ECLI:NL:RBNHO:2023:1518

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
15/122618-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van ontploffingen bij Poolse supermarkten met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen

Op 24 februari 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van drie ontploffingen bij Poolse supermarkten in Nederland. De ontploffingen vonden plaats op 8, 9 en 12 december 2020 in respectievelijk Heeswijk-Dinther en Beverwijk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een sturende rol heeft gespeeld in de uitvoering van deze ontploffingen, die gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen met zich meebrachten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar, waarbij de tijd in voorarrest in mindering wordt gebracht. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij schadevergoeding is toegewezen voor immateriële schade als gevolg van de ontploffingen. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis van de verdachte gehandhaafd, gezien de ernst van de feiten en de geschokte rechtsorde. De zaak is onderdeel van een breder onderzoek naar een reeks ontploffingen bij Poolse supermarkten, wat heeft geleid tot grote maatschappelijke onrust.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/122618-21 (P)
Uitspraakdatum: 24 februari 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16, 17, 19, 23 en 24 januari en 15 februari 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie,
mr. R. Funke Küpper en mr. L. van Haeringen en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M. van Keulen, advocaat te Utrecht, en de waarnemend raadsvrouw,
mr. W. van Egmond, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 08 december 2020 te Heeswijk-Dinther, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht in en/of bij en/of tegen de gevel van een (Poolse) supermarkt, gelegen aan het Raadhuisplaza 10,
door opzettelijk (overeenkomstig een tevoren gemaakt en/of afgesproken plan) met een ander of anderen, althans alleen, een ruit van voornoemde supermarkt in te slaan en/of door (vervolgens) (één of meer jerrycans met) benzine, althans een brandbare stof, in en/of bij voornoemde supermarkt te plaatsen en/of (uit) te gieten en/of door (vervolgens) een explosief te plaatsen en/of door (vervolgens) dit explosief met een elektriciteitskabel en/of een accu op een afstand tot ontsteking en/of ontbranding te brengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor het pand, waarin voornoemde supermarkt gevestigd is en/of de goederen in voornoemde supermarkt en/of de panden en/of de goederen in de omgeving van voornoemde supermarkt te duchten was
en/of
terwijl daarvan levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen in de omgeving van voornoemd pand te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Een onbekende persoon op of omstreeks 08 december 2020 te Heeswijk-Dinther, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht in en/of bij en/of tegen de gevel van een (Poolse) supermarkt, gelegen aan de het Raadhuisplaza 10,
door opzettelijk met een ander of anderen, althans alleen, een ruit van voornoemde supermarkt in te slaan en/of door (vervolgens) (één of meer jerrycans met) benzine, althans een brandbare stof, in en/of bij voornoemde supermarkt te plaatsen en/of (uit) te gieten en/of door (vervolgens) een explosief te plaatsen en/of door (vervolgens) dit explosief met een elektriciteitskabel en/of een accu op een afstand tot ontsteking en/of ontbranding te brengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor het pand waarin voornoemde supermarkt gevestigd was en/of de goederen in voornoemde supermarkt en/of één of meer panden in de omgeving van voornoemde supermarkt, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was,
en/of
terwijl daarvan levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen in de omgeving van voornoemd pand te duchten was,
bij en/of tot het plegen van welk bovenomschreven misdrijf, hij, verdachte, in de periode van 07 december 2020 tot en met 08 december 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft,
immers
- heeft hij, verdachte, [medeverdachte N.] het adres van voornoemde persoon gegeven en/of gevraagd en/of geïnstrueerd deze persoon in een voertuig uit Osdorp op te halen en/of naar Brabant te brengen en/of (daar) af te zetten en/of (daar) in dat voertuig op (de terugkeer van) die persoon te wachten (teneinde die persoon weer naar Amsterdam te brengen);
2
hij op of omstreeks 09 december 2020 te Beverwijk, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht in en/of bij en/of tegen de gevel van een (Poolse) supermarkt, gelegen aan de Beverhof 17,
door opzettelijk (overeenkomstig een tevoren gemaakt en/of afgesproken plan) met een ander of anderen, althans alleen, een ruit van voornoemde supermarkt in te slaan en/of door (vervolgens) (één of meer jerrycans met) benzine, althans een brandbare stof, in en/of bij voornoemde supermarkt te plaatsen en/of (uit) te gieten en/of door (vervolgens) een explosief te plaatsen en/of door (vervolgens) dit explosief met een elektriciteitskabel en/of een accu op een afstand tot ontsteking en/of ontbranding te brengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor het pand, waarin voornoemde supermarkt gevestigd is en/of de goederen in voornoemde supermarkt en/of de panden en/of de goederen in de omgeving van voornoemde supermarkt te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Één of meer perso(o)n(en) op of omstreeks 09 december 2020 te Beverwijk, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft/hebben gebracht in en/of bij en/of tegen de gevel van een (Poolse) supermarkt, gelegen aan de Beverhof 17,
door opzettelijk met een ander of anderen, althans alleen, een ruit van voornoemde supermarkt in te slaan en/of door (vervolgens) (één of meer jerrycans met) benzine, althans een brandbare stof, in en/of bij voornoemde supermarkt te plaatsen en/of (uit) te gieten en/of door (vervolgens) een explosief te plaatsen en/of door (vervolgens) dit explosief met een elektriciteitskabel en/of een accu op een afstand tot ontsteking en/of ontbranding te brengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor het pand waarin voornoemde supermarkt gevestigd was en/of de goederen in voornoemde supermarkt en/of één of meer panden in de omgeving van voornoemde supermarkt, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was,
