ECLI:NL:RBNHO:2023:1565

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
24 februari 2023
Zaaknummer
22/269
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op WIA-uitkering na wijziging van gezondheidssituatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland op 16 februari 2023, zaaknummer HAA 22/269, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het UWV beoordeeld. Eiser had per 1 november 2019 geen recht op een WIA-uitkering, zoals vastgesteld door het UWV na een melding van wijziging in zijn gezondheidssituatie. Eiser had eerder een WIA-aanvraag ingediend die op 24 oktober 2018 was afgewezen. Na een herbeoordeling in 2021 concludeerde het UWV dat eiser niet arbeidsongeschikt was, ondanks zijn gezondheidsklachten. De rechtbank oordeelt dat het UWV zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat de medische situatie van eiser op de datum in geding voldoende is onderkend. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts B&B de medische belastbaarheid van eiser op een overtuigende wijze heeft gemotiveerd en dat er geen reden is om aan de beoordeling van de verzekeringsarts te twijfelen. Eiser's argumenten over onvoldoende rekening houden met zijn gezondheid en de noodzaak van een urenbeperking worden door de rechtbank verworpen. De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser op 1 november 2019 in staat was om arbeid te verrichten die in overeenstemming is met zijn medische belastbaarheid. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en dat de proceskosten niet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/269

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.H. Lammerts),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: P. Nicolai).

Inleiding

Het UWV heeft naar aanleiding van een melding van wijziging van de gezondheidssituatie bepaald dat eiser per 1 november 2019 geen recht heeft op een WIA-uitkering.
In bezwaar is verweerder bij dit besluit gebleven (hierna: het bestreden besluit).
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit. De rechtbank begrijpt dat het bestreden besluit dateert van 4 januari 2022 in plaats van 4 januari 2021.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
De rechtbank heeft het beroep op 2 februari 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiser heeft gewerkt als [functie] voor gemiddeld 39,89 uur per week. Op 22 november 2016 heeft eiser zich ziekgemeld voor dit werk vanwege gezondheidsklachten. Na de wachttijd van 104 weken heeft eiser een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Op 24 oktober 2018 is de aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen. Op 5 mei 2021 vraagt eiser een herbeoordeling aan omdat zijn gezondheidstoestand per 1 november 2019 is verslechterd.
2. Naar aanleiding hiervan heeft het UWV een medisch onderzoek verricht. Op grond van de resultaten van dit onderzoek stelt het UWV dat eiser geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat hij andere gezondheidsklachten heeft dan tijdens de eerdere aanvraag voor een WIA-uitkering. In het besluit van 29 juli 2021 stelt het UWV dan ook dat eiser geen recht heeft op een WIA-uitkering.
3. Eiser gaat tegen dit besluit in bezwaar. Naar aanleiding daarvan heeft het UWV een medisch en een arbeidskundig onderzoek verricht. Op grond van de resultaten van deze onderzoeken stelt het UWV dat de klachten wél dezelfde oorzaak hebben als bij de WIA-beoordeling uit 2018, maar dat eiser geschikt is te achten voor de maatgevende arbeid en daarom dus niet arbeidsongeschikt is. Hierop neemt het UWV het bestreden besluit zoals genoemd in de inleiding.

Wat vindt het UWV

4. Het UWV vindt dat eiser op 1 november 2019 niet arbeidsongeschikt is en heeft daarom geweigerd om aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen.
5. Het UWV heeft de medische grondslag van deze beslissing gebaseerd op het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B) van 23 december 2021. De medische belastbaarheid van eiser is opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 december 2021.
6. Het UWV heeft de arbeidskundige grondslag van deze beslissing gebaseerd op het rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige B&B) van 28 december 2021.

Wat vindt eiser

7. Eiser is het niet eens met het UWV. Hij stelt dat het UWV onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn gezondheidssituatie ten tijde van de datum in geding en dat zijn beperkingen zijn onderschat. Het in het rapport van de verzekeringsarts B&B genoteerde dagverhaal is volgens eiser niet representatief voor een gemiddelde dag van eiser. Dit dagverhaal geeft een te positief beeld. Verder is eiser van mening dat een urenbeperking had moeten worden aangenomen. Ook stelt eiser dat hij vanwege zijn aandoeningen ongeschikt is voor zijn eigen werk. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser een brief ingediend van een orthopedisch chirurg en verwijst hij naar de Werkwijzer Poortwachter.

