ECLI:NL:RBNHO:2023:1774

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
15.212841.21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige oplichting door verdachte en medeverdachte met valse voorwendselen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 2 maart 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere oplichtingen. De verdachte heeft samen met een medeverdachte zich voorgedaan als geldbehoeftige met een hulpvraag, waarbij zij gebruik maakten van valse namen en listige kunstgrepen om geldbedragen te verkrijgen van verschillende personen en kerkgenootschappen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 14 december 2020 tot en met 27 maart 2021, in Nederland, meermalen heeft geprobeerd om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en door het opstellen van een samenweefsel van verdichtsels. De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van het medeplegen van oplichting, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking in alle gevallen. De rechtbank heeft echter wel bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting ten aanzien van enkele benadeelden. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met een proeftijd van drie jaren, en een taakstraf van 60 uren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.212841.21 (P)
Uitspraakdatum: 2 maart 2023
Tegenspraak (279 Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 16 juni 2022 en 16 februari 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. W.M. van der Most en van hetgeen de verdachte (op de terechtzitting van 16 juni 2022) en de raadsman van de verdachte, mr. M. Berbee, advocaat te Den Helder, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op een of meerdere tijdstip(pen), gelegen in of omstreeks de periode van 14 december 2020 tot en met 27 maart 2021 te Den Helder, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, een of meer, in de aan de tenlastelegging gehechte bijlage genoemde, personen en/of kerkgenootschappen, (telkens) heeft bewogen tot de afgifte van een of meer geldbedragen (met een totaalbedrag van ongeveer € 5582), in elk geval enig goed, hebbende verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) met voren omschreven
oogmerk – zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid;
- voornoemde personen en/of kerkgenootschappen telefonisch benaderd en/of
- zich voorgedaan als geldbehoeftige en/of noodlottige en/of
- gebruikgemaakt van een of meer valse na(a)m(en), te weten [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] en/of,
- voornoemde personen en/of kerkgenootschappen beloofd het geld terug te betalen,
waardoor die voornoemde personen en/of kerkgenootschappen werden bewogen tot afgifte van (een) geldbedrag(en).

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het volledige aan de verdachte ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte heeft erkend dat zij de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd en dat het aan de verdachte ten laste gelegde feit in volle omvang wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Waardering van het bewijsDe rechtbank wijdt hierna overwegingen aan het door de officier van justitie gepresenteerde bewijs met betrekking tot de feitelijke handelingen van de verdachte, tegen de achtergrond van een uitleg van het wettelijke begrip “medeplegen” dat een onderdeel vormt van de van de tenlastelegging in de woorden “tezamen en in vereniging”. Deze overwegingen monden uit, deels in een vrijspraak en deels in een bewezenverklaring.
3.3.2
Partiële vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd ten aanzien van de in de bijlage van dit vonnis genoemde personen en/of kerkgenootschappen, zodat zij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard, indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking.
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende komen vast te staan dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking in de in de bijlage (die is ontleend aan de tenlastelegging) genoemde gevallen.
Allereerst is van belang dat niet buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat de verdachte in de daar opgesomde gevallen de delictsomschrijving zelf heeft vervuld.
Uit de aangiftes van de in de bijlage genoemde personen en/of kerkgenootschappen blijkt daarnaast niet dat de verdachte een voor de aangevers waarneembare substantiële rol heeft gespeeld bij de oplichting die door de medeverdachte is gepleegd. Ook hebben zowel de verdachte ter terechtzitting van 16 juni 2022 als de medeverdachte in zijn verklaring van 14 mei 2021 bij de politie, verklaard dat de verdachte niet steeds van de oplichting heeft geweten. De medeverdachte heeft steeds de bankpas, de bankrekening en het telefoontoestel van de verdachte gebruikt, zoals door de officier van justitie naar voren is gebracht, maar het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om te komen tot de vaststelling dat de verdachte hiervan telkens wetenschap heeft gehad. Evenmin bestaat grond om aan te nemen dat deze feitelijke gang van zaken heeft ingehouden dat er sprake is geweest van een substantiële vorm van samenwerking.
3.3.3
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit voor zover gepleegd ten aanzien van de [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] en [benadeelde 6] .
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het bewezenverklaarde feit sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor deze feiten worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
  • de bekennende verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 16 juni 2022 afgelegd;
  • het proces-verbaal van aangifte door aangever [naam 4] , (mede) namens [benadeelde 3] , R. Witvoet, [benadeelde 4] , de [benadeelde 1] en [benadeelde 6] (Limburg) van 1 mei 2021, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [naam 5] (dossierpagina’s 132 tot en met 140);
  • het proces-verbaal van bevindingen van 13 mei 2021, opgemaakt en ondertekend door verbalisant en aangever [naam 4] en de daarbij behorende bijlagen 12, 15, 18 en 20 (dossierpagina’s 141 tot en met 145, 213, 227, 256, 272 tot en met 274).
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
zij op tijdstippen, gelegen in de periode van 14 december 2020 tot en met 27 maart 2021 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een samenweefsel van verdichtsels, personen en kerkgenootschappen, te weten de [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] en [benadeelde 6] , heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen, hebbende verdachte en haar mededader met voren omschreven oogmerk valselijk en in strijd met de waarheid;
- voornoemde personen en kerkgenootschappen telefonisch benaderd en
- zich voorgedaan als geldbehoeftige en
- gebruik gemaakt van valse namen, te weten [naam 2] en/of [naam 3] ,
waardoor die voornoemde personen en/of kerkgenootschappen werden bewogen tot afgifte van geldbedragen;
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren en met oplegging van de voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Daarnaast heeft de officier gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uur, subsidiair 90 dagen hechtenis.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de strafoplegging gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Wel heeft de raadsman verzocht bij een eventueel op te leggen taakstraf en de omvang daarvan rekening te houden met de beperkte (fysieke) draagkracht van de verdachte.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon en de draagkracht van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feitDe verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere oplichtingen, waarbij zij zich samen met de medeverdachte heeft voorgedaan als geldbehoeftige met een hulpvraag. De slachtoffers betroffen in alle gevallen kerkgenootschappen of daaraan verbonden personen. De verdachte en de medeverdachte hebben samen op een geraffineerde wijze misbruik gemaakt van de goedgelovigheid, de goedheid en het vertrouwen van deze personen die allen aan een kerkgenootschap waren verbonden. Het raffinement blijkt onder meer uit de elementen waarmee de medeverdachte telkens zijn smoezen had opgebouwd: gedetailleerde gegevens over de plaats waar het kerkgenootschap is gevestigd, hun gefingeerde adres in die plaats, een gedetailleerde schets van de deplorabele situatie waarin hij zich met zijn vrouw (de verdachte) bevond en het bevestigen daarvan door de verdachte.
Door haar handelen heeft de verdachte de kerkgenootschappen of daaraan verbonden personen niet alleen financieel benadeeld, maar heeft zij ook hun vertrouwen in de medemens ernstig geschaad. Doordat het geld van de kerkgenootschappen of daaraan verbonden personen in de zak van de verdachte en/of haar medeverdachte verdween, kon het bovendien niet gebruikt worden voor mensen die daadwerkelijk in acute financiële nood verkeerden en de hulp van de kerkgenootschappen goed konden gebruiken. De verdachte heeft zich om deze (financiële) gevolgen voor de kerkgenootschappen of daaraan verbonden personen niet bekommerd en is alleen uit geweest op eigen financieel gewin om in haar eigen behoeften en die van haar partner, waaronder het middelengebruik, te kunnen voorzien.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 8 februari 2023 en het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 12 december 2022 van [rapporteur] als reclasseringswerker verbonden aan reclasseringsorganisatie GGZ Fivoor Heerhugowaard. De reclassering constateert problemen op de leefgebieden financiën en psychosociaal functioneren. Het middelengebruik en de kwetsbare financiële situatie hangen volgens de reclassering samen met de huidige tenlastelegging. Op vrijwillige basis en zelfstandig lukt het de verdachte niet om een gedragsverandering te bewerkstelligen. Een behandeling lijkt noodzakelijk. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, te weten 1) een meldplicht bij de reclassering, 2) een ambulante behandeling, 3) meewerken aan schuldhulpverlening.
