ECLI:NL:RBNHO:2023:1732
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Terugbetaling van een geldlening met bewijs van contante betalingen
In deze zaak heeft de kantonrechter op 1 maart 2023 een eindvonnis gewezen in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] over de terugbetaling van een geldlening. [eiseres] vorderde dat [gedaagde] een bedrag van € 6.275, dat zij had geleend, inclusief rente, zou terugbetalen. De kantonrechter had eerder, op 7 december 2022, een tussenvonnis gewezen waarin [gedaagde] was opgedragen te bewijzen dat zij € 2.500 contant aan [eiseres] had betaald. Dit bewijs is echter niet geleverd, aangezien [gedaagde] geen bewijsstukken heeft ingediend en geen getuigen heeft laten horen. Hierdoor oordeelt de kantonrechter dat [gedaagde] het volledige openstaande bedrag moet terugbetalen.
Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat [gedaagde] wettelijke rente verschuldigd is over de hoofdsom vanaf de datum van dagvaarding. [eiseres] had ook buitengerechtelijke incassokosten gevorderd, maar deze vordering is afgewezen omdat niet is voldaan aan de eisen van artikel 6:96 BW. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] na de dagvaarding nog betalingen heeft gedaan, die in mindering moeten worden gebracht op de verschuldigde bedragen. Tot slot is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten van [eiseres], die zijn vastgesteld op € 703,74, plus eventuele nakosten.
De beslissing van de kantonrechter houdt in dat [gedaagde] het bedrag van € 6.275 moet terugbetalen, vermeerderd met wettelijke rente, en dat zij de proceskosten moet vergoeden. De veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad, en wat meer of anders is gevorderd is afgewezen.