ECLI:NL:RBNHO:2023:1629

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
8394624 \ CV EXPL 20-2624
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door de-icing procedure en buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 25 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Deutsche Lufthansa A.G. De passagier had een vordering ingesteld wegens vertraging van zijn vlucht van Amsterdam naar Boekarest op 13 februari 2018, waarbij hij zijn aansluitende vlucht had gemist. De passagier vorderde compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen. De luchtvaartmaatschappij betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk de noodzaak tot 'de-icing' van het toestel en een restrictie opgelegd door de luchtverkeersleiding.

De kantonrechter oordeelde dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming was aangekomen, wat in beginsel recht geeft op compensatie. Echter, de rechter concludeerde dat de luchtvaartmaatschappij voldoende had aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De 'de-icing' procedure werd als zodanig erkend, mits goed onderbouwd, en de luchtverkeersleiding had een restrictie opgelegd die de vlucht vertraagde. De kantonrechter oordeelde dat de luchtvaartmaatschappij alle redelijke maatregelen had genomen om de vertraging te voorkomen en dat de passagier voldoende tijd had om zijn aansluitende vlucht te halen.

Uiteindelijk werd de vordering van de passagier afgewezen en werd hij veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de toepassing van de Europese regelgeving omtrent luchtreizen en de voorwaarden waaronder luchtvaartmaatschappijen kunnen worden vrijgesteld van compensatieverplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8394624 \ CV EXPL 20-2624 (RH)
Uitspraakdatum: 25 januari 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
eiser
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa A.G.
gevestigd te Keulen (Duitsland)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigden: mr. E.A. Pluijm en mr. L.E. Schalk (Russell Advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 24 december 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier op 13 februari 2018 diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport, via Munchen Franz Josef Strauss Airport, München (Duitsland) naar Otopeni International Airport, Boekarest (Roemenië).
2.2.
De vlucht van Amsterdam naar München, met vluchtnummer LH2311 (hierna: de vlucht), is vertraagd uitgevoerd, waardoor de passagier zijn aansluitende vlucht naar Boekarest heeft gemist. De passagier is omgeboekt naar een alternatieve vlucht en met een vertraging van 5 uur en 25 minuten aangekomen op de eindbestemming.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 400,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 februari 2018, althans datum ingebrekestelling dan wel de datum van betekening van deze dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,75 dan wel € 72,60 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden. De vervoerder voert daartoe aan dat de vlucht met vertraging is uitgevoerd, omdat de luchtverkeersleiding een restrictie aan de vlucht heeft opgelegd en de vlucht daarnaast, voorafgaand aan het vertrek, ‘ge-de-iced’ moest worden.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat vervolgens dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Dit artikel dient volgens het Hof restrictief te worden uitgelegd omdat het gaat om een afwijking van het beginsel dat passagiers recht hebben op compensatie (Walletin-Hermann C-549/07).
5.3.
De vraag die thans voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de langdurige vertraging van de passagier op de eindbestemming het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden die hij niet had kunnen voorkomen.
5.4.
De vervoerder voert aan dat de vertraging voor de duur van 9 minuten het gevolg is van het ‘de-icen’ van het toestel dat de vlucht zou uitvoeren. Ter onderbouwing van zijn verweer heeft de vervoerder het vluchtrapport van de vlucht overgelegd waaruit volgt dat de vertraging voor de duur van 9 minuten is veroorzaakt door vertragingscode 75, hetgeen volgens de “Standard IATA Delay Codes” staat voor “
DE-ICING OF AIRCRAFT, removal of ice and/or snow, frost prevention excluding unserviceability of equipment”. Gelet op de weersomstandigheden op 13 februari 2018 moesten de toestellen op de luchthaven van Amsterdam ijsvrij worden gemaakt, aldus de vervoerder. Er wordt dan een chemische stof op het vliegtuig gespoten om het toestel ijsvrij te maken en voor een bepaalde tijd ook ijsvrij te houden. Gelet op de beperkte houdbaarheid van de ‘de-icing’ dient de procedure kort voor vertrek te worden uitgevoerd. Volgens de vervoerder mag hij niet zelf bepalen wanneer de ‘de-icing’ procedure plaatsvindt en is hij daarbij afhankelijk van de grondafhandelaar van de betreffende luchthaven.
5.5.