bij en/of tot het plegen van welk bovenomschreven misdrijf, hij, verdachte, in de periode van 08 december 2020 tot en met 09 december 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft,
immers
- heeft hij, verdachte, [medeverdachte N.] het adres van voornoemde supermarkt gegeven en/of
- heeft hij, verdachte, [medeverdachte N.] gevraagd en/of geïnstrueerd voornoemde perso(o)n(en) in een voertuig naar een plek in de buurt van voornoemde supermarkt te brengen en/of (daar) in dat voertuig op (de terugkeer van) voornoemde perso(o)n(en) te wachten;
3
hij op of omstreeks 12 december 2020 te Beverwijk, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht in en/of bij en/of tegen de gevel van een (Poolse) supermarkt, gelegen aan de Beverhof 17,
door opzettelijk (overeenkomstig een tevoren gemaakt en/of afgesproken plan) met een ander of anderen, althans alleen, een ruit van voornoemde supermarkt in te slaan en/of door (vervolgens) (één of meer jerrycans met) benzine, althans een brandbare stof, in en/of bij voornoemde supermarkt te plaatsen en/of (uit) te giéten en/of door (vervolgens) een explosief te plaatsen en/of door (vervolgens) dit explosief met een elektriciteitskabel en/of een accu op een afstand tot ontsteking en/of ontbranding te brengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor het pand, waarin voornoemde supermarkt gevestigd is en/of de goederen in voornoemde supermarkt en/of de panden en/of de goederen in de omgeving van voornoemde supermarkt te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte A.] op of omstreeks 12 december 2020 te Beverwijk, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht in en/of bij en/of tegen de gevel van een (Poolse) supermarkt, gelegen aan de Beverhof 17,
door opzettelijk met een ander of anderen, althans alleen, een ruit van voornoemde supermarkt in te slaan en/of door (vervolgens) (één of meer jerrycans met) benzine, althans een brandbare stof, in en/of bij voornoemde supermarkt te plaatsen en/of (uit) te gieten en/of door (vervolgens) een explosief te plaatsen en/of door (vervolgens) dit explosief met een elektriciteitskabel en/of een accu op een afstand tot ontsteking en/of ontbranding te brengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor het pand waarin voornoemde supermarkt gevestigd was en/of de goederen in voornoemde supermarkt en/of één of meer panden in de omgeving van voornoemde supermarkt, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was,
bij en/of tot het plegen van welk bovenomschreven misdrijf, hij, verdachte, in de periode van 08 december 2020 tot en met 12 december 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft,
immers
- heeft hij, verdachte, voornoemde [medeverdachte A.] (via social media) gevraagd of hij deze ontploffing wilde teweegbrengen en/of
- heeft hij, verdachte, [medeverdachte A.] (daarvoor) één of meerdere beloning(en) beloofd en/of toegezegd en/of - heeft hij, verdachte, [medeverdachte A.] beloofd en/of toegezegd en/of voor hem geregeld dat [medeverdachte A.] (in de nacht van de voorgenomen ontploffing) door een chauffeur in een voertuig (van huis) zou worden opgehaald en/of
- heeft hij, verdachte, [medeverdachte A.] verteld en/of geïnstrueerd waar voornoemde supermarkt was en/of hoe de ontploffing teweeg diende te worden gebracht en/of
- heeft hij, verdachte, [medeverdachte O.] gevraagd en/of geïnstrueerd [medeverdachte A.] (in de nacht van de voorgenomen ontploffing) (van huis) op te halen en/of naar een plek in de buurt van voornoemde supermarkt te brengen en/of (daar) in dat voertuig op (de terugkeer van) [medeverdachte A.] te wachten.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Inleiding

Eind 2020, begin 2021 werd Nederland opgeschrikt door ontploffingen/brandstichtingen bij meerdere Poolse supermarkten door het gehele land. In de verschillende arrondissementen is gestart met onderzoek naar deze ontploffingen. Al snel hebben de diverse onderzoeken een gezamenlijke aanpak gekregen onder de naam Sarto, waarin zeer uitgebreid onderzoek is gedaan naar opdrachtgevers en personen die zich bezig hebben gehouden met de uitvoering van de ontploffingen.
De rechtbank dient te beoordelen of de verdachte een aandeel heeft gehad in de ontploffingen in Heeswijk-Dinther op 8 december 2020 en in Beverwijk op 9 december 2020 en 12 december 2020, en zo ja, of bij dat aandeel dan sprake is van medeplegen of medeplichtigheid.

4.Beoordeling van het bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde feiten.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit de verdachte integraal vrij te spreken van alle drie de aan hem ten laste gelegde feiten wegens het ontbreken van wetenschap van het teweegbrengen van ontploffingen en dus van opzet, in zowel voorwaardelijke als onvoorwaardelijke zin.
Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft zij verder betoogd dat de verdachte geen dusdanig wezenlijke bijdrage of aantoonbare rol heeft gehad bij de planning en uitvoering van deze ontploffing in Beverwijk op 9 december 2020, dat kan worden gesproken van medeplegen.
Bij het onder 3 ten laste gelegde feit, de ontploffing in Beverwijk op 12 december 2020, heeft de verdachte, aldus de raadsvrouw, geen enkele betrokkenheid gehad.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
4.3.2
Overwegingen over de bewijsvoering
De verdachte is ten laste gelegd dat hij bij drie ontploffingen van Poolse supermarkten strafbare betrokkenheid heeft gehad, primair als medepleger, subsidiair als medeplichtige. Het gaat om de ontploffingen in respectievelijk Heeswijk-Dinther op 8 december 2020 (feit 1) en in Beverwijk, op 9 december 2020 (feit 2) en 12 december 2020 (feit 3). De bewijsmiddelen voor deze feiten lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
Bij de aanslagen van 8 en 9 december 2020 is sprake van betrokkenheid van [W.] . De bewijsmiddelen die betrekking hebben op diens betrokkenheid geven reliëf aan de overige bewijsmiddelen en bieden mede een basis voor de waardering ervan. Daarom wordt eerst stilgestaan bij de betekenis van [W.] voor de bewijslevering.