Wat vindt de rechtbank

8. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser geen recht heeft op een WIA-uitkering. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 1 november 2019 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.
9. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat eiser op 1 november 2019 geen recht heeft op een WIA-uitkering. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Medische grondslag van het bestreden besluit
Het onderzoek
10. De rechtbank is van oordeel dat het medische onderzoek zorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts B&B heeft kennisgenomen van het dossier en van het bezwaar van eiser. Hij heeft eiser gezien en onderzocht op een spreekuur. Verder heeft hij de door eiser ingebrachte medische informatie meegenomen in zijn beoordeling. De rechtbank ziet daarom geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsarts B&B aspecten van de medische situatie van eiser heeft gemist. Ter zitting is ook duidelijk geworden dat niet in geschil is of de verzekeringsarts B&B klachten van eiser heeft gemist, in geschil is de vertaling van de klachten naar de beperkingen.
De beoordeling van de belastbaarheid
11. De rechtbank is verder van oordeel dat verzekeringsarts B&B de medische belastbaarheid van eiser op 1 november 2019 in zijn rapport op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd.
12. Eiser stelt dat het in het rapport van de verzekeringsarts B&B genoteerde dagverhaal niet representatief is voor een gemiddelde dag van eiser. Eiser heeft met de verzekeringsarts besproken dat hij iedere middag slaap nodig heeft en dat hij het zitten, staan, lopen en liggen regelmatig moet afwisselen om ergere klachten te voorkomen. Daarbij heeft hij ook moeite met concentreren en met het verdelen van de aandacht over meerdere bronnen. Deze problemen zijn niet opgenomen in het dagverhaal van eiser. De rechtbank stelt vast dat het opgetekende dagverhaal summier is. Dit betekent niet dat de verzekeringsarts B&B deze punten niet heeft meegenomen in zijn beoordeling. In het rapport van 23 december 2021 wordt door de verzekeringsarts B&B in de anamnese melding gemaakt van toenemende pijn bij lang achtereen lopen en zitten, bij liggen zwakt de pijn af. In het rapport van 16 december 2022 heeft de verzekeringsarts B&B gereageerd op de gestelde slaapproblemen en de concentratieproblemen. Deze zijn dus – ondanks dat deze niet zijn opgenomen in het dagverhaal van de verzekeringsarts – wel betrokken bij de boordeling door de verzekeringsarts B&B. Volgens de verzekeringsarts B&B leiden die problemen niet tot extra beperkingen omdat deze niet te herleiden zijn tot een ziekte. Hetgeen eiser stelt geeft geen reden om te twijfelen aan de beoordeling door de verzekeringsarts B&B. Een medische onderbouwing van deze klachten en/of belemmeringen ontbreekt.
13. Eiser is van mening dat er een urenbeperking had moeten worden aangenomen. Eiser heeft te kampen met een combinatie van aandoeningen, waaronder een onbehandelbare [aandoening 1] -diagnose, artrose van de wervelkolom en een discopathie van L5-S1. Door deze aandoeningen heeft hij een tekort aan energie en een toegenomen herstelbehoefte na inspanningen. Vanwege de pijn slaapt eiser slecht. Ter zitting vertelt eiser dat hij meerdere rustmomenten nodig heeft om de dag door te komen. Zijn dienstverband is aangepast waardoor hij momenteel vier dagen zes uur per dag werkt. Dit is het maximale wat hij kan werken. Dit is ook in een aangepaste functie die speciaal voor hem is gecreëerd zodat hij toch duurzaam inzetbaar blijft voor zijn werkgever. Volgens hem zou daarom wegens preventieve redenen een urenbeperking moeten worden opgenomen in de FML. Ook is eiser van mening dat de eerder aangenomen urenbeperking zonder dragende motivering niet is opgenomen in de FML. Naar mening van de rechtbank heeft de verzekeringsarts B&B voldoende gemotiveerd waarom een urenbeperking niet vereist is. In het rapport van 23 december 2021 bespreekt de verzekeringsarts B&B de criteria van de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid, namelijk dat er geen sprake is van verminderde energetisch vermogen of verminderde beschikbaarheid. Daarbij stelt de verzekeringsarts B&B dat er ook geen preventieve indicatie is dat werken in volledig passend werk zou leiden tot schade aan de gezondheid. In het rapport van 16 december 2022 voegt de verzekeringsarts B&B hieraan toe dat de klachten ten gevolge van de whiplash associated disorder (WAD) en [aandoening 1] niet tot een urenbeperking leiden. Wat betreft de [aandoening 1] blijkt uit de documenten niet dat er sprake is van een uitgebreid actief ontstekingsproces. Ook is er volgens hem geen psychische ziekte waardoor eiser het risico loopt dat hij meer gaat doen dan hij aankan. Verder wordt overbelasting voorkomen door restricties op fysieke inspanningen. Hierdoor is er volgens de verzekeringsarts B&B ook geen preventieve reden om een urenbeperking aan te nemen. De rechtbank merkt hierbij op dat de verzekeringsarts bepaalt of er een urenbeperking vereist is voor werken in volledig passende arbeid. Dit betekent dat als eiser werkt in volledig passende arbeid wat in overeenstemming is met de door de verzekeringsarts B&B opgestelde FML, een urenbeperking niet vereist is volgens de verzekeringsarts B&B. De rechtbank is zich ervan bewust dat de arbeidsomvang van eiser van zijn huidige werk is verlaagd vanwege zijn vermoeidheidsklachten en dat eiser stelt dat deze beperkte urenomvang het maximale is wat hij kan doen. De verzekeringsarts B&B hoeft deze verlaagde urenomvang echter niet bij zijn beoordeling betrekken.
14. Ter zitting heeft eiser nog gewezen op het feit dat de verzekeringsarts B&B wel de diagnose [aandoening 1] benoemt in zijn rapport, maar dat dit niet terug is te zien in beperkingen in de FML. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dat niet dat de beperkingen zijn onderschat. Daarbij is onder meer van belang hetgeen hiervoor ten aanzien van de [aandoening 1] is overwogen, te weten dat uit de stukken niet blijkt dat er sprake is van een ontstekingsproces.
15. De rechtbank is zich ervan bewust dat eiser klachten ervaart, maar in de verzekeringsgeneeskundige beoordeling kan niet uitsluitend worden afgegaan op hoe eiser zijn klachten zelf ervaart. In de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zijn niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend, maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd. Zonder afbreuk te willen doen aan de door eiser ervaren impact van zijn klachten op het dagelijks leven, merkt de rechtbank op dat er geen medisch objectieve onderbouwing is voor verdergaande beperkingen op 1 november 2019.
16. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser op 1 november 2019 in staat moet worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor hem vastgestelde medische belastbaarheid, zoals verwoord in de FML van 23 december 2021.
Arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
17. De arbeidsdeskundige B&B heeft geconcludeerd dat eiser niet arbeidsongeschikt is omdat hij geschikt is te achten voor de maatgevende arbeid.
18. Eiser heeft de geschiktheid voor de maatgevende arbeid betwist. Hij is van mening dat de combinatie van aandoeningen hem ongeschikt maken voor zijn eigen (maatgevende) werk, vooral vanwege een tekort aan energie en een toegenomen herstelbehoefte na inspanning. Eiser was, onder andere vanwege preventieve redenen, genoodzaakt om zijn arbeidsomvang te wijzigen.
19. Uitgaande van de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit kan de rechtbank eiser niet volgen. De stelling van eiser dat hij vanwege zijn vermoeidheidsklachten zijn maatgevende arbeid niet kan verrichten is in feite gericht tegen de vastgestelde FML. De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat zij geen aanleiding ziet om aan deze vaststelling te twijfelen. De arbeidsdeskundige B&B heeft deugdelijk gemotiveerd dat appellante medisch geschikt is voor het uitoefenen van de maatmanfunctie. Hij heeft hierbij de FML van 23 december 2021 en de belasting die in de maatgevende arbeid voorkomt in aanmerking genomen. De arbeidsdeskundige B&B heeft zich gebaseerd op de functiebeschrijving zoals verwoord in het arbeidskundige rapport van 23 oktober 2018. Ook heeft de arbeidsdeskundige B&B eiser telefonisch gesproken. In dit gesprek heeft eiser bevestigd dat hij zittend beeldschermwerk verrichtte in zijn functie als [functie] . Dit wisselde eiser af met lopen en staan. Ook heeft eiser bevestigd dat dit werk geen zware fysieke aspecten kent. De arbeidsdeskundige B&B acht eiser daarom geschikt voor zijn eigen werk.

Conclusie en gevolgen

20. Het UWV heeft terecht geweigerd om eiser per 1 november 2019 een WIA-uitkering toe te kennen omdat hij per die datum niet arbeidsongeschikt is.
21. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt worden de door hem gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 16 februari 2023 door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. J.G.M. Koning, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.