ECLI:NL:RBNHO:2023:1772

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
15/284932-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor roekeloos rijgedrag met dodelijke afloop en alcoholgebruik

Op 2 maart 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 13 oktober 2021 in Wormerveer een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte reed met een zeer hoge snelheid en onder invloed van alcohol, wat resulteerde in de dood van de bestuurster van een andere auto en verwondingen aan de bestuurder van een bedrijfsbus. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte roekeloos heeft gereden, met een snelheid tussen de 157 en 173 kilometer per uur op een weg waar 80 kilometer per uur was toegestaan. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor vier jaar. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij, de werkgever van de bestuurder van de bedrijfsbus, niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat deze te laat was ingediend en onvoldoende onderbouwd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/284932-21
Uitspraakdatum: 2 maart 2023
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 februari 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.A. Hobbelink en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. W. van Vliet, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is samengevat ten laste gelegd dat hij op 13 oktober 2021 in Wormerveer een ongeluk heeft veroorzaakt door – met een (zeer onverantwoord) hoge snelheid en na alcohol te hebben gedronken – roekeloos, dan wel zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig te rijden, waardoor [slachtoffer 1] om het leven is gekomen (feit 1). Verder is ten laste gelegd dat hij met teveel alcohol (0,94 milligram alcohol per milliliter bloed) de auto heeft bestuurd (feit 2) en een verkeersgevaarlijke situatie heeft veroorzaakt (feit 3).
De volledige tenlastelegging luidt als volgt:
1.
hij op of omstreeks 13 oktober 2021 te Wormerveer, gemeente Zaanstad als verkeersdeelnemer), namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, kenteken [kenteken 1] ), daarmede rijdende over de weg, de N246, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door -na voorafgaand gebruik van alcoholhoudende drank- roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met een niet toegestane en/of (zeer onverantwoord) hoge snelheid te rijden en zo (met grote impact) tegen een voor hem rijdende personenauto (kenteken [kenteken 2] ) te botsen of aan te rijden dat die personenauto terecht is gekomen op de rijbaan bestemd voor het tegemoetkomende verkeer en een daar rijdende bestuurder van een bedrijfsbus ( [kenteken 3] ) zo plotseling met die personenauto geconfronteerd is geworden, dat hij een botsing of aanrijding niet meer heeft kunnen voorkomen, waardoor de bestuurster van die personenauto, genaamd [slachtoffer 1] , werd gedood, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet;
2.
hij op of omstreeks 13 oktober 2021 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 0,94 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn;
3.
hij op of omstreeks 13 oktober 2021 te Wormerveer, gemeente Zaanstad als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de N246, met een niet toegestane en/of hoge snelheid tegen een voor hem rijdende personenauto (kenteken [kenteken 2] ) is gebotst of aangereden, waardoor die personenauto terecht is gekomen op de rijbaan bestemd voor het tegemoetkomende verkeer en daar in botsing of aanrijding is gekomen met een tegemoetkomende bedrijfsbus (kentken [kenteken 3] ), door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de gedragingen van de verdachte kunnen worden aangemerkt als het opzettelijk in ernstige mate schenden van de verkeersregels waardoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was, als bedoeld in artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Hiermee kan worden bewezen dat de verdachte de zwaarste mate van schuld aan het verkeersongeval heeft gehad, te weten roekeloosheid in de zin van artikel 6 WVW.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen, te weten:
  • de bekennende verklaring van de verdachte die ter terechtzitting van 16 februari 2023 is afgelegd;
  • het proces-verbaal onderzoek plaats delict van 10 december 2021, opgemaakt door de [verbalisanten] (dossierpagina’s 24 tot en met 67);
  • het proces-verbaal analyse VRI data en camerasystemen van 10 december 2021, opgemaakt door de [verbalisant] (dossierpagina’s 75 tot en met 97);
  • het proces-verbaal forensisch overlijdensonderzoek persoon [slachtoffer 1] ( [geboortedatum] ) van 18 oktober 2021, opgemaakt door [verbalisanten] (dossierpagina’s 206 tot en met 212);
  • het proces-verbaal rijden onder invloed van 19 januari 2022, opgemaakt door de [verbalisanten] (dossierpagina’s 134 tot en met 136);
  • een schriftelijk bescheid, inhoudende een verslag van een deskundige als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef onder 4°, van het Wetboek van Strafvordering, te weten het rapport alcohol en drugs in het verkeer van 28 oktober 2021, opgemaakt en ondertekend door drs. P.G.M. Zweipfenning (dossierpagina’s 142 tot en met 145).
3.3.2.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
Feiten en omstandigheden
Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 13 oktober 2021 heeft omstreeks 22:04 uur op de provinciale weg N246 ter hoogte van hectometerpaal 34.8 te Wormerveer een ernstig verkeersongeval plaatsgevonden. Bij dit verkeersongeval waren twee personenauto’s en een bedrijfsbus betrokken. De verdachte reed in zijn personenauto, te weten een Ford Focus met kenteken [kenteken 1] , vanuit de richting van Westknollendam in de richting van Assendelft. Het slachtoffer [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) reed ook in een personenauto, te weten een Mazda Demio met kenteken [kenteken 2] (hierna: Mazda), in dezelfde richting als de verdachte. De verdachte heeft de Mazda waarin [slachtoffer 1] zat op enig moment van achter aangereden waardoor de Mazda in een slip is geraakt en op de rijbaan van het tegenliggende verkeer terecht is gekomen. Vanuit de tegengestelde richting reed op dat moment de bestuurder van een bedrijfsbus, te weten een Ford Transit met kenteken [kenteken 3] (hierna: Ford Transit). Hierop werd [slachtoffer 1] van de linkerzijde frontaal aangereden door de Ford Transit. Ten gevolge van dit verkeersongeval is [slachtoffer 1] overleden en zijn zowel de bestuurder van de Ford Transit als de verdachte gewond geraakt. De auto van de verdachte is na de aanrijding met de Mazda gelift en glijdend via de vangrail terechtgekomen op het (daar achter gelegen) fietspad en na contact met een boom teruggeschoven in de richting van de rijbaan en tot stilstand gekomen in de berm tussen de rijbaan en het fietspad.
Op camerabeelden van het bedrijf Autotop en de Centrale Bediening Bruggen & Sluizen van de Provincie Noord-Holland is het ongeval te zien. Aan de hand van die beelden is onderzoek gedaan naar de door de verdachte op dat moment gereden snelheid. Uit het rapport leidt de rechtbank af dat de verdachte:
bij de kruising N246 - Noorddijk met een gemiddelde indicatieve snelheid tussen de 157 kilometer per uur en 171 kilometer per uur reed. Deze kruising lag op een afstand van ongeveer 500 meter van waar het ongeval plaatsvond;
bij de kruising N246 - Dorpsstraat te Markenbinnen met een gemiddelde indicatieve snelheid tussen de 146 kilometer per uur en 158 kilometer per uur reed. Deze kruising lag op een afstand van ongeveer 2740 meter van waar het ongeval plaatsvond.
Uit het onderzoek is verder gebleken dat de verdachte het traject op de provinciale weg N246 van de stopstreep op de Princes Amaliabrug tot aan de plaats van de aanrijding met de Mazda heeft afgelegd met een gemiddelde snelheid gelegen tussen de 160 kilometer per uur en 173 kilometer per uur. Op een afstand van ongeveer 500 meter voor de plaats van de aanrijding met de Mazda reed de verdachte met een gemiddelde indicatieve snelheid gelegen tussen de 157 kilometer per uur en 171 kilometer per uur. Op die weg was een maximumsnelheid van 80 kilometer per uur toegestaan.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de verdachte ten tijde van het ongeval met een zeer onverantwoord hoge snelheid heeft gereden.
Aan zijn schuld te wijten
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 6 WVW is onder meer vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte te wijten is. Dat betekent in de eerste plaats dat er een causaal verband moet bestaan tussen de gedragingen van de verdachte en het ongeval. De rechtbank is van oordeel dat dat het geval is en overweegt daartoe dat de verdachte met een forse overschrijding van de toegestane maximumsnelheid is aangereden tegen de achterkant van de Mazda waarin [slachtoffer 1] zat. Hierdoor is de Mazda in een slip geraakt en op de andere weghelft terechtgekomen waarna de Mazda is aangereden door de Ford Transit.
Ten tweede moet de verdachte ten aanzien van het verkeersongeval een schuldverwijt kunnen worden gemaakt. Schuld in de zin van artikel 6 WVW houdt in dat sprake is van verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Of sprake is van dergelijke schuld hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Wanneer sprake is van gedragingen met een hogere graad van verwijtbaarheid kan dit worden gekwalificeerd als zeer onvoorzichtig en/of onoplettend handelen en in zeer ernstige gevallen als roekeloos rijgedrag.
De rechtbank is net als de officier van justitie van oordeel dat de verdachte roekeloos heeft gereden en overweegt daartoe als volgt.
De wetgever heeft met de ‘Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten’ het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. De rechtbank moet daarom beoordelen of het gedrag van de verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW. Is dat het geval, dan is sprake van roekeloosheid.
De rechtbank moet daarom beoordelen (a) of de verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden, (b) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (c) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a.
a) Ernstige schending verkeersregels
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de maximumsnelheid zeer aanzienlijk heeft overschreden. Deze gedraging is in artikel 5a, eerste lid onder g, WVW uitdrukkelijk opgenomen als schending van de verkeersregels.
Artikel 5a WVW ziet alleen op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Dat zal doorgaans niet zijn gelegen in de enkele schending van één verkeersregel. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw moet worden genomen. In deze zaak heeft de verdachte niet op een enkel moment de maximumsnelheid overtreden, maar over een langer traject. Daarnaast wordt, op grond van het tweede lid van artikel 5a WVW, in aanmerking genomen de mate waarin de verdachte verkeerde onder invloed van alcohol of andere de rijvaardigheid verminderende stoffen. Uit bloedonderzoek is gebleken dat de verdachte ten tijde van het ongeval onder invloed van alcohol was. Vastgesteld is dat het bloed van de verdachte een alcoholgehalte van 0,94 milligram per milliliter bloed bevatte, terwijl de grenswaarde 0,5 milligram alcohol per milliliter bloed is. De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat er sprake is van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
b) Opzettelijk
Het opzet van de verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
De rechtbank is van oordeel dat het zeer aanzienlijk overschrijden van de maximum toegestane snelheid niet anders dan opzettelijk kan worden gedaan. Daarbij is van belang dat deze snelheidsovertreding plaatsvond op een rijbaan verdeeld in twee rijstroken, waar bestuurders ter plaatse worden geattendeerd op tegenliggers, de verdachte eerder op het afgelegde traject al veel te hard reed en op een afstand van ongeveer 500 meter voor de plaats van de aanrijding met een gemiddelde indicatieve snelheid gelegen tussen de 157 kilometer per uur en 171 kilometer per uur heeft gereden waar een maximumsnelheid van 80 kilometer per uur was toegestaan. Daarnaast is de verdachte bewust onder invloed van alcohol in de auto gestapt, zelfs nadat hem was afgeraden te gaan rijden. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte opzet heeft gehad op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c) Gevaar te duchten
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het vertonen van het hiervoor beschreven verkeersgedrag (het in zeer aanzienlijke mate overschrijden van de maximumsnelheid en het rijden onder invloed van alcohol). Dat die situatie zich in dit geval ook daadwerkelijk heeft voorgedaan, blijkt uit het feit dat de verdachte een zeer ernstig verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij [slachtoffer 1] om het leven is gekomen en zowel de bestuurder van de Ford Transit als de verdachte gewond zijn geraakt.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van de verdachte die tot het verkeersongeval hebben geleid, dienen te worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee heeft de verdachte de zwaarste vorm van schuld aan dat ongeval, te weten roekeloosheid. De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 13 oktober 2021 te Wormerveer, gemeente Zaanstad als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, kenteken [kenteken 1] ), daarmee rijdende over de weg, de N246, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door – na voorafgaand gebruik van alcoholhoudende drank – roekeloos met een niet toegestane en zeer onverantwoord hoge snelheid te rijden en zo met grote impact tegen een voor hem rijdende personenauto (kenteken [kenteken 2] ) aan te rijden dat die personenauto terecht is gekomen op de rijbaan bestemd voor het tegemoetkomende verkeer en een daar rijdende bestuurder van een bedrijfsbus ( [kenteken 3] ) zo plotseling met die personenauto geconfronteerd is geworden, dat hij een aanrijding niet meer heeft kunnen voorkomen, waardoor de bestuurster van die personenauto, genaamd [slachtoffer 1] , werd gedood, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2.
hij op 13 oktober 2021 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 0,94 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn;
3.
hij op 13 oktober 2021 te Wormerveer, gemeente Zaanstad als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de N246, met een niet toegestane en hoge snelheid tegen een voor hem rijdende personenauto (kenteken [kenteken 2] ) is aangereden, waardoor die personenauto terecht is gekomen op de rijbaan bestemd voor het tegemoetkomende verkeer en daar in aanrijding is gekomen met een tegemoetkomende bedrijfsbus (kenteken [kenteken 3] ), door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 en feit 3:
De eendaadse samenloop van
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b, van deze wet;
en
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
Ten aanzien van feit 2:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994 (0,94 milligram).
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte met betrekking tot feiten 1 en 2 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte op te leggen een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van vier jaar met aftrek van de periode dat het rijbewijs van de verdachte reeds ingevorderd is geweest. Ten behoeve van feit 3 heeft de officier van justitie een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel gevorderd.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft de rechtbank verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft direct na het zien van de camerabeelden kenbaar gemaakt een bekentenis af te willen leggen en heeft vanaf het eerste verhoor aangegeven mediation te willen starten. Verder heeft hij de cursus over alcohol in het verkeer bij het CBR succesvol afgerond. Hoewel de impact voor de verdachte niet is te vergelijken met het leed dat de familie van het slachtoffer is aangedaan, is het ook voor de verdachte zeer ingrijpend. Naar aanleiding van het ongeval heeft hij psychologische hulp gehad en is zijn relatie beëindigd. Tot slot volgt uit het reclasseringsadvies een positief beeld van de verdachte en wordt het risico op recidive, letselschade en onttrekking aan voorwaarden als laag ingeschat.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft onder invloed van alcohol en met een zeer hoge snelheid tegen de achterkant van de auto van het slachtoffer [slachtoffer 1] aangereden. Hierop is diens auto op de andere weghelft terechtgekomen en frontaal gebotst op een Ford Transit. Als gevolg van het roekeloze rijgedrag van de verdachte is [slachtoffer 1] vlak na het ongeval ter plekke overleden. De rechtbank acht het onverantwoord dat de verdachte onder invloed van alcohol en zelfs na een waarschuwing in de auto is gestapt. De onvoorstelbaar hoge snelheid waarmee de verdachte ter plaatse heeft gereden, wetende dat hij met teveel alcohol op achter het stuur zat, rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan. De verdachte heeft zonder daarbij oog te hebben gehad voor andere verkeersdeelnemers, de verkeersveiligheid in zulke mate in gevaar gebracht dat een fataal ongeval heeft plaatsgevonden.
De verdachte heeft met zijn handelen diep en onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van [slachtoffer 1] , zoals ook is gebleken uit de slachtofferverklaringen van de moeder en de zus van het slachtoffer. De rechtbank realiseert zich dat geen enkele straf het verdriet en de pijn kan wegnemen. Ook de bestuurder van de Ford Transit, [slachtoffer 2] , heeft ter terechtzitting verwoord hoe beangstigend het ongeval voor hem is geweest en dat dit tot op de dag van vandaag een grote impact op hem heeft.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 8 februari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld. Dit weegt dus niet in strafverzwarende zin mee.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 8 februari 2023 van [reclasseringswerker]
(als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland). Daaruit blijkt dat de verdachte na het ongeval gevoelens van schuld en schaamte ervaart. Hij heeft op eigen initiatief psychologische hulp gezocht in de vorm van psycho-educatie gericht op trauma gerelateerde klachten. De verdachte heeft de cursus over alcohol in het verkeer gevolgd. Als gevolg van het verkeersongeval heeft de verdachte instabiliteit ervaren op verschillende leefgebieden, maar heeft hij inmiddels weer een zinvolle structurele dagbesteding. De gezondheid van de verdachte is kwetsbaar, omdat hij leidt aan de auto-immuunziekte MS. De reclassering heeft het risico op recidive ingeschat als laag en geadviseerd om, indien de verdachte zal worden veroordeeld, een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Vertrekpunt voor straftoemeting
Tot slot heeft de rechtbank bij de bepaling van de straf de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) meegewogen. Voor het veroorzaken van een verkeersongeval – waarbij sprake is van een dodelijk slachtoffer en alcohol is gedronken (minder dan 570 ug/l) – is bij een zeer hoge mate van schuld een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaar en een rijontzegging voor de duur van vier jaar als oriëntatiepunt geformuleerd.
De op te leggen hoofdstraf
Gelet op de ernst van het verkeersongeval en de mate van verwijtbaarheid van de verdachte is de rechtbank van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank ziet in de oriëntatiepunten van de LOVS en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding ten voordele van de verdachte af te wijken van de straf die door de officier van justitie is geëist. Daarbij is vooral van belang dat de rechtbank – mede gelet op het reclasseringsadvies ten aanzien van het recidiverisico en de op te leggen bijkomende straf – een voorwaardelijke gevangenisstraf niet passend acht. In de medische toestand van de verdachte en zijn proceshouding ziet de rechtbank aanleiding om te komen tot een gevangenisstraf van na te noemen duur. De rechtbank heeft de indruk gekregen dat de verdachte het laakbare van zijn eigen handelen inziet en hij oprecht berouw heeft van het leed dat hij de nabestaanden en de slachtoffers heeft toegebracht.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van dertig maanden moet worden opgelegd voor het bewezenverklaarde onder 1 en 2.
Ten aanzien van het bewezenverklaarde onder 3 volstaat de rechtbank, mede gelet op het standpunt van de officier van justitie, met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel.
Tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De bijkomende straf
Daarnaast acht de rechtbank het passend en geboden aan de verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen voor de duur van vier jaar. Hiermee wordt niet alleen beoogd de verdachte te doordringen van het feit dat zijn rijgedrag buitengewoon onveilig was voor de andere verkeersdeelnemers, maar ook de verkeersdeelnemers voor langere tijd te beschermen tegen dit rijgedrag.

7.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [B.V.] . heeft een vordering tot schadevergoeding van € 30.403,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade, bestaande uit (i) € 13.940,- voor de inrichting van de Ford Transit, (ii) € 5.047,- voor de inventaris van de Ford Transit, (iii) € 3.352,- aan netto loonschade en (iv) € 8.064,- aan winstderving, die zij als gevolg van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden. Verder heeft de benadeelde partij € 4.534,- aan proceskosten gevorderd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in het geheel moet worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat de vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert, nu de vordering laat is ingediend, deze niet van eenvoudige aard is en ruim € 30.000,- behelst. Subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van de materiële schade aangevoerd dat deze te veel vragen oproept. De vordering is op meerdere onderdelen onvoldoende onderbouwd waardoor deze moet worden afgewezen. Ten aanzien van de proceskosten heeft de raadsman aangevoerd dat de benadeelde partij de verplichting heeft geschonden om de schade te beperken, nu zij gebruik heeft gemaakt van twee advocatenkantoren. Daarbij komt dat de facturen door advocatenkantoor Schaap zeer summier zijn onderbouwd waardoor dat deel van de proceskosten moet worden afgewezen.
Oordeel van de rechtbankDe rechtbank stelt vast dat de vordering twee dagen voor de zitting is ingediend. Gelet op die termijn, bezien in het licht van de omvang en complexiteit van de vordering en de omstandigheid dat de verdediging primair naar voren heeft gebracht dat zij onvoldoende voorbereidingstijd heeft gehad en subsidiair de vordering betwist, acht de rechtbank niet verzekerd dat de verdediging voldoende in de gelegenheid is geweest om verweer te voeren. Het processuele debat heeft aldus onvoldoende kunnen plaatsvinden. Het alsnog bieden van die gelegenheid zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel, gelet op het bepaalde in art. 6 lid 1 EVRM, dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering en bepaalt dat zij deze slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 55, 57, 60 en 62 van het Wetboek van Strafrecht.
artikel 5, 6, 8, 175, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte ten aanzien van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van
dertig (30) maanden.
Bepaalt dat ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde feit geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Veroordeelt de verdachte ter zake van feit 1 tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
vier (4) jarenmet aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart de benadeelde partij [B.V.] niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Visser, voorzitter,
mr. M.S. Neervoort en mr. I.M. Hendriks, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. P.E.M. Metri,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 maart 2023.