële situatie te verbeteren en daardoor meer kans te maken op een woning. Ook hoopt zij meer zekerheid te kunnen bieden aan een verhuurder, zodra er duidelijkheid is over de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk. De man kan ondertussen terecht bij zijn ouders. Ook is het voor hem makkelijker tijdelijk een woning te huren, omdat zijn inkomen hoger is.
2.18.
De man voert verweer en voert het volgende aan. De vrouw doet onvoldoende haar best om een huurwoning te vinden en aanvaardt zijn hulp hierbij niet. Hij kan niet tijdelijk bij zijn ouders wonen, omdat die niet genoeg ruimte hebben om hem en de kinderen op te vangen. Toewijzing van het verzoek van de vrouw is ook niet in het belang van de kinderen, omdat die dan eerst zullen moeten wennen aan een nieuwe huurwoning van hem, terwijl hij de woning zal overnemen en dus na de periode van voortgezet gebruik door de vrouw, weer terugkeert in de echtelijke woning.
2.19.
De rechtbank overweegt als volgt. Momenteel geldt de birdnestingregeling die in de voorlopige voorzieningenprocedure is vastgesteld. Beide partijen hebben een woonruimte waarin zij kunnen verblijven in de periode dat zij niet de zorg dragen voor de kinderen. Duidelijk is dat de vrouw de echtelijke woning niet zal kunnen overnemen, en dat zij dus een vervangende (huur)woning zal moeten vinden. De man heeft onbetwist gesteld dat hij de woning wel kan overnemen.
Zoals hieronder in het kader van de verdeling nader zal worden besproken, zal de man
de gelegenheid worden gegeven hiervoor de financiering rond te krijgen.
De vraag is wie van partijen de echtelijke woning mag gebruiken in de periode tot de overname daarvan door de man (of tot de levering aan een derde, indien hij de woning niet zou kunnen overnemen), hoe lang die periode moet duren, en welke zorgregeling gedurende en na die periode moet gelden.
2.20.
Bepaald zal worden dat de vastgestelde birdnestingregeling tot 1 juli 2023 wordt voortgezet. Het verzoek van de vrouw om het voortgezet gebruik van de woning, zal worden afgewezen. Hiertoe wordt overwogen dat de birdnestingregeling als zorgregeling goed functioneert, nu beide partijen ter zitting hebben verklaard dat het op dit moment goed gaat met de kinderen. Voorts wordt het belang van de vrouw gezien om enige tijd met uitsluiting van de man gebruik te kunnen maken van de woning, gezien de spanningen die tussen partijen bestaan en de weerslag die dit op haar heeft. Dit belang weegt echter niet op tegen het belang van de man om ook gebruik te kunnen maken van de woning alsmede het belang van de kinderen dat de huidige regeling voorlopig wordt voortgezet. De man heeft immers onbetwist gesteld dat zijn ouders hem en de kinderen niet tezamen kunnen opvangen, omdat hun huis daarvoor niet groot genoeg is. Daarnaast zou de man wellicht andere woonruimte kunnen huren, maar is door hem onbetwist gesteld dat hij de echtelijke woning kan overnemen, zodat hem de gelegenheid zal worden gegeven hiervoor de financiering rond te krijgen. Indien het verzoek van de vrouw tot voortgezet gebruik wordt toegewezen, zou de man in korte tijd twee keer moeten verhuizen. Hier komt nog bij dat indien de man niet meer in de echtelijke woning mag komen, de zorgregeling moet worden gewijzigd, terwijl die momenteel, zoals hiervoor overwogen, goed verloopt. Voor de kinderen zou het betekenen dat zij in korte tijd naar verschillende adressen moeten gaan om contact te hebben met de vader. Dit wordt niet in hun belang geacht, met name waar het betreft [de minderjarige 1] , die gezien zijn autismespectrumstoornis extra behoefte heeft aan rust en regelmaat. Voorts wordt overwogen dat op de zitting gebleken is dat de man, anders dan de vrouw in eerste instantie heeft gezegd, wel degelijk zorgtaken voor de kinderen draagt en een deel van het huishouden voor zijn rekening neemt. Ten slotte wordt overwogen dat er een eind aan de birdnestingregeling zal moeten komen, nu de echtelijke woning moet worden verdeeld en beide partijen een eigen woning moeten krijgen, waarin zij de kinderen kunnen ontvangen.
De vrouw zal tot 1 juli 2023 de tijd hebben om vervangende woonruimte te vinden, welke periode lang genoeg wordt geacht.
2.21.
Met ingang van 1 juli 2023 zal de door de vrouw verzochte reguliere zorgregeling worden vastgesteld. Deze regeling wordt in het belang van de kinderen geacht, nu die inhoudt dat de kinderen bijna de helft van de tijd bij ieder van de ouders zullen verblijven. De regeling houdt immers in dat de kinderen per twee weken zes dagen bij de man zullen verblijven en acht dagen bij de vrouw. De regeling is ook duidelijk en voorspelbaar voor de kinderen, wat, zoals beide partijen naar voren hebben gebracht, erg belangrijk voor hen is. Daarnaast heeft de vrouw onbetwist gesteld dat de door de man verzochte zorgregeling praktisch niet uitvoerbaar is in verband met haar werktijden. De man heeft daarentegen verklaard flexibel te zijn in zijn werktijden, zodat ervan wordt uitgegaan dat de vast te stellen zorgregeling voor hem wél praktisch uitvoerbaar is.
2.22.
Ten aanzien van de voorjaars- en herfstvakanties heeft de vrouw ter zitting haar verzoek gewijzigd, in die zin dat zij thans verzoekt te bepalen dat de kinderen ieder schooljaar een van deze vakanties afwisselend bij één ouder doorbrengen.
Als reden voor deze wijziging heeft zij naar voren gebracht dat de kinderen, bij toewijzing van haar eerdere verzoek, in een schooljaar beide vakanties bij dezelfde ouder doorbrengen. De door de man verzochte verdeling van de voorjaars- en herfstvakanties voldoet aan de voorwaarde van de vrouw dat de kinderen in een schooljaar bij ieder van de ouders één van deze vakanties doorbrengen. Daarom zal het verzoek van de man worden toegewezen.
2.23.
De door de man verzochte verdeling van Pasen, Pinksteren, Moeder- en Vaderdag zal ook worden toegewezen, nu de vrouw deze niet heeft weersproken en dit in het belang van de kinderen wordt geacht.
2.24.
Wat betreft de meivakanties zal het verzoek van de vrouw worden toegewezen.
Zij heeft onbetwist gesteld dat de meivakanties van de kinderen twee weken duren en het wordt in hun belang geacht dat zij dan bij ieder van de ouders één week verblijven.
2.25.
Wat betreft de zomer- en de kerstvakantie zijn partijen het erover eens dat deze in beginsel bij helfte dienen te worden verdeeld. Waar partijen het niet over eens zijn, is of de kinderen in deze vakanties een week extra bij de vrouw zullen verblijven, indien de vrouw met hen naar Roemenië gaat.
Hieromtrent wordt overwogen dat het in het belang van de kinderen wordt geacht dat zij contact kunnen hebben met hun familie in Roemenië, maar dat dit niet ten kosten moet gaan van de hoeveelheid vakantie die zij met de man doorbrengen.
Daarom zal worden bepaald dat de vrouw alleen in de oneven jaren de gelegenheid krijgt om in de zomer- of kerstvakantie met de kinderen naar Roemenië te reizen en dat zij dan een week extra met de kinderen krijgt. Hierbij zal worden bepaald dat als de vrouw hiervan gebruikt maakt in de zomervakantie, zij hiervan niet opnieuw gebruik kan maken in de kerstvakantie, en andersom. Ook zal de man gecompenseerd worden voor de vermindering van zijn vakantiedagen met de kinderen. Zoals door de vrouw ter zitting aangeboden, zal worden vastgelegd dat de kinderen in twee, in onderling overleg te bepalen weekenden per jaar, extra bij hem verblijven.
Partijen zijn het ook niet eens over de verdeling van de weken in de zomervakanties.
Zoals verzocht door de man, zal worden bepaald dat de kinderen afwisselend per jaar de eerste drie weken bij de ene ouder verblijven en de tweede drie weken bij de andere ouder. Anders dan de vrouw naar voren brengt, is niet aannemelijk geworden dat de kinderen niet langer dan twee weken een van hun ouders niet kunnen zien.
Ten slotte hebben partijen tegengestelde ideeën over bij welke ouder de kinderen in de eerste en de tweede week van de kerstvakanties verblijven.
Nu bepaald zal worden dat de kinderen in de herfstvakantie in de oneven jaren bij de man verblijven, en de kerstvakantie de eerstvolgende vakantie is, zal bepaald worden dat de kinderen in de kerstvakantie de eerste week bij de vrouw verblijven en de tweede week bij de man. In de even jaren is dit andersom.
Kinderbijdrage
2.26.
De man verzoekt te bepalen dat hij met ingang van de datum van deze beschikking een kinderbijdrage van € 287 per kind per maand aan de vrouw moet voldoen, althans een bijdrage en ingangsdatum die de rechtbank juist acht.
2.27.
De vrouw verzoekt de door de man te betalen kinderbijdrage te bepalen op € 347 per kind per maand, althans op een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht.
2.28.
De in de voorlopige voorzieningenprocedure vastgestelde kinderbijdrage geldt tot de datum van inschrijving van de onderhavige beschikking in de registers van de burgerlijke stand. Daarom zal die datum als ingangsdatum worden bepaald van de in deze procedure vast te stellen kinderbijdrage.
2.29.
Bij de berekening van de vast te stellen bijdrage worden de zogenoemde Tremanormen als uitgangspunt genomen en bedragen telkens op hele euro’s afgerond.
De aangehechte berekening, gemaakt met behulp van het alimentatieberekeningsprogramma INA, geeft weer welke uitgangspunten daarbij zijn gehanteerd.
Met betrekking tot deze uitgangspunten wordt specifiek nog het navolgende overwogen.
2.30.
Tussen partijen is niet in geschil dat de naar 1 januari 2023 geïndexeerde behoefte van de kinderen € 543 per kind per maand bedraagt. Deze behoefte wordt daarom als uitgangspunt genomen.
2.31.
De man is in loondienst werkzaam bij [werkgever man] . Uit de overgelegde jaaropgave van het jaar 2022, blijkt dat hij in dat jaar een fiscaal loon had van € 64.032.
Op basis van deze gegevens wordt zijn draagkracht berekend op € 985 per maand.
Hierbij wordt, anders dan in de voorlopige voorzieningenprocedure, niet langer rekening gehouden met een door hem te ontvangen inkomensafhankelijke combinatiekorting, omdat de kinderen zullen worden ingeschreven op het adres van de vrouw.
2.32.
De vrouw is in loondienst werkzaam bij [werkgever 1 vrouw] . Uit de door haar overgelegde arbeidsovereenkomst blijkt dat zij met ingang van 7 februari 2023 een bruto maandsalaris ontvangt van € 1.499.
Geen rekening zal worden gehouden met de maandelijkse toeslag van € 205 die zij van deze werkgever ontvangt, omdat die bedoeld is als bijdrage voor een pensioenregeling.
De vrouw is ook in loondienst werkzaam bij [werkgever 2 vrouw] . Uit de overgelegde loonstrook van december 2022 blijkt dat zij een bruto maandloon van € 602, een eindejaars-uitkering van € 76 per maand en een vakantietoeslag van 8% ontvangt, en dat hierop € 32 per maand aan premies in mindering wordt gebracht.
Er wordt ook rekening gehouden met een door haar te ontvangen kindgebonden budget. Op basis van wat de man ter zitting heeft gezegd, wordt er namelijk van uitgegaan dat hij zich van het adres van de echtelijke woning zal uitschrijven. Benadrukt wordt dat hij de kinderen benadeelt indien hij dat niet doet.
2.33.
De man stelt dat de vrouw een verdiencapaciteit heeft van € 3.000 bruto per maand, omdat zij hoogopgeleid is en 36 uur per week zou moeten kunnen werken.
Er zal geen rekening worden gehouden met een hoger inkomen dan wat de vrouw in werkelijkheid verdient. De vrouw heeft immers al jarenlang niet gewerkt in de branche waarin zij een Hbo-opleiding heeft afgerond en daarnaast onbetwist gesteld dat zij al jarenlang 32 uur per week werkt. In de gegeven omstandigheden kan van haar niet worden verlangd dat zij meer gaat werken, omdat zij ook gedeeltelijk de zorg draagt voor twee kinderen, van wie één een verhoogde zorgbehoefte heeft.
2.34.
Op basis van bovengenoemde gegevens wordt de draagkracht van de vrouw berekend op € 582 per maand.
2.35.
De gezamenlijke draagkracht van partijen bedraagt € 1.567 per maand.
Dit bedrag overschrijdt de behoefte van de kinderen van € 543 per kind per maand, zodat er aanleiding is een draagkrachtvergelijking te maken.
De verdeling van de kosten van de kinderen over partijen wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
Het eigen aandeel van de man bedraagt: € 985 : € 1.567 x € 543 = € 341 per kind per maand.
Het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: € 582: € 1.567 x € 543 = € 202 per kind per maand.
2.36.
Op het berekende aandeel dient de zorgkorting in mindering te worden gebracht.
Nu de man gemiddeld meer dan drie dagen per week de zorg heeft voor de kinderen, geldt een percentage van 35. Omdat de behoefte € 543 per kind per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 190 per kind per maand. De man wordt geacht dit bedrag minimaal te besteden aan de kinderen bij de uitoefening van zijn zorgtaken.
2.37.
Op grond van het voorgaande zal beslist worden dat de man een kinderbijdrage van € 151 (€ 341 - € 190) per kind per maand aan de vrouw moet betalen. Dit bedrag wordt jaarlijks van rechtswege gewijzigd met het wettelijk vast te stellen indexeringspercentage.
Partnerbijdrage
2.38.
De vrouw verzoekt een door de man aan haar te betalen partnerbijdrage vast te stellen van € 365 bruto per maand, althans een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht.
2.39.
Tussen partijen is niet in geschil dat de naar 1 januari 2021 geïndexeerde behoefte van de vrouw € 2.117 netto per maand bedraagt. Geïndexeerd naar 1 januari 2023 is dat € 2.231 per maand. Deze behoefte wordt daarom als uitgangspunt genomen.
2.40.
Op basis van bovengenoemde gegevens wordt het netto besteedbaar inkomen van de vrouw ten behoeve van de partnerbijdrage berekend op € 2.296 per maand.
Nu dit bedrag haar behoefte overschrijdt, heeft de vrouw geen aanvullende behoefte.
Haar verzoek om een partnerbijdrage zal daarom worden afgewezen.
Verdeling
2.41.
Beide partijen verzoeken de wijze van verdeling van de tussen hen bestaande gemeenschap van goederen te gelasten op de door hem c.q. haar voorgestelde wijze.
2.42.
Als peildatum voor het bepalen van de omvang van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap heeft te gelden de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding, te weten 16 maart 2022. Nu niet gebleken is dat partijen anders zijn overeengekomen, geldt de datum van feitelijke verdeling voor de waardering van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap.
2.43.
Uit de stukken volgt dat de ontbonden huwelijksgemeenschap in ieder geval bestaat uit de volgende activa en passiva:
de echtelijke woning aan [adres] 13 te [woonplaats] , alsmede de bijbehorende hypothecaire lening bij Nationale Nederlanden ( [nummer] );
ankrekeningen;
een auto (Volkswagen Passat, met kenteken [kenteken] );
twee bakfietsen;
inboedel;
de studieschuld van de man en de studieschuld van de vrouw.
ad a. de echtelijke woning en de bijbehorende hypothecaire lening
2.44.
De man verzoekt te bepalen dat de woning aan hem wordt toebedeeld.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de woning wordt verkocht aan een derde. Zij stelt hiertoe dat de markt zodanig is dat de verkoopopbrengst geregeld hoger is dan de vooraf genoemde waarde.
Overwogen wordt dat de man onbetwist heeft gesteld dat hij financieel is staat is de woning over te nemen. Ook heeft de vrouw er geen belang bij om (haar aandeel in) de woning te verkopen aan een derde, in plaats van aan de man. Een taxateur dient bij de waardering van de woning immers uit te gaan van wat de woning zou opbrengen in het geval van verkoop. Daarom zal worden bepaald dat de man de gelegenheid krijgt de financiering rond te krijgen om de woning te kunnen overnemen. Zoals reeds overwogen, zal worden bepaald dat de birdnestingregeling tot 1 juli 2023 wordt voortgezet. Het eigendomsdeel van de vrouw in de woning zal daarom op of kort na die datum moeten worden overgedragen.
2.45.
Partijen zijn het niet eens over de waarde(ring) van de woning.
De man verzoekt de waarde vast te stellen op basis van het door hem overgelegde taxatierapport van 16 december 2021.
Conform het verzoek van de vrouw zal worden bepaald dat partijen de woning opnieuw dienen te laten taxeren. Hiertoe wordt overwogen dat het door de man overgelegde taxatierapport inmiddels ruim een jaar oud is en dat waarde van de woning inmiddels kan zijn veranderd.
2.46.
Voorts zijn partijen het niet eens over het deel van de (over)waarde van de woning dat aan ieder van hen toekomt. Tussen hen is namelijk in geschil of de man een vergoedingsrecht heeft jegens de gemeenschap, in verband met door hem voor de aankoop van de woning aangewend privévermogen.
Vast staat dat partijen de woning in 2014 hebben gekocht van de ouders van de man voor een bedrag van € 249.999 en dat de ouders hiervan € 120.000 hebben geschonken aan de man,
in die zin dat partijen feitelijk € 129.999 hebben betaald aan de ouders.
In geschil is of deze schenking met een uitsluitingsclausule is gedaan of niet.
De man stelt dat dit het geval is, nu in de leveringsakte van 3 december 2014 een uitsluitingsclausule is opgenomen. De vrouw voert aan dit niet het geval is, nu reeds op 20 oktober 2014 een schriftelijke schenkingsovereenkomst tussen de man en zijn ouders was gesloten waarin geen uitsluitingsclausule was opgenomen. De gift was toen onherroepelijk gedaan en daar kan niet achteraf een uitsluitingsclausule aan verbonden worden, aldus de vrouw.
Subsidiair verzoekt de vrouw te bepalen dat de man (slechts) een nominale vergoeding toekomt van € 120.000 voordat de overwaarde wordt verdeeld. Zij stelt hiertoe dat de redelijkheid en billijkheid zich ertegen verzetten dat de beleggingsleer wordt toegepast op het vergoedingsrecht van de man. Zij wist namelijk niet dat ze slechts aanspraak kon maken op een klein deel van de waarde van de woning, waarvan zij op papier 50% eigenaar is. Partijen hebben de woning samen opgeknapt en bewoond. De hypotheek stond op naam van beiden en de lasten zijn voldaan als kosten van hun gemeenschappelijke huishouding. De ouders van de man hebben altijd gezegd beide partijen te willen ondersteunen en het is nooit de bedoeling van partijen geweest dat het grootste deel van de waardestijging aan de man zou toekomen. Daarbij komt dat de woning op advies van de hypotheekverstrekker zo laag mogelijk is getaxeerd, zodat de werkelijk waarde waarschijnlijk hoger lag en de schenking van € 120.000 niet bijna de helft van de waarde van de woning bedroeg. Met de lagere overdrachtsprijs hebben de ouders van de man beide partijen bevoordeeld en daar dient zij bij de scheiding ook van mee te profiteren, aldus de vrouw.
2.47.
Vooropgesteld wordt dat op de voet van artikel 1:94 (oud) lid 2 aanhef en onder a Burgerlijk Wetboek, van de gemeenschap van goederen zijn uitgezonderd goederen ten aanzien waarvan bij de gift is bepaald dat zij buiten de gemeenschap vallen. Daarbij is van belang dat uit de woorden “bij de gift” blijkt, dat de schenker die een uitsluitingsclausule wil maken, dit dient te doen op het moment waarop de gift tot stand komt.
Vast staat dat de schenking van de ouders van de man aan hem bestond uit een deel van de koopprijs van de woning die partijen van de ouders kochten, zodat het moment van de levering van de woning aan partijen bepalend is voor het oordeel of aan de voorwaarde is voldaan. Nu in de leveringsakte een uitsluitingsclausule ten behoeve van de man is opgenomen, is de conclusie dat het geschonken bedrag van € 120.000 niet in de gemeenschap van goederen valt. Ter zake van deze schenking heeft de man daarom een vergoedingsrecht jegens de gemeenschap. Op vergoedingsrechten die zijn ontstaan na
1 januari 2012 is de zogeheten beleggingsleer van toepassing, wat inhoudt dat het vergoedingsrecht evenredig wordt vermeerderd of verminderd naarmate de woning in waarde stijgt respectievelijk daalt. Vóór 1 januari 2012 gold de nominaliteitsleer, wat inhoudt dat een vergoedingsrecht niet mee stijgt of daalt met de waarde van de woning. Anders dan de vrouw (subsidiair) betoogt, wordt geen rechtsgrond gezien om te bepalen dat op het vergoedingsrecht van de man het oude recht van toepassing is en hem dus slechts een nominaal bedrag van € 120.000 toekomt.
Het betreffende verzoek van de vrouw zal daarom worden afgewezen.
2.48.
Nu partijen de woning in 2014 voor € 249.999 hebben gekocht en € 120.000 hiervan is gefinancierd met privévermogen van de man, heeft de man een vergoedingsrecht jegens de gemeenschap ten bedrage van 48% van de waarde van de woning.
Dit betekent dat van de waarde van de woning 48% aan de man toekomt, dat van de resterende 52% de hoogte van de hypothecaire geldlening moet worden afgetrokken, en dat van het restant de helft aan ieder van partijen toekomt.
2.49.
Op grond van het voorgaande zal de wijze van verdeling van de echtelijke woning, rekening houdend met het vergoedingsrecht van de man, als volgt worden gelast. De woning wordt toebedeeld aan de man, mits de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijk ten aanzien van de op de woning rustende hypothecaire lening.
Partijen dienen de woning binnen één maand na deze beschikking te laten taxeren door een in onderling overleg aan te wijzen taxateur.
De opdracht wordt door één van partijen gegeven en beide partijen dienen op de hoogte gesteld te worden van de datum en het tijdstip van de taxatie. Beide partijen kunnen, indien zij dat wensen, bij de taxatie aanwezig zijn.
De door de taxateur vastgestelde waarde is bindend tussen partijen.
De kosten van de taxatie komen voor rekening van partijen, in die zin dat ieder van hen de helft van deze kosten voor zijn of haar rekening neemt.
De man krijgt de gelegenheid om voor 1 juli 2023 een passende financiering rond te krijgen om de echtelijke woning over te kunnen nemen tegen de te taxeren waarde, in die zin dat de financiering hem in staat moet stellen 26% van de te taxeren waarde van de woning minus de helft van de hypothecaire geldlening per datum overdracht aan de vrouw te voldoen en de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te doen ontslaan.
De overdracht van het eigendomsdeel van de vrouw aan man dient plaats te vinden op of na 1 juli 2023. Indien de vrouw eerder vervangende woonruimte zal vinden, dient de leveringsdatum zo spoedig mogelijk te volgen op de datum waarop de vrouw verhuist.
2.50.
Indien de man niet voor 1 juli 2023 aan het hiervoor genoemde heeft voldaan,
zal de woning door partijen te koop worden gezet, waarbij zij hun medewerking zullen verlenen aan het verstrekken van een opdracht aan een in onderling overleg aan te wijzen makelaar tot verkoop van de woning.
Van de verkoopopbrengst komt eerst 48% toe aan de man. Van de resterende 52% wordt de hypothecaire geldlening afgelost, waarna het resterende bedrag tussen partijen bij helfte wordt gedeeld.
ad b. de bankrekeningen
2.51.
Ten aanzien van de volgende en/of-rekeningen zijn partijen het erover eens dat zij deze (voorlopig) op naam van beide partijen laten staan en dat ieder van hen gerechtigd is tot de helft van de saldi per peildatum:
  • [rekeningnummer 1] (betaalrekening, saldo per peildatum: € 107,76);
  • [spaarrekening 1] (spaarrekening, saldo per peildatum: € 0).
2.52.
Ten aanzien van de volgende op naam van de man staande bankrekeningen zijn partijen het erover eens dat die worden toegescheiden aan de man en dat aan de vrouw toekomt de helft van de saldi per peildatum:
  • [rekeningnummer 2] (betaalrekening, saldo per peildatum: € 273,69);
  • [spaarrekening 2] (spaarrekening, saldo per peildatum: € 170,09).
2.53.
Ten aanzien van de volgende op naam van de vrouw staande bankrekeningen zijn partijen het erover eens dat die worden toegescheiden aan de vrouw en dat aan de man toekomt de helft van de saldi per peildatum:
  • [rekeningnummer 3] (betaalrekening, saldo per peildatum: € 990,16);
  • [rekeningnummer 3] (spaarrekening, saldo per peildatum: € 3.100,14);
  • [rekeningnummer 5] (betaalrekening, saldo per peildatum: € -2,55).
2.54.
De man verzoekt de vrouw te bevelen inzage te verlenen in dan wel afschriften te verstrekken van haar bankafschriften op 16 maart 2022, op straffe van een dwangsom van € 100 per dag(deel), met een maximum van € 5.000, dat zij daarmee in gebreke blijft.
Dit verzoek zal worden afgewezen, nu de vrouw na indiening van dit verzoek door de man stukken heeft ingediend met betrekking tot bovengenoemde bankrekeningen en geen aanleiding wordt gezien om aan te nemen dat de vrouw nog meer bankrekeningen heeft.
ad c. de auto
2.55.
Partijen zijn het erover eens dat de auto wordt toebedeeld aan de man onder de verplichting om € 2.000 aan de vrouw te voldoen.
ad d. de bakfietsen
2.56.
De man heeft onbetwist gesteld dat de vrouw op 22 oktober 2021 een elektrische bakfiets heeft gekocht voor € 1.899.
Partijen zijn het erover eens dat deze bakfiets zonder nadere verrekening aan de vrouw wordt toebedeeld.
2.57.
De vrouw heeft onbetwist gesteld dat een tweede bakfiets in de gemeenschap valt. Deze bakfiets zal aan de man worden toebedeeld, nu de vrouw dit verzoekt en de man hiertegen geen verweer voert.
ad e. de inboedel
2.58.
Partijen zijn het erover eens dat zij de inboedel in onderling overleg bij helfte zullen verdelen, zonder nadere verrekening.
ad f. de studieschulden
2.59.
Ieder van partijen heeft een studieschuld. Partijen zijn het erover eens, zo wordt begrepen, dat ieder van hen de eigen studieschuld zal dragen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
Spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [huwelijksplaats] op [huwelijksdatum] ;
3.2.
bepaalt dat de minderjarigen [geslachsnaam] :
  • [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2015 te [geboorteplaats 1] , en
  • [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2017 te [geboorteplaats 2] ,
hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw;
3.3.
bepaalt dat de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
tot 1 juli 2023als volgt zal zijn:
de kinderen verblijven - bij wijze van birdnestingregeling - in de echtelijke woning steeds met één van de ouders, waarbij in week 1 de vrouw in de woning verblijft van maandagmiddag uit school/BSO tot donderdag 18:30 uur en de man van donderdag 18:30 uur tot zaterdag 18:30 uur en in week 2 de vrouw van zaterdag 18:30 uur tot donderdag 18:30 uur en de man van donderdag 18:30 uur tot maandagochtend voor school;
3.4.
bepaalt dat de zorgregeling
met ingang van 1 juli 2023als volgt zal zijn:
Reguliere regeling:
De kinderen verblijven per twee weken de ene week van donderdag uit school tot vrijdag 19.00 uur en de andere week van donderdag uit school tot zondag 19.00 uur bij de man.
Vakanties en Feestdagen:
De kinderen verblijven tijdens de vakanties en op de feestdagen conform het volgende schema bij de man of de vrouw:
Oneven jaren
Even jaren
Voorjaarsvakantie
Man
Vrouw
Pasen
Man
Vrouw
Meivakantie
Eerste week: man.
Tweede week: vrouw.
Eerste week: vrouw.
Tweede week: man.
Moederdag
Vrouw
Vrouw
Pinksteren
Vrouw
Man
Vaderdag
Man
Man
Zomervakantie
Eerste drie weken: man.
Tweede drie weken: vrouw.
Eerste drie weken: vrouw.
Tweede drie weken: man.
Herfstvakantie
Man
Vrouw
Kerstvakantie
Eerste week: vrouw.
Tweede week: man.
Eerste week: man.
Tweede week: vrouw.
Indien de vrouw in de oneven jaren in de zomervakantie of de kerstvakantie met de kinderen naar Roemenië reist, verblijven de kinderen één week extra bij de vrouw.
De kinderen verblijven dan bij de vrouw in plaats van bij de man in de week die aansluit op de week/weken van de vrouw. In de oneven jaren kan de vrouw hier één keer gebruik van maken. Indien de vrouw hier gebruik van maakt, verblijven de kinderen (ter compensatie) twee in onderling overleg te bepalen weekenden per jaar extra bij de man;
3.5.
bepaalt dat de man € 151 per maand per kind dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
3.6.
gelast de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap op de wijze als overwogen onder rechtsoverwegingen 2.44. tot en met 2.59.;
3.7.
verklaart de beslissingen met betrekking tot de hoofdverblijfplaats, de zorgregeling en de verdeling uitvoerbaar bij voorraad;
3.8.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.L. Diender, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. Leertouwer op 1 maart 2023.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.