[W.] vervulde een, naar moet worden aangenomen, intermediaire rol bij de voorbereiding en uitvoering van aanslagen op Poolse supermarkten waaronder twee aanslagen waarop ook de tenlastelegging in de strafzaak van de verdachte betrekking heeft (feiten 1 en 2). Daarnaast heeft [W.] een vergelijkbare rol gespeeld bij een andere aanslag, eveneens gepleegd op 8 december 2020, op een Poolse supermarkt in Aalsmeer.
[W.] was op 8 december 2020 om 02:23 uur aanwezig op de [straatnaam E.] in Amsterdam Zuidoost. Daar gaf hij medeverdachte [medeverdachte A.] (de uitvoerder van de explosie) in tegenwoordigheid van (diens) medeverdachte [medeverdachte D.] die onder meer chauffeur was van [medeverdachte A.] die nacht, een korte uitleg over de materialen die [medeverdachte A.] zou gebruiken bij de ontploffing in Aalsmeer diezelfde nacht. Eveneens was [W.] korte tijd later aanwezig op de [straatnaam G.] in Amsterdam-Osdorp waar de verdachte ook aanwezig was, kort voordat de medeverdachte [medeverdachte N.] met een persoon naar de plaats delict in Heeswijk-Dinther reed (feit 1). Enige uren daarvoor was [W.] ook op die plaats delict geweest. Gezien de repeterende aanwezigheid en betrokkenheid van [W.] kan dit gevoeglijk worden aangemerkt als een voorverkenning.
Wat betreft de aanslag in Beverwijk op 9 december 2020 (feit 2) houden de bewijsmiddelen onder meer in dat [W.] met zijn (taxi)chauffeur [naam] voorafgaand aan de ontploffing rond middernacht enige tijd in de directe omgeving van de woning van [naam] in [plaats] is geweest, van wie een vingerspoor is aangetroffen op de bij die explosie gebruikte accu. Zij zijn vervolgens naar de woning van de verdachte aan de [straatnaam C.] [nummer] in Amsterdam-Oost gereden, waar zij om 01:27 uur aankwamen. Rond de tijd dat de medeverdachte [medeverdachte N.] bij de woning van de verdachte aan de [straatnaam C.] was om twee personen op te halen voor de rit naar Beverwijk was [W.] daar ook in de directe omgeving en voerde hij, zoals hierna zal blijken, een voor de bewijsvoering relevant telefoongesprek. Voorts is gebleken dat er een dataverbinding is geweest vanaf de telefoon van [W.] via het IP-adres van de woning van de verdachte op drie tijdstippen, te weten op 8 december 2020 om 00:53, uur en op 9 december 2020 om 01:07 en 02:47 uur.
Het voorgaande impliceert dat de contacten tussen de verdachte en [W.] kort voor, rondom en kort na de aanslagen zoals tenlastegelegd onder 1 en 2 niet anders begrepen kunnen worden dan als verband houdend met deze aanslagen. Aan deze gevolgtrekking draagt bij het gegeven dat er sprake is van betrokkenheid van [W.] gedurende twee opeenvolgende nachten.
Bij deze stand van zaken volgt nu een bespreking van de feiten en omstandigheden per ten laste gelegd feit.
Heeswijk-Dinther (feit 1)
Op 7 december 2020 stuurt de verdachte een bericht aan [medeverdachte N.] dat hij een klus (“djunta”) voor hem heeft. Zij ontmoeten elkaar die middag rond 15:00 uur bij de verdachte thuis althans in de directe omgeving van zijn huis. In de nacht van 8 december 2020 is er opnieuw contact. Ze bellen twee keer, te weten om 02:03 en 02:10 uur. Zij bevinden zich dan in de omgeving van [straatnaam] in Amsterdam. Rond 02:30 uur zijn zij beiden op de [straatnaam G.] in Osdorp. Zij verklaren uiteenlopend over de vraag of zij samen, dan wel elk op eigen gelegenheid, daarnaartoe zijn gereden maar hun verklaringen zijn eensluidend over het feit dat zij daar beiden aanwezig waren. [medeverdachte N.] was daar als bestuurder van zijn Renault Megane, kenteken [kenteken] . Rond 02:40 uur arriveert ook eerder genoemde [W.] , die wordt vervoerd door [naam] . De taxi van [naam] blijft daar acht minuten staan. Korte tijd nadat de taxi is vertrokken gaat ook de verdachte weg; hij gaat terug naar huis. De medeverdachte [medeverdachte N.] vertrekt, naar moet worden aangenomen, rond de zelfde tijd met zijn passagier in zijn Renault Megane richting Heeswijk-Dinther. Hij wordt namelijk geregistreerd om 03:17 uur bij Vianen.
De medeverdachte [medeverdachte N.] heeft verklaard dat hij op de [straatnaam G.] het adres in Heeswijk-Dinther van de verdachte kreeg opgegeven waar hij heen diende te rijden. De verdachte heeft verklaard dat hij [medeverdachte N.] op de [straatnaam G.] heeft gestuurd naar mensen die hem zijn bestemming zouden opgeven. Wat daarvan zij, vastgesteld kan worden dat er op de [straatnaam G.] persoonlijk contact is geweest tussen de verdachte en [medeverdachte N.] waarbij, al dan niet via een tussenpersoon, enige richting gevende informatie is gedeeld. De explosie in Heeswijk-Dinther vond rond 04:05 uur plaats. Enkele minuten daarna wisselen de verdachte en [medeverdachte N.] enkele chatberichten uit, waarna de verdachte hem om 04:14 uur belt. Uit de chats die voor het bewijs worden gebruikt blijkt onder meer dat zij afspreken dat [medeverdachte N.] naar de verdachte komt.
De rechtbank overweegt dat betekenis toekomt aan het feit dat binnen enkele minuten na de explosie in Heeswijk-Dinther er al contact is tussen de verdachte en [medeverdachte N.] . Het dient uitgesloten te worden geacht, mede gezien het tijdstip, dat dit contact geen direct verband houdt met de ontploffing.
Van belang is ook dat in de communicatie tussen de verdachte en [medeverdachte N.] op 8 december 2020 overdag gesproken wordt over de “big boss” in relatie tot de klus die [medeverdachte N.] voor de verdachte heeft gedaan.
Beverwijk (feit 2 en 3)
Op 9 december 2020 is er, zoals hiervoor al vermeld, in de eerste uren van de nacht enkele malen contact vanaf de telefoon van [W.] met het IP-adres van de verdachte. Deze laatste is dan thuis. Om 01:39 uur laat de verdachte weten aan [medeverdachte N.] dat er “werk” is. Rond 02:30 en vanaf 03:00 uur is [medeverdachte N.] in of nabij de [straatnaam C.] . Kort vóór deze beide tijdstippen laat medeverdachte [medeverdachte N.] aan de verdachte weten dat hij er is, respectievelijk bijna is. [medeverdachte N.] rijdt dan in een Mercedes Sprinter, kenteken [kenteken] . [W.] , wiens telefoon in dezelfde omgeving uitpeilt, belt om 02:50 uur met zijn chauffeur [naam] en laat hem weten: ze rijden rondjes hier. Hiermee kennelijk doelend op [medeverdachte N.] die dat inderdaad lijkt te doen. Ook de taxi van [naam] is om die tijd in de omgeving van de [straatnaam C.] , namelijk van 02:30 uur tot 03:16 uur.
Om 03:00 uur stappen, blijkens de verklaring van [medeverdachte N.] , twee jongens in die hij naar een adres in Beverwijk brengt dat de verdachte aan hem heeft gegeven. Om 03:15 uur is de bus van [medeverdachte N.] nog in de buurt, te weten in Amsterdam bij de [straatnaam R.] . Rond diezelfde tijd, te weten om 03:14 uur, laat [W.] aan zijn chauffeur weten dat hij hem kan ophalen. Deze rijdt om 03:16 uur weg uit de [straatnaam C.] .
Eenmaal in Beverwijk staat de bus van [medeverdachte N.] vanaf 03:49 uur enige tijd stil tot 04:30 uur, rijdt dan een stukje en stopt dan weer om 04:38 uur. Direct na de ontploffing rijdt [medeverdachte N.] om 05:15 uur weg, terug naar de [straatnaam C.] , waar hij wordt geregistreerd om 05:45 uur. Om 03:45 uur is er dan nog telefonisch contact geweest tussen de verdachte en [medeverdachte N.] .
Op 12 december 2020, rond 04:30 uur, heeft in Beverwijk de derde aan de verdachte verweten ontploffing plaatsgevonden. De medeverdachte [medeverdachte O.] heeft die nacht [medeverdachte A.] (de uitvoerder van deze ontploffing) opgehaald bij diens woning aan de [straatnaam E.] [nummer] in Amsterdam Zuidoost. Van 02:04 tot 02:26 uur heeft hij met zijn taxi, een Peugeot 508, met kenteken [kenteken] , voor de woning van [medeverdachte A.] gewacht. Daaraan voorafgaand, om 01:53 uur, heeft [medeverdachte O.] het adres van de verdachte ( [straatnaam C.] [nummer] in Amsterdam-Oost; gespeld als “ [straatnaam C. foutief gespeld] ”) in de vorm van een notitie in zijn telefoon gezet.
[medeverdachte O.] is met [medeverdachte A.] in zijn taxi naar Beverwijk gereden en is daar geweest van 02:47 tot 03:05 uur. Daarna is hij met [medeverdachte A.] gereden naar de [straatnaam C.] waar hij van 03:40 tot 03:52 uur heeft stilgestaan. Hierover hebben [medeverdachte O.] en [medeverdachte A.] beiden in de kern verklaard dat daar spullen zijn opgehaald. Hun verklaringen lopen weliswaar uiteen over wie daartoe het initiatief nam en wie het desbetreffende adres wist maar dat is voor de bewijslevering in de zaak van de verdachte niet relevant.
Vervolgens is [medeverdachte O.] weer met [medeverdachte A.] terug naar Beverwijk gereden waar hij van 04:19 tot 04:32 uur op een parkeerterrein in de nabijheid van de locatie van de explosie heeft stilgestaan. Om 04:53 uur is [medeverdachte O.] met zijn taxi weer terug op de [straatnaam E.] en om 05:04 uur in de [straatnaam C.] .
Ten aanzien van dit derde feit zijn uit het opsporingsonderzoek geen resultaten naar voren gekomen over onderlinge telecommunicatie of ontmoetingen.
De rechtbank stelt vast dat de hiervoor besproken feiten en omstandigheden een patroon laten zien waarbij op significante onderdelen sprake is van relevante overeenkomsten en parallellen. Zo is bij alle drie de feiten het woonadres van de verdachte van betekenis in die zin dat daar telkens mensen worden opgehaald en/of spullen worden ingeladen.
[W.] , die op diverse manieren in verband kan worden gebracht met de aanslagen, is op 8 en 9 december 2020 (feiten 1 en 2) ter plaatse, althans in de directe omgeving. Bovendien heeft [W.] in de nacht van 8 december 2020 en de nacht van 9 december 2020 ook contact via een dataverbinding met het IP-adres van de verdachte. Waaruit de rol van [W.] precies heeft bestaan laat zich op grond van de stukken van het dossier niet vaststellen. Vaststaat in elk geval dat zijn bijdrage van betekenis is geweest en dat is in de sleutel van de bewijsvoering in de zaak van de verdachte voldoende.
Op 8 en 9 december 2020 heeft de verdachte ook contact met de chauffeur ( [medeverdachte N.] ) van de aanslagpleger als deze op de plaats van de ontploffing aanwezig is, dan wel kort na de ontploffing de plaats delict verlaat.
De relevantie van het adres van de verdachte blijkt ook uit voornoemde notitie in de telefoon van [medeverdachte O.] , die is gemaakt vóórdat hij [medeverdachte A.] ophaalde op de [straatnaam E.] .