De kantonrechter is van oordeel dat de ‘de-icing’ procedure kan worden aangemerkt als een buitengewone omstandigheid, mits voldoende onderbouwd. ‘De-icing’ dient te worden uitgevoerd bij bepaalde weersomstandigheden. In tegenstelling tot hetgeen de passagier aanvoert leidt de omstandigheid dat te Schiphol sneeuw kan vallen in februari naar het oordeel van de kantonrechter niet tot de conclusie dat ‘de-icing’ als gevolg van de weersomstandigheden geen buitengewone omstandigheid kan vormen. De vervoerder heeft voldoende onderbouwd dat hij afhankelijk is van de faciliteiten van Schiphol en de grondafhandelaar. Dit wordt niet anders op het moment dat de vervoerder er ten alle tijd rekening mee houdt dat het in de winter, te Schiphol kan sneeuwen. Onbetwist is dat de luchtverkeersleiding beslist wanneer het toestel mag vertrekken en dat de ‘de-icing’ procedure kort voor vertrek dient plaats te vinden. De vervoerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat bij de vluchtplanning geen rekening kan worden gehouden met de mogelijke omstandigheid dat een toestel moet worden ‘ge-de-iced’. De stelling van de passagier dat de vlucht niet het opgelegde slot van 06:14 uur (UTC) heeft gemist door de ‘de-icing’ procedure, nu de vertraging als gevolg daarvan 9 minuten bedroeg en een vlucht binnen een tijdspanne (van 5 minuten voor) tot 10 minuten na de opgelegde slottijd mag vertrekken, houdt voorts geen stand. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de vervoerder gemotiveerd weerlegd dat de vlucht moest wachten tot het toestel door de grondafhandelaar ijsvrij was gemaakt, alvorens zij met het slot van 06:14 uur (UTC) mocht vertrekken. Daarnaast kan de vervoerder geen invloed uitoefenen op het moment waarop de vlucht vertrekt binnen de bandbreedte van een slot, aldus de vervoerder. Volgens de vervoerder is het missen van het slot van 06:14 uur (UTC) en de vertraging van 9 minuten die daardoor is ontstaan dan ook het gevolg geweest van het ‘de-icen’ van het toestel. De kantonrechter is gelet op het bovenstaande van oordeel dat de vertraging voor de duur van 9 minuten als toestel als een buitengewone omstandigheid dient te worden beschouwd.
5.6.
De vervoerder heeft voorts aangevoerd dat de vertraging voor de duur van 33 minuten is veroorzaakt door een restrictie welke de luchtverkeersleiding aan de vlucht heeft opgelegd. Ter onderbouwing van zijn verweer heeft de vervoerder (naast het vluchtrapport) de “slot history” van de vlucht overgelegd. Daaruit volgt dat de vlucht voor de duur van 33 minuten is vertraagd, wegens vertragingscode 82, hetgeen volgens de “Standard IATA Delay Codes” staat voor “
ATFM due to ATC STAFF/EQUIPMENT EN-ROUTE, reduced capacity caused by industrial action or staff shortage, equipment failure, military exercise or extraordinary demand due to capacity reduction in neighbouring area”. Voldoende is gebleken dat de restrictie van de luchtverkeersleiding specifiek gericht was aan de vlucht. Wanneer een vlucht een restrictie opgelegd krijgt van de luchtverkeersleiding heeft deze vlucht niet de mogelijkheid om toch eerder te vertrekken. De vervoerder is altijd verplicht een restrictie op te volgen. Een restrictie is niet inherent aan de normale bedrijfsuitoefening en ligt buiten de macht van een luchtvaartmaatschappij. Niet is gebleken dat de vervoerder zelf om een nieuwe restrictie heeft verzocht. Het besluit van de luchtverkeersleiding, waardoor de vlucht met een vertrekvertraging van 33 minuten is uitgevoerd, is dan ook aan te merken als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.7.
De stelling van de passagier dat de vlucht meer dan een half uur voor de gestelde restrictie, te weten 07:44 uur (UTC), is opgestegen, waardoor niet uitgesloten is dat de vlucht nog veel eerder had kunnen opstijgen, houdt naar het oordeel van de kantonrechter eveneens geen stand, nu de vervoerder deze stelling voldoende gemotiveerd heeft weerlegd. De vervoerder heeft daartoe aangevoerd dat de vlucht een “Ready Message” aan de luchtverkeersleiding heeft afgegeven, waarmee zij de luchtverkeersleiding kenbaar heeft gemaakt klaar te staan om te vertrekken. Als andere vluchten hun slot missen, mogen volgens de vervoerder vluchten die een “Ready Message” hebben afgegeven dit slot overnemen. Toen een andere vlucht haar slot miste, heeft de onderhavige vlucht dit slot zodoende overgenomen en kon zij met toestemming van de luchtverkeersleiding om 06:42 uur (UTC) van de gate vertrekken, aldus de vervoerder.
5.8.
De vraag die thans voorligt is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging de voorkomen. Niet in geschil is dat de minimale overstaptijd op de luchthaven van München 30 minuten bedraagt en tussen de onderhavige vlucht en de aansluitende vlucht een overstaptijd van 50 minuten was ingepland. Dit houdt in dat de passagier een buffer van 20 minuten had om de aansluitende vlucht te halen, hetgeen door de kantonrechter als voldoende wordt gekwalificeerd. Daarnaast heeft de vervoerder aangevoerd dat hij de passagier heeft omgeboekt naar de eerstvolgende alternatieve vlucht naar de eindbestemming met plaats. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat de vervoerder niet alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de onderhavige vertraging te voorkomen dan wel te beperken. In de gegeven omstandigheden kon er niet meer van de vervoerder worden verwacht. De vordering tot betaling van compensatie zal dan ook worden afgewezen.
5.9.
De proceskosten komen voor rekening van de passagier, omdat deze ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 150,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
6.3.
verklaart het vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter