ECLI:NL:RBNHO:2023:1732

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
9858972 \ CV EXPL 22-2675
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling van een geldlening met bewijs van contante betalingen

In deze zaak heeft de kantonrechter op 1 maart 2023 een eindvonnis gewezen in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] over de terugbetaling van een geldlening. [eiseres] vorderde dat [gedaagde] een bedrag van € 6.275, dat zij had geleend, inclusief rente, zou terugbetalen. De kantonrechter had eerder, op 7 december 2022, een tussenvonnis gewezen waarin [gedaagde] was opgedragen te bewijzen dat zij € 2.500 contant aan [eiseres] had betaald. Dit bewijs is echter niet geleverd, aangezien [gedaagde] geen bewijsstukken heeft ingediend en geen getuigen heeft laten horen. Hierdoor oordeelt de kantonrechter dat [gedaagde] het volledige openstaande bedrag moet terugbetalen.

Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat [gedaagde] wettelijke rente verschuldigd is over de hoofdsom vanaf de datum van dagvaarding. [eiseres] had ook buitengerechtelijke incassokosten gevorderd, maar deze vordering is afgewezen omdat niet is voldaan aan de eisen van artikel 6:96 BW. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] na de dagvaarding nog betalingen heeft gedaan, die in mindering moeten worden gebracht op de verschuldigde bedragen. Tot slot is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten van [eiseres], die zijn vastgesteld op € 703,74, plus eventuele nakosten.

De beslissing van de kantonrechter houdt in dat [gedaagde] het bedrag van € 6.275 moet terugbetalen, vermeerderd met wettelijke rente, en dat zij de proceskosten moet vergoeden. De veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad, en wat meer of anders is gevorderd is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 9858972 \ CV EXPL 22-2675
Vonnis van de kantonrechter van 1 maart 2023 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiseres],
wonende in [woonplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres],
gemachtigde: de Ruijter & Willemsen Gerechtsdeurwaarders en Incasso,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.De zaak in het kort

In deze zaak heeft de kantonrechter een tussenvonnis gewezen. Daarin is geoordeeld dat [gedaagde] de geldlening en de rente ineens aan [eiseres] moet terugbetalen. Daarnaast is [gedaagde] opgedragen te bewijzen dat zij € 2.500 contant aan [eiseres] heeft betaald. De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] dat bewijs niet heeft geleverd. De kantonrechter oordeelt daarom dat [gedaagde] het volledige openstaande bedrag van de lening en de rente aan [eiseres] moet terugbetalen.

2.De procedure

Op 7 december 2022 heeft de kantonrechter een tussenvonnis gewezen. Vervolgens heeft [eiseres] bewijsstukken ingediend. Op 16 februari 2023 heeft een getuigenverhoor plaatsgevonden, waarvan een proces-verbaal is opgemaakt.

3.De verdere beoordeling

3.1.
De kantonrechter blijft bij wat in het tussenvonnis is overwogen en beslist.
[gedaagde] heeft niet bewezen dat zij € 2.500 contant aan [eiseres] heeft betaald
3.2.
In het tussenvonnis is [gedaagde] in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat zij € 2.500 contant aan [eiseres] heeft betaald. [gedaagde] heeft geen bewijsstukken ingediend. Ook heeft zij geen getuigen laten horen. [gedaagde] heeft dus helemaal geen bewijs geleverd. Het is dan ook niet komen vast te staan dat [gedaagde] € 2.500 contant aan [eiseres] heeft betaald. Dit betekent dat [gedaagde] het volledige openstaande bedrag van de lening (€ 6.275) aan [eiseres] zal moeten terugbetalen.
[gedaagde] moet ook wettelijke rente betalen
3.3.
[eiseres] heeft gevorderd dat [gedaagde] wettelijke rente betaalt over de hoofdsom. De wettelijke rente zal worden toegewezen met ingang van de datum van dagvaarding. Er is namelijk niet toegelicht waarom [gedaagde] vanaf een eerder moment wettelijke rente verschuldigd zou zijn.
[gedaagde] hoeft geen buitengerechtelijke incassokosten te betalen
3.4.
[eiseres] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing. Het verzuim is na 1 juli 2012 ingetreden. De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] een consument is. Daarom moet de kantonrechter controleren of is voldaan aan de dan geldende extra eisen voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten (artikel 6:96 leden 5 en 6 BW). Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde] in verzuim verkeerde toen de aanmaning als bedoeld in artikel 6:96 lid 6 BW werd verzonden, terwijl artikel 6:96 lid 6 BW dat wel verlangt. Bovendien heeft [eiseres] aan [gedaagde] een aanmaning verstuurd die niet voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. In de aanmaning is namelijk geen betalingstermijn van veertien dagen gegeven die ingaat op de dag na ontvangst van de aanmaning door [gedaagde]. Dit is wel vereist op grond van artikel 6:96 lid 6 BW (HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704). Er is dus niet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW voldaan. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten zal daarom worden afgewezen.
Betalingen door [gedaagde] moeten in mindering worden gebracht
3.5.
[gedaagde] heeft na het uitbrengen van de dagvaarding in deze zaak nog een aantal bedragen aan [eiseres] betaald. Op grond van artikel 6:44 BW moeten deze betalingen in de eerste plaats in mindering worden gebracht op de verschenen rente en vervolgens op de hoofdsom en de lopende rente. De kantonrechter zal dit in de uitspraak vastleggen.
[gedaagde] moet de proceskosten van [eiseres] betalen
3.6.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiseres] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
129,74
- griffierecht
244,00
- salaris gemachtigde
330,00
(1 punt × € 330)
Totaal
703,74
3.7.
Ook zal [gedaagde] worden veroordeeld tot betaling van € 132 aan nakosten, voor zover [eiseres] daadwerkelijk nakosten maakt.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 6.275, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de datum van de dagvaarding tot de dag van volledige betaling en te verminderen met de betalingen door [gedaagde] na de datum van de dagvaarding in overeenstemming met artikel 6:44 BW,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot dit vonnis vastgesteld op € 703,74,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 132 aan salaris gemachtigde, voor zover [eiseres] daadwerkelijk nakosten maakt,
4.4.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y. Steeg-Tijms en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2023.