De verdachte heeft tegenover de reclassering aangegeven dat zij bereid is zich te houden aan deze bijzondere voorwaarden.
De rechtbank overweegt dat de verdachte zonder bericht van verhindering niet is verschenen op de nadere terechtzitting waarop haar persoonlijke omstandigheden en het advies van de reclassering zouden worden besproken. Zij was ook onbereikbaar voor haar raadsman. Deze blijk van desinteresse weegt mee in het nadeel van de verdachte.
De straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de persoonlijke omstandigheden en de aard van het gepleegde bedrog gegronde redenen vormen om aan de verdachte een gevangenisstraf van een nader te noemen duur op te leggen. De rechtbank zal echter bepalen dat deze gevangenisstraf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank is van oordeel dat een proeftijd van drie jaren in dit geval geboden en noodzakelijk is. De verdachte krijgt op die wijze gedurende een langere periode de benodigde ondersteuning bij het bewerkstelligen van een (blijvende) gedragsverandering. Aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf zullen de bijzondere voorwaarden worden verbonden, zoals onder 9. is bepaald.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van een werkstraf van een nader te noemen aantal uren passend en geboden is.
Dit betekent dat de rechtbank neerwaarts afwijkt van de eis van de officier van justitie, omdat zij minder bewezen verklaart dan door de officier van justitie is betoogd.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

7.1
Vordering benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft via haar vertegenwoordiger [naam 6] een vordering tot schadevergoeding van € 204, ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit de door en namens de benadeelde aan de verdachte overgemaakte geldbedragen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen. De raadsman kan zich vinden in het standpunt van de officier van justitie.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot het gevorderde bedrag rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. De vordering zal derhalve worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Hierbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte de vordering geheel of gedeeltelijk heeft voldaan, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
7.2
Vordering benadeelde partij [benadeelde 6]
De benadeelde partij [benadeelde 6] heeft via haar vertegenwoordiger [naam 7] een vordering tot schadevergoeding van € 360, ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit het door de benadeelde aan de verdachte overgemaakte bedrag.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen. De raadsman kan zich vinden in het standpunt van de officier van justitie.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot het gevorderde bedrag rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. De vordering zal derhalve worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Hierbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte de vordering geheel of gedeeltelijk heeft voldaan, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
7.3
SchadevergoedingsmaatregelDe rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partijen telkens de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 57, 326 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.4. bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
één (1) maand, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van
drie (3) jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich gedurende de proeftijd bij reclasseringsorganisatie GGZ Fivoor Heerhugowaard zal melden, zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • zich ambulant zal laten behandelen door Brijder Verslavingszorg of soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek van de veroordeelde kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
  • zal meewerken aan het aflossen van haar schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de reclassering toestemming om te overleggen met haar bewindvoerder en geeft inzicht in haar financiën en schulden.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
zestig (60) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door
dertig (30) dagenhechtenis.
[benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde 1] schade tot een bedrag van € 204, als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de [benadeelde 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 204, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door vier (4) dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Benadeelde partij [benadeelde 6]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde 6] geleden schade tot een bedrag van € 360, als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 6] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 6] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 360, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door zeven (7) dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M.C. de Haan, voorzitter,
mrs. R.M. Steinhaus en N.M.L. Rogmans, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 maart 2023.
Mr. N.M.L. Rogmans en de griffier G.A.M. Delis zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.