3.3.2.Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
Feiten en omstandigheden
Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 13 oktober 2021 heeft omstreeks 22:04 uur op de provinciale weg N246 ter hoogte van hectometerpaal 34.8 te Wormerveer een ernstig verkeersongeval plaatsgevonden. Bij dit verkeersongeval waren twee personenauto’s en een bedrijfsbus betrokken. De verdachte reed in zijn personenauto, te weten een Ford Focus met kenteken [kenteken 1] , vanuit de richting van Westknollendam in de richting van Assendelft. Het slachtoffer [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) reed ook in een personenauto, te weten een Mazda Demio met kenteken [kenteken 2] (hierna: Mazda), in dezelfde richting als de verdachte. De verdachte heeft de Mazda waarin [slachtoffer 1] zat op enig moment van achter aangereden waardoor de Mazda in een slip is geraakt en op de rijbaan van het tegenliggende verkeer terecht is gekomen. Vanuit de tegengestelde richting reed op dat moment de bestuurder van een bedrijfsbus, te weten een Ford Transit met kenteken [kenteken 3] (hierna: Ford Transit). Hierop werd [slachtoffer 1] van de linkerzijde frontaal aangereden door de Ford Transit. Ten gevolge van dit verkeersongeval is [slachtoffer 1] overleden en zijn zowel de bestuurder van de Ford Transit als de verdachte gewond geraakt. De auto van de verdachte is na de aanrijding met de Mazda gelift en glijdend via de vangrail terechtgekomen op het (daar achter gelegen) fietspad en na contact met een boom teruggeschoven in de richting van de rijbaan en tot stilstand gekomen in de berm tussen de rijbaan en het fietspad.
Op camerabeelden van het bedrijf Autotop en de Centrale Bediening Bruggen & Sluizen van de Provincie Noord-Holland is het ongeval te zien. Aan de hand van die beelden is onderzoek gedaan naar de door de verdachte op dat moment gereden snelheid. Uit het rapport leidt de rechtbank af dat de verdachte:
bij de kruising N246 - Noorddijk met een gemiddelde indicatieve snelheid tussen de 157 kilometer per uur en 171 kilometer per uur reed. Deze kruising lag op een afstand van ongeveer 500 meter van waar het ongeval plaatsvond;
bij de kruising N246 - Dorpsstraat te Markenbinnen met een gemiddelde indicatieve snelheid tussen de 146 kilometer per uur en 158 kilometer per uur reed. Deze kruising lag op een afstand van ongeveer 2740 meter van waar het ongeval plaatsvond.
Uit het onderzoek is verder gebleken dat de verdachte het traject op de provinciale weg N246 van de stopstreep op de Princes Amaliabrug tot aan de plaats van de aanrijding met de Mazda heeft afgelegd met een gemiddelde snelheid gelegen tussen de 160 kilometer per uur en 173 kilometer per uur. Op een afstand van ongeveer 500 meter voor de plaats van de aanrijding met de Mazda reed de verdachte met een gemiddelde indicatieve snelheid gelegen tussen de 157 kilometer per uur en 171 kilometer per uur. Op die weg was een maximumsnelheid van 80 kilometer per uur toegestaan.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de verdachte ten tijde van het ongeval met een zeer onverantwoord hoge snelheid heeft gereden.
Aan zijn schuld te wijten
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 6 WVW is onder meer vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte te wijten is. Dat betekent in de eerste plaats dat er een causaal verband moet bestaan tussen de gedragingen van de verdachte en het ongeval. De rechtbank is van oordeel dat dat het geval is en overweegt daartoe dat de verdachte met een forse overschrijding van de toegestane maximumsnelheid is aangereden tegen de achterkant van de Mazda waarin [slachtoffer 1] zat. Hierdoor is de Mazda in een slip geraakt en op de andere weghelft terechtgekomen waarna de Mazda is aangereden door de Ford Transit.
Ten tweede moet de verdachte ten aanzien van het verkeersongeval een schuldverwijt kunnen worden gemaakt. Schuld in de zin van artikel 6 WVW houdt in dat sprake is van verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Of sprake is van dergelijke schuld hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Wanneer sprake is van gedragingen met een hogere graad van verwijtbaarheid kan dit worden gekwalificeerd als zeer onvoorzichtig en/of onoplettend handelen en in zeer ernstige gevallen als roekeloos rijgedrag.
De rechtbank is net als de officier van justitie van oordeel dat de verdachte roekeloos heeft gereden en overweegt daartoe als volgt.
De wetgever heeft met de ‘Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten’ het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. De rechtbank moet daarom beoordelen of het gedrag van de verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW. Is dat het geval, dan is sprake van roekeloosheid.
De rechtbank moet daarom beoordelen (a) of de verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden, (b) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (c) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a.
a) Ernstige schending verkeersregels
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de maximumsnelheid zeer aanzienlijk heeft overschreden. Deze gedraging is in artikel 5a, eerste lid onder g, WVW uitdrukkelijk opgenomen als schending van de verkeersregels.
Artikel 5a WVW ziet alleen op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Dat zal doorgaans niet zijn gelegen in de enkele schending van één verkeersregel. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw moet worden genomen. In deze zaak heeft de verdachte niet op een enkel moment de maximumsnelheid overtreden, maar over een langer traject. Daarnaast wordt, op grond van het tweede lid van artikel 5a WVW, in aanmerking genomen de mate waarin de verdachte verkeerde onder invloed van alcohol of andere de rijvaardigheid verminderende stoffen. Uit bloedonderzoek is gebleken dat de verdachte ten tijde van het ongeval onder invloed van alcohol was. Vastgesteld is dat het bloed van de verdachte een alcoholgehalte van 0,94 milligram per milliliter bloed bevatte, terwijl de grenswaarde 0,5 milligram alcohol per milliliter bloed is. De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat er sprake is van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
b) Opzettelijk
Het opzet van de verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
De rechtbank is van oordeel dat het zeer aanzienlijk overschrijden van de maximum toegestane snelheid niet anders dan opzettelijk kan worden gedaan. Daarbij is van belang dat deze snelheidsovertreding plaatsvond op een rijbaan verdeeld in twee rijstroken, waar bestuurders ter plaatse worden geattendeerd op tegenliggers, de verdachte eerder op het afgelegde traject al veel te hard reed en op een afstand van ongeveer 500 meter voor de plaats van de aanrijding met een gemiddelde indicatieve snelheid gelegen tussen de 157 kilometer per uur en 171 kilometer per uur heeft gereden waar een maximumsnelheid van 80 kilometer per uur was toegestaan. Daarnaast is de verdachte bewust onder invloed van alcohol in de auto gestapt, zelfs nadat hem was afgeraden te gaan rijden. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte opzet heeft gehad op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c) Gevaar te duchten
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het vertonen van het hiervoor beschreven verkeersgedrag (het in zeer aanzienlijke mate overschrijden van de maximumsnelheid en het rijden onder invloed van alcohol). Dat die situatie zich in dit geval ook daadwerkelijk heeft voorgedaan, blijkt uit het feit dat de verdachte een zeer ernstig verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij [slachtoffer 1] om het leven is gekomen en zowel de bestuurder van de Ford Transit als de verdachte gewond zijn geraakt.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van de verdachte die tot het verkeersongeval hebben geleid, dienen te worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee heeft de verdachte de zwaarste vorm van schuld aan dat ongeval, te weten roekeloosheid. De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.