Voorts heeft de verdachte in enkele gevallen regisserende mededelingen gedaan. Op 8 december 2020 op de [straatnaam G.] in Osdorp (feit 1) en op 9 december 2020 in de chats met [medeverdachte N.] kort na de ontploffing in Beverwijk (feit 2).
De verdachte heeft verklaard dat hij na de eerste ontploffing op 8 december 2020 geen enkele rol, ook niet in bemiddelende zin, heeft gespeeld. Van het feit van 12 december 2020 heeft hij naar zijn zeggen in het geheel geen weet. Dit is, gelet op de hiervoor getrokken conclusies, volstrekt ongeloofwaardig. De proceshouding van de verdachte biedt op zichzelf geen grondslag om de bijdrage van de verdachte met nauwkeurigheid vast te stellen en de rechtbank dient ervoor te waken dat zij zonder goede grond daaraan zelf een nadere invulling geeft. De hiervoor genoemde redengevende feiten en omstandigheden grijpen evenwel zodanig in elkaar en bieden aldus over en weer zoveel steun, dat de volgende conclusies kunnen worden getrokken.
Buiten redelijke twijfel staat, uitgaand van het hiervoor weergegeven patroon, dat de verdachte telkens in meer of mindere mate, sturende informatie heeft gegeven, bij zijn woning de uitvoerders heeft laten instappen, materialen heeft doen inladen of heeft ingeladen en zich met betalingen bezighield. Op grond van de gebezigde schakelredenering gaat de rechtbank er, mede gezien het ontbreken van een toetsbare verklaring van de verdachte die een aannemelijk ander licht op de belastende feiten en omstandigheden werpt, vanuit dat de bijdrage van de verdachte telkens hierin heeft bestaan. Dat is naar het oordeel van de rechtbank voldoende voor de slotsom dat sprake is geweest van medeplegen. Daarom zal de rechtbank alle drie tenlastegelegde feiten bewezen verklaren, telkens in de primaire variant.
4.3.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1
hij op 8 december 2020 te Heeswijk-Dinther, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht bij een Poolse supermarkt, gelegen aan de Raadhuisplaza 10,
door een brandbare stof bij voornoemde supermarkt te plaatsen en een explosief te plaatsen en vervolgens dit explosief met een elektriciteitskabel en/of een accu op een afstand tot ontsteking te brengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor het pand, waarin voornoemde supermarkt gevestigd is en de goederen in voornoemde supermarkt en de panden en de goederen in de omgeving van voornoemde supermarkt, en
levensgevaar voor anderen in de omgeving van voornoemd pand te duchten was;
2
hij op 9 december 2020 te Beverwijk, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht in of bij een Poolse supermarkt, gelegen aan de Beverhof 17,
door bij voornoemde supermarkt een explosief te plaatsen en vervolgens dit explosief met een elektriciteitskabel en/of een accu op een afstand tot ontsteking te brengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor het pand, waarin voornoemde supermarkt gevestigd is en de goederen in voornoemde supermarkt en de panden en de goederen in de omgeving van voornoemde supermarkt te duchten was;
3
hij op 12 december 2020 te Beverwijk, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht in een Poolse supermarkt, gelegen aan de Beverhof 17,
door opzettelijk een ruit van voornoemde supermarkt in te slaan en een brandbare stof in voornoemde supermarkt te gieten en vervolgens een explosief te plaatsen en dit explosief met een elektriciteitskabel en een accu op een afstand tot ontsteking te brengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor het pand, waarin voornoemde supermarkt gevestigd is en de goederen in voornoemde supermarkt en de panden en de goederen in de omgeving van voornoemde supermarkt te duchten was.
Hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, 2 primair en 3 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.
Ten aanzien van feit 2 primair en feit 3 primair:
telkens: medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wegens zijn rol als medepleger bij de drie tenlastegelegde ontploffingen zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren. De officier van justitie heeft als uitgangspunt drie jaar per ontploffing gehanteerd. Hierbij heeft de officier van justitie rekening gehouden met de grote maatschappelijke onrust, de schade en de vrees die het gevolg waren van de opeenvolgende ontploffingen bij Poolse supermarkten in december 2020 en januari 2021.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de rechtbank, in het geval zij tot strafoplegging komt, er rekening mee moet houden dat bij geen van de ontploffingen levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is geweest. Ook heeft zij aandacht gevraagd voor de persoonlijke omstandigheden van de verdachte te weten dat hij
first offender is, zich bevindt in een herstelproces met zijn gezin en een baan heeft met een vast contract. De verdediging heeft de rechtbank verder verzocht, in geval van een veroordeling, aan te sluiten bij het LOVS-oriëntatiepunt van twee jaar gevangenisstraf voor een plofkraak en een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk [medeverdachte D.] gelijk is aan de duur van het reeds ondergane voorarrest in combinatie met een voorwaardelijk [medeverdachte D.] met daaraan verbonden een proeftijd en bijzondere voorwaarden, eventueel aangevuld met een taakstraf.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zeer ernstige strafbare feiten, te weten het als medepleger opzettelijk teweegbrengen van drie ontploffingen. Alle drie deze ontploffingen veroorzaakten een enorme ravage.
In Heeswijk-Dinther was niets meer over van de deur, de etalage en de winkelvoorraad van de getroffen supermarkt. Het plafond en de tussenwanden waren ernstig beschadigd. Ook winkels naast de supermarkt en aan de overkant van de straat raakten beschadigd door de explosie, de brand en rondvliegende voorwerpen. Boven en tegenover de supermarkt bevonden zich bewoonde appartementen. In een appartement op 34 meter afstand van de supermarkt sneuvelde een ruit. Het is alleen aan het tijdig optreden van de brandweer te danken dat deze explosie niet nog veel ernstigere gevolgen heeft gehad.
De supermarkt in winkelcentrum Beverhof in Beverwijk was het doelwit van twee ontploffingen binnen vier dagen tijd. Bij de eerste ontploffing werd de achterdeur de winkel in geblazen en raakte het pand zwaar beschadigd. Bij de tweede explosie werden delen van het dak, de gevelbekleding en de tussenmuren in het winkelcentrum weggeslagen. Er zijn muren gescheurd en in de supermarkt heeft kort een brand gewoed. Ook aan de supermarkt grenzende winkels liepen schade op.
Door de ontploffingen in Heeswijk-Dinther en Beverwijk hebben verschillende mensen en bedrijven zeer forse schade geleden. Het gaat hierbij om vormen van min of meer complete vernietiging. De feiten getuigen van een brutaliteit van de buitencategorie. Het kennelijke gemak waarmee dit excessieve geweld mede door de verdachte is gepleegd doet vermoeden dat hij in geen enkel opzicht ook maar enigszins tot zich heeft laten doordringen wat de gevolgen van de feiten voor betrokkenen zouden zijn. De gevolgen die een en ander heeft gehad komen onder meer tot uiting in de ter zitting afgelegde en voorgelezen slachtofferverklaringen en de door de slachtoffers ingediende verzoeken tot schadevergoeding.
De explosies zijn bovendien niet alleen uiterst bedreigend geweest voor de eigenaren van de supermarkten, maar hebben ook breder in de samenleving tot onrust en gevoelens van onveiligheid geleid. Hierbij klemt te meer dat zij [medeverdachte D.] uitmaakten van een reeks aanslagen op Poolse supermarkten op meerdere plaatsen in het land. Door zijn coördinerende en aldus organisatorische rol in de voorbereiding en afhandeling van de drie ontploffingen heeft de verdachte een cruciale bijdrage geleverd aan een zeer intimiderende vorm van grof geweld.
De rechtbank heeft bij haar oordeel verder betrokken dat de verdachte, mede als gevolg van zijn proceshouding, op geen enkele wijze verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen.
Door dit alles rekent de rechtbank de feiten de verdachte zwaar aan.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op:
  • het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 20 december 2022 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld. Evenmin is gebleken dat de verdachte nieuwe feiten heeft begaan, nadat op 20 juli 2022 de voorlopige hechtenis van de verdachte is geschorst;
  • het voorlichtingsrapport, gedateerd 11 januari 2023, opgesteld door [naam] , als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland te Amsterdam waaruit blijkt dat de reclassering het risico op recidive als laag inschat.
Straf
Gelet op de ernst van de feiten, in het bijzonder het intimiderende karakter en de omvang van de schade van deze doelgerichte ontploffingen, en het belangrijke aandeel van de verdachte in de organisatie van de ontploffingen, acht de rechtbank alleen een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. Vanuit een oogpunt van normmarkering en norminprenting valt hieraan niet te ontkomen. De geschetste persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop leggen onvoldoende gewicht in de schaal om dit anders te maken. De rechtbank heeft bij de hoogte van de op te leggen straf verder rekening gehouden met de straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank neemt, in navolging van de officier van justitie, bij haar beoordeling als uitgangspunt voor het plegen van een ontploffing waarbij geen levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was, een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren. Voor een ontploffing waarbij dat gevaar wel te duchten is vindt de rechtbank het uitgangspunt van de officier van justitie te laag en acht zij een gevangenisstraf van vier jaren in beginsel passend. De omstandigheid dat er sprake is van samenloop leidt tot enige neerwaartse bijstelling van de straf.
Alles afwegende acht de rechtbank een vrijheidsbenemende straf van acht jaren passend en geboden. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht zal op deze straf in mindering worden gebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
7.4
Voorlopige hechtenis
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte zal opheffen. De voorlopige hechtenis is door de rechtbank op 18 juli 2022, met ingang van 20 juli 2022, geschorst tot de datum van de uitspraak. Dat betekent dat deze met ingang van heden herleeft en de officier van justitie bij de vordering geen belang heeft.
Namens de verdachte is primair verzocht om opheffing van het bevel voorlopige hechtenis subsidiair om schorsing van de tenuitvoerlegging ervan. Desgevraagd heeft de officier van justitie meegedeeld dat haar standpunt materieel zo dient te worden opgevat dat zij zich verzet tegen opheffing, respectievelijk een hernieuwde schorsing, van de voorlopige hechtenis.
Ernstige bezwaren
De rechtbank overweegt dat zij bewezen verklaart dat de verdachte als medepleger betrokken is geweest bij het veroorzaken van drie ontploffingen, waarvan twee met gemeen gevaar voor goederen en één met levensgevaar voor anderen. Dit brengt met zich dat voor deze feiten ernstige bezwaren als bedoeld in artikel 67, derde lid, Sv bestaan.
Recidivegrond
De officier van justitie heeft betoogd dat aan het gegeven bevel nog steeds de recidivegrond en de geschokte rechtsorde ten grondslag dienen te liggen. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat echter onvoldoende aanleiding om de recidivegrond nog aan te nemen. Sinds de pleegdatum van het meest recente feit (4 januari 2021) is niet gebleken dat de verdachte zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit.
Twaalf-jaarsgrond
Vervolgens is de vraag of er nog sprake is van een zodanig geschokte rechtsorde dat deze grond biedt voor voortduring van de preventieve vrijheidsbeneming.
Het gaat om feiten waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf respectievelijk vijftien jaren is gesteld.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de zogeheten twaalf-jaarsgrond verder als volgt. Bij de beoordeling van de vraag of de invrijheidstelling van de verdachte naar verwachting zal leiden tot een schok in de rechtsorde, publiek onbehagen of enige vorm van sociale onrust spelen verschillende factoren van uiteenlopende aard en gewicht een rol.
De door de rechtbank te verrichten toetsing dient weliswaar zoveel mogelijk op de concrete zaak te worden toegesneden maar een zekere mate van abstractie is inherent aan de beoordeling. Daarbij spelen de aard en de ernst van het delict een belangrijke rol, evenals anticipatie op de wijze waarop de rechterlijke beslissing, al dan niet via de media, in de samenleving zal worden ontvangen. Naarmate het strafbare feit ernstiger is zal sneller aangenomen mogen worden dat het op vrije voeten komen van de verdachte zal leiden tot publiek onbehagen.
Ook aan de rol en positie van slachtoffers komt in het geheel van de beoordeling betekenis toe. Maar dat gaat niet zo ver dat de inhoudelijke en processuele opstelling van een slachtoffer of nabestaande doorslaggevend is voor beantwoording van de vraag of door het misdrijf de rechtsorde is geschokt.
De factor tijd is tot slot eveneens van belang. Naarmate de tijd verstrijkt zal er bij wijze van vuistregel van uitgegaan mogen worden dat de deuk in de rechtsorde minder groot zal zijn bij invrijheidstelling van de voorlopig gehechte verdachte. Maar dit is geen exacte rekenkundige exercitie. En ook hier speelt de aard van het delict een rol van betekenis op, zo men wil, enigszins abstracte wijze. Dat wil zeggen los van de eventuele publiciteit en reacties die het in de loop der tijd heeft opgeroepen en uitgelokt.
Daarnaast mag als algemeen bekend worden verondersteld dat in een strafzaak over een ernstig delict doorgaans het onderzoek langer duurt. Het hangt af van de concrete omstandigheden van de zaak of deze lange duur doorwerkt in de demping van de schok in de rechtsorde bij vrijlating van de verdachte.
Bij toepassing van het voorgaande op de onderhavige zaak spelen de volgende feiten en omstandigheden een rol.
De rechtbank veroordeelt de verdachte wegens drie feiten van bijzondere ernst die blijkens de stukken van het dossier aanzienlijke onrust hebben veroorzaakt en tot intense gevoelens van angst bij de betrokkenen hebben geleid. Het gaat om doelgerichte, zware ontploffingen met zeer grote schade en risico’s. Dit legt als zodanig zeer aanzienlijk gewicht in de schaal. In de sleutel van de straftoemeting en in het kader van de bespreking van de vorderingen van de benadeelde partijen is, respectievelijk wordt, uitgebreid stilgestaan bij de impact van de feiten op de direct betrokkenen en de samenleving. De feiten vormden een grote schok en hadden een intimiderend en beangstigend effect. Dit komt tot uiting in de toepasselijke strafmaxima, de straf die aan de verdachte wordt opgelegd en de daarvoor door de rechtbank gegeven motivering. Hoewel aan de verdediging kan worden toegegeven dat het tijdsverloop de schok in de rechtsorde heeft doen afnemen, kan in redelijkheid worden aangenomen dat die schok zich nog steeds dusdanig doet voelen dat het na veroordeling op vrije voeten blijven van de verdachte publiek onbehagen teweeg zal brengen. Deze concrete, met de zaak verbonden, feiten en omstandigheden leiden tot de conclusie dat de grondslag voor de voorlopige hechtenis niet zodanig is versmald dat van een geschokte rechtsorde in aanzienlijk verminderde mate sprake is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze grond nog altijd aanwezig is.
Juridisch kader
De verdediging heeft een beroep gedaan op het uitgangspunt dat de verdachte zijn proces in vrijheid mag afwachten. Naar het oordeel van de rechtbank behoeft dit uitgangspunt echter de volgende nuancering. Ingevolge artikel 5 van het EVRM is vrijheidsbeneming alleen mogelijk in bepaalde welomschreven gevallen en nadat een wettelijk voorgeschreven procedure is gevolgd. Zolang de eerste rechter niet ten gronde over de schuld van een verdachte heeft geoordeeld moet er een redelijke verdenking bestaan van betrokkenheid bij een strafbaar feit of moet het redelijkerwijs noodzakelijk zijn een verdachte te beletten opnieuw een strafbaar feit te begaan of te ontvluchten (lid 1, onder c, van genoemde bepaling). Nadat de eerste rechter vonnis heeft gewezen geldt op grond van artikel 5, eerste lid, onder a, van het verdrag dat er sprake moet zijn van rechtmatige detentie op basis van een veroordeling door een daartoe bevoegde rechter. Een gedifferentieerde toepassing van het uitgangspunt “vrij, tenzij” is dus in overeenstemming met het EVRM en in deze zaak zal voortzetting van de vrijheidsbeneming in het kader van voorlopige hechtenis vanaf de uitspraakdatum voldoen aan de eisen die het verdrag stelt.
Volgens de raadsvrouw is het, bij een veroordelend vonnis, in het geval hoger beroep wordt ingesteld, aan het hof om te beslissen over voorlopige hechtenis van de verdachte. Kennelijk doelt zij hierbij op artikel 75, eerste lid, laatste volzin, Sv. De rechtbank staat daarom ook stil bij de betekenis van deze bepaling. Artikel 75, eerste lid, Sv houdt onder meer in dat een bevel tot voorlopige hechtenis ook kan worden gegeven of verlengd op de grond dat in het bestreden vonnis een vrijheidsbenemende straf of maatregel is opgelegd van ten minste even lange duur als de door de verdachte in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd na verlenging. Deze bepaling is gezien haar bewoordingen uitsluitend gericht aan de appelrechter. De enkele omstandigheid dat het wegvallen van de waarborg van artikel 5, eerste lid, onder c, van het EVRM mede de achtergrond vormt van deze wettelijke regeling brengt niet met zich dat de eerste rechter die vonnis wijst reeds de aanwezigheid van deze grond mag aannemen. De rechtbank kan daarom inderdaad niet met toepassing van deze bepaling de grondslag van het bevel voorlopige hechtenis bij vonnis verbreden. Dat betekent evenwel niet dat de eerste rechter in zijn vonnis geen betekenis mag toekennen aan de omstandigheid dat genoemde waarborg van artikel 5, eerste lid, onder c, EVRM niet meer van toepassing is.
Belangenafweging
Een afweging van de belangen van de maatschappij tegenover die van de verdachte heeft eerder geleid tot schorsing van de voorlopige hechtenis. Inmiddels heeft de inhoudelijke behandeling van de zaak plaatsgevonden. De verdachte is schuldig bevonden aan ernstige strafbare feiten en er wordt aan hem een lange gevangenisstraf opgelegd die de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht ruimschoots overschrijdt. Bovendien heeft de rechtbank de voorlopige hechtenis indertijd geschorst met een motivering waarin vooral gewicht is toegekend aan de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis en de voorziene inhoudelijke behandeling in januari 2023. Een hernieuwde afweging van de belangen van de maatschappij en de verdachte leidt tot de conclusie dat aan het belang van strafvordering, in het bijzonder de geschokte rechtsorde, nu meer gewicht moet worden toegekend dan aan de persoonlijke belangen van de verdachte.
Conclusie
Bij deze stand van zaken bestaat geen grond voor de verzochte opheffing van het bevel voorlopige hechtenis. Evenmin bestaat er ruimte voor de verzochte schorsing van de voorlopige hechtenis. De aard, ernst en omvang van de feiten zijn zodanig dat de persoonlijke belangen van de verdachte daartegen niet opwegen. De verzoeken tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis worden daarom afgewezen.

8.Vorderingen van benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

8.1
Algemene standpunten ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen
Namens de verdachte zijn door mr. W. van Egmond, waarnemend raadsvrouw, enkele verweren ten aanzien van de vorderingen gevoerd die door de verdediging zijn getypeerd als “algemene” verweren. Hoewel deze verweren naar het oordeel van de rechtbank gezien hun inhoud en strekking niet telkens zo kunnen worden opgevat dat zij zijn gericht tegen alle vorderingen zal de rechtbank voorafgaand aan bespreking van de vorderingen afzonderlijk, eerst deze verweren bespreken en beoordelen.
Onevenredige belasting van het strafproces
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen in alle vorderingen geheel niet-ontvankelijk zijn, omdat deze een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. Zij heeft hierbij onder meer gewezen op het beoordelingskader dat de Hoge Raad in het overzichtsarrest van 28 mei 2019 heeft geformuleerd. Naar de rechtbank begrijpt heeft zij -kort gezegd- betoogd dat de vorderingen niet zijn voorzien van een voldoende en begrijpelijke onderbouwing, wat een zorgvuldig onderzoek onmogelijk maakt. Daarnaast vormen de vele zeer uitgebreide vorderingen die soms honderden pagina’s omvatten, een onevenredige belemmering voor de verdediging die zich in de kern moet kunnen richten op het bewijs en de strafmaat.
De rechtbank is van oordeel dat de raadsvrouw gelijk heeft als zij stelt dat de rechter ervoor dient te waken dat het strafproces niet onevenredig wordt belast door de vorderingen van de benadeelde partijen. Daarbij spelen tal van factoren een rol, onder meer verband houdend met de complexiteit van de vorderingen, de mate van onderbouwing respectievelijk de mogelijkheid tot betwisting ervan, en de daarvoor beschikbare faciliteiten voor procespartijen. Daarnaast is ook van belang de instructie aan de strafrechter om recht te doen aan de laagdrempeligheid van de rechtsingang die de wet aan de benadeelde partij biedt en niet te snel over te gaan tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij. Binnen dit spanningsveld dient de zittingsrechter een passende balans te vinden.
De verdediging heeft de rechtbank niet op enig moment in de procedure verzocht toepassing te geven aan artikel 333 Sv. Van een kennelijke niet-ontvankelijkheid, waarbij zonder nader onderzoek de benadeelde partij in een vroeg stadium niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, gaat de raadsvrouw dus niet uit. Dit impliceert, bezien in het licht van het hiervoor kort weergegeven beoordelingskader, dat het standpunt van de verdediging zich niet in algemene zin laat beoordelen. De aangevoerde bezwaren kunnen naar hun aard slechts op het niveau van de individuele vordering worden getoetst.
Eigen schuld
De raadsvrouw heeft gewezen op de mogelijkheid van eigen schuld aan de zijde van één of meer benadeelden, hetgeen, zo begrijpt de rechtbank, reden is om de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren. Het verweer is met weinig precisie gevoerd maar de rechtbank neemt aan dat het gericht is tegen de vorderingen van de ondernemers die de vernietigde supermarkten exploiteerden.
De rechtbank overweegt dat deze enkele suggestie naar haar aard niet kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partijen. Voor zover de rechtbank in de hiernavolgende bespreking van de vorderingen van de ondernemers zal komen tot een al dan niet gedeeltelijke toewijzing wordt op dit punt als volgt overwogen. Het gaat bij het stellen van “eigen schuld” om een verweer waarvoor de stelplicht en bewijslast rusten op de verdachte. Dat het gaat om strafbare feiten binnen een criminele context waarin het voor de verdachte en zijn medeverdachten niet zonder risico is om hun mogelijke wetenschap over opdrachtgevers althans tussenpersonen prijs te geven maakt dit niet anders. Uit het procesdossier kan niet meer worden afgeleid dan dat processen-verbaal van het TCI in uiteenlopende richtingen wijzen van mogelijke achterliggende motieven en betrokken opdrachtgevers, waarbij de onderlinge tegenstrijdigheid tussen de verschillende berichten in het oog springt. Verder is er niets ter onderbouwing aangevoerd. Dit leidt tot de slotsom dat er geen enkel aanknopingspunt is voor vaststellingen dat de schade (mede) aan de benadeelde ondernemers kan worden toegerekend. Daarom kan dit evenmin leiden tot beperking van een vast te stellen verplichting tot schadevergoeding.
Voorschotregeling
Voorts heeft de verdediging erop gewezen dat de voorschotregeling niet van toepassing is nu het niet gaat om gewelds- of zedendelicten. Ook dit zou een ontvankelijkheidsbeletsel opleveren. Dat deze omstandigheid een complicatie kan opleveren bij de beoordeling van de ontvankelijkheid ontgaat de rechtbank. Het staat immers geheel los van de beoordeling van de aansprakