ECLI:NL:RBNHO:2023:1775

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
15/028683-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van poging tot zware mishandeling met bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 2 maart 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met een medeverdachte betrokken was bij een gewelddadig incident op 30 januari 2021 te Haarlem. De verdachte en de medeverdachte hebben het slachtoffer meermalen met vuisten geslagen en geschopt, wat leidde tot een poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning van het raken van het slachtoffer, een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 94 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contact- en locatieverbod ten opzichte van het slachtoffer.

De vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor materiële en immateriële schade, is deels toegewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen de materiële schade en het bewezen verklaarde feit, maar heeft de vordering tot immateriële schade voor een deel afgewezen. De rechtbank heeft de totale schadevergoeding vastgesteld op € 5.420,79, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de vordering van een andere benadeelde partij afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat deze partij geestelijk letsel had opgelopen als gevolg van het geweld.

De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot het verrichten van een taakstraf van 240 uren. De uitspraak is gedaan na een openbare terechtzitting op 16 februari 2023, waar de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging heeft gehoord. De rechtbank heeft de redelijke termijn van de procedure in acht genomen, maar vastgesteld dat deze met een maand is overschreden zonder dat dit verdere gevolgen heeft voor de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/028683-21
Uitspraakdatum: 2 maart 2023
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 februari 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L. Rienks en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. F.J. Mascini, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 januari 2021 te Haarlem, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met geschoeide voet op/tegen het hoofd, althans op/tegen het (boven)lichaam, te schoppen/trappen en/of (met gebalde vuist) te slaan/stompen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 januari 2021 te Haarlem, althans in Nederland, met één of meer anderen, op of aan de openbare weg, [straatnaam] te Haarlem, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het schoppen en/of trappen tegen het hoofd, alhans tegen het lichaam, van die [slachtoffer] en/of het slaan en/of stompen op/tegen het gezicht en/of lichaam van die [slachtoffer] terwijl dit (door hem/hen gepleegde geweld) enig lichamelijk letsel voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, wat betreft de bewezenverklaring, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het bewezenverklaarde feit sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Gelet daarop zal voor deze feiten worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen, te weten:
  • de bekennende verklaring van de verdachte die ter terechtzitting van 16 februari 2023 is afgelegd;
  • het proces-verbaal van aangifte door aangever [slachtoffer] van 31 januari 2021 (dossierpagina’s 17 tot en met 23);
  • het proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte] van 31 januari 2021 (dossierpagina’s 104 tot en met 108);
  • een schriftelijk bescheid, inhoudende een verslag van een deskundige als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef onder 4° Sv, te weten een brief van het Spaarne Gasthuis van 30 januari 2021, opgemaakt door [arts] (dossierpagina’s 13 tot en met 15).
3.3.2.
Bewijsmotivering
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een poging tot het opzettelijk en in vereniging toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. De verdachte en de medeverdachte zijn in gevecht gegaan met het slachtoffer, waarbij met vuisten op het hoofd is geslagen. De medeverdachte heeft bekend het slachtoffer, terwijl die op de grond lag, tegen het hoofd te hebben geschopt. De verdachte heeft verklaard twee vuistslagen in het gezicht van het slachtoffer te hebben gegeven en een trappende beweging te hebben gemaakt richting het hoofd van het slachtoffer toen het slachtoffer voorover gebogen stond. Dat de verdachte heeft ontkend het slachtoffer bij het maken van die trappende beweging (op het hoofd) te hebben geraakt is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op het tenlastegelegde medeplegen, niet relevant. Bij het aannemen van opzet van de verdachte op de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel acht de rechtbank verder van belang dat hij – naast het slaan – met kracht een trappende beweging in de richting en vlak bij het hoofd van het slachtoffer heeft gemaakt, waarbij hij werkschoenen droeg met stalen neuzen. Daarmee heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer aanvaard en een wezenlijke bijdrage geleverd aan het in vereniging plegen van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 januari 2021 te Haarlem, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] met kracht met geschoeide voet tegen het hoofd te schoppen en met gebalde vuist te slaan/stompen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van poging tot zware mishandeling.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden en vier dagen, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijk op te leggen strafdeel dient een proeftijd van twee jaren te worden verbonden met als bijzondere voorwaarden een contact- en locatieverbod. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte een taakstraf voor de duur van 240 uren op te leggen.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman kan zich verenigen met de strafeis van de officier van justitie. De raadsman van de verdachte heeft de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de rol van de verdachte bij het ten laste gelegde feit. De verdachte heeft geen leidende rol gehad en heeft zich laten meeslepen in het incident. Daarbij komt dat de verdachte zijn excuses heeft willen aanbieden aan het slachtoffer en zijn partner.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met zijn oom schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling naar aanleiding van een burenruzie. Hoewel de verdachte heeft verklaard dat het de bedoeling was om de ruzie tussen zijn tante en het slachtoffer op te lossen door met elkaar te gaan praten, is dat op geen enkele manier gebleken. Nadat de vader van de verdachte is gebeld over de ruzie, is de verdachte samen met zijn vader en oom naar zijn tante gereden en hebben zij na het uitstappen uit de auto direct de confrontatie met het slachtoffer opgezocht. Hierbij is op het slachtoffer buitensporig geweld toegepast. Het slachtoffer is meermaals met gebalde vuist geslagen, geduwd en met kracht tegen zijn hoofd geschopt terwijl hij op de grond lag. De verdachte heeft door zijn geweldshandelingen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Ook heeft dit een groot gevoel van angst en onveiligheid veroorzaakt bij het slachtoffer. Ter terechtzitting is namens het slachtoffer verwoord wat voor impact het incident tot op de dag van vandaag op hem heeft.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 9 januari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een geweldsdelict is veroordeeld. Dit weegt dus niet in strafverzwarende zin mee.
Verder heeft de rechtbank gelet op het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 11 januari 2023 van [reclasseringswerker] (als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland). Dit rapport houdt onder meer in dat de verdachte in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis goed heeft meegewerkt aan de opgelegde voorwaarden en dat hij zich houdt aan de gemaakte afspraken. Gelet op de houding van de verdachte binnen het schorsingstoezicht en de gesprekken die hij heeft gevoerd met zijn behandelaar bij de Waag wordt het recidiverisico ingeschat als laag. Een behandelverplichting en een meldplicht acht de reclassering niet nodig, zodat zij bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden adviseert.
Overschrijding van de redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak dient te zijn afgerond binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Het aanvangstijdstip van de redelijke termijn wordt in onderhavig geval door de rechtbank bepaald op 30 januari 2021, toen de verdachte in verzekering is gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van bijzondere omstandigheden. Gelet op de datum van dit vonnis (2 maart 2023) is de redelijke termijn met ongeveer één maand overschreden. Gezien deze geringe overschrijding volstaat de rechtbank met de enkele constatering dat de redelijke termijn is overschreden, zonder hieraan verdere consequenties te verbinden.
De op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van 94 dagen moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan, te weten 90 dagen, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank een contactverbod met het slachtoffer en zijn partner en een locatieverbod rondom hun woning noodzakelijk. Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Verder is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 240 uren moet worden opgelegd.

7.Vordering benadeelde partijen

7.1.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 74.078,37 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit € 21.303,37 aan materiële schade en € 52.775,- aan immateriële schade. De materiële schade is onderverdeeld in de volgende schadeposten:
- medische kosten à € 1.690,32, bestaande uit:
o € 294,96 aan eigen risico in 2021 voor ambulancevervoer;
o € 385,- aan eigen risico in 2022 voor medicatie en psychologische zorg;
o € 277,26 aan eigen bijdrage voor tandheelkundige behandelingen;
o € 348,10 aan fysiotherapeutische kosten;
o € 75,42 aan eigen risico in 2023 voor het trekken van tandelementen;
o € 8,38 aan eigen bijdrage voor het trekken van tandelementen; en
o € 385,- voor toekomstig te betalen eigen risico vanwege een te volgen revalidatietraject;
  • tandheelkundige kosten à € 428,57;
  • toekomstige tandheelkundige kosten à € 641,50;
  • hulpmiddelen (wandelstok, wandelstokhouder en rugkussen) à € 73,83;
  • kledingschade à € 244,-;
  • ziekenhuisdaggeldvergoeding à € 62,-;
  • huishoudelijke hulp à € 8.167,50;
  • toekomstige huishoudelijke hulp à € 8.034,-;
  • zelfwerkzaamheid à € 386,40;
  • toekomstige kosten zelfwerkzaamheid à € 608,40;
  • kosten plaatsen beveiligingscamera à € 239,95;
  • zonnebril à € 180,80;
  • reiskosten à € 377,06;
  • toekomstige reiskosten à € 60,19
  • boodschappen à € 66,95;
  • apotheekkosten à € 41,90.
Verder is verzocht de verdachte hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor de schade en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële schade tot een bedrag van € 1.660,74 moet worden toegewezen, nu deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Dit bedrag bestaat uit de volgende schadeposten:
  • eigen risico in 2021 à € 294,96;
  • eigen risico in 2022 à € 385,-;
  • kledingschade à € 244,-;
  • kosten plaatsen beveiligingscamera à € 239,95;
  • zonnebril à € 180,80;
  • reiskosten met betrekking tot het oog, losse tanden, psycholoog en justitie à
  • boodschappen à € 66,95;
  • apotheekkosten à € 41,90.
Ten aanzien van het resterende deel van de materiële schade heeft de officier van justitie geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de vordering, nu er geen causaal verband kan worden vastgesteld tussen de mishandeling en de rugpijnklachten en de breuk van de kaak. Het slachtoffer is na de mishandeling uitgebreid in het ziekenhuis onderzocht en toen is dit letsel niet vastgesteld. Een debat over het causaal verband levert een onevenredige belasting op voor het strafgeding.
Met betrekking tot de immateriële schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat niet voor het gehele gevorderde bedrag een rechtstreeks verband bestaat tussen het strafbare feit en de klachten van het slachtoffer. De officier van justitie heeft dan ook geconcludeerd de vordering tot immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 4.000,- en voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
Standpunt van de verdediging
De verdediging kan zich verenigen met het standpunt van de officier van justitie in die zin dat materiële schade tot een bedrag van € 1.660,74 kan worden toegewezen. Hij verzoekt daarnaast de gevorderde immateriële schade te matigen en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
Beoordeling van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de volgende schade voor vergoeding in aanmerking komt: (i) het eigen risico in 2021, (ii) het eigen risico in 2022, (iii) de kledingschade, (iv) de zonnebril, (v) de reiskosten met betrekking tot het oog, losse tanden, psycholoog en justitie (à € 207,18), (vi) de boodschappen en (vii) de apotheekkosten. Deze schade bedraagt in totaal € 1.420,79 en vloeit rechtstreeks voort uit het bewezen verklaarde feit, nu vaststaat dat de verdachte het slachtoffer heeft mishandeld en letsel is ontstaan.
De kosten voor het plaatsen van beveiligingscamera’s à € 239,95 staan naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende in rechtstreeks verband met het bewezen verklaarde feit, zodat dit deel van de vordering zal worden afgewezen.
Nu de rugklachten en de kaakfractuur niet zijn geconstateerd toen het slachtoffer kort na de mishandeling in het ziekenhuis is onderzocht, kan de rechtbank niet vaststellen dat de rugklachten en kaakfractuur rechtstreeks verband houden met het bewezen verklaarde feit. De vordering zal dan ook voor het overige gedeelte – dat verband houdt met de rugklachten en kaakfractuur – niet-ontvankelijk worden verklaard.
Tevens komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van
€ 4.000,- billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering, het verhandelde ter terechtzitting en hetgeen in vergelijkbare zaken aan slachtoffers is toegekend. Voor het overige zal de vordering met betrekking tot de immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat een totaalbedrag van € 5.420,79 moet worden toegewezen, bestaande uit € 1.420,79 aan materiële schade en € 4.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een (van de) medeverdachte(n) dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: medeplegen van een poging tot zware mishandeling) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.2.
Vordering [benadeelde partij]
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 7.500,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade, te weten schokschade, die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat deze vordering moet worden afgewezen, nu uit de stukken niet onomstotelijk volgt dat [benadeelde partij] aan een in de psychiatrie erkend ziektebeeld lijdt als direct gevolg van de confrontatie met het geweld. Immers, [benadeelde partij] was al ruim twee jaar voor het strafbare feit bij een psychiater onder behandeling waardoor differentiëren van de herkomst van het ziektebeeld moeilijk is.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie en verzoekt om afwijzing van de vordering.
Beoordeling van de rechtbank
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van schokschade sluit de rechtbank aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Vergoeding van schokschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door het waarnemen van het tenlastegelegde, of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht moet onder meer worden meegenomen
a)de aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed,
b)de wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan en
c)de aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer (vgl. HR 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958).
Gelet op de aard van het bewezen verklaarde feit, de toedracht en de gevolgen van de gepleegde onrechtmatige daad jegens het primaire slachtoffer (de heer [slachtoffer] ), is de rechtbank van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen. De rechtbank overweegt hiertoe dat de aard en de toedracht van het bewezenverklaarde – te weten het medeplegen van een poging tot zware mishandeling na een langlopende burenruzie – zich in dit specifieke geval niet lenen voor toewijzing van schokschade. Daarbij komt dat de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen dat de benadeelde partij [benadeelde partij] geestelijk letsel heeft opgelopen als direct gevolg van de waarneming van of de confrontatie met het bewezenverklaarde misdrijf of de gevolgen daarvan.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikel 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 47, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
vierennegentig (94) dagen.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot negentig (90) dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee (2) jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- de verdachte zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden op of in een straal van 100 meter rondom de [adres slachtoffer] ;
- de verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , en met [benadeelde partij] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
De politie ziet toe op de handhaving van het locatie- en contactverbod.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
tweehonderdveertig (240) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door vier (4) maanden hechtenis.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 5.420,79, bestaande uit € 1.420,79 als vergoeding voor de materiële schade en € 4.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een (van de) medeverdachte(n) is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af de gevorderde materiële kosten bestaande uit € 239,95 ten behoeve van het plaatsen van beveiligingscamera’s.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.420,79, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 62 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst af de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde partij] geleden schade.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.S. Neervoort, voorzitter,
mr. M. Visser en mr. I.M. Hendriks, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. P.E.M. Metri,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 maart 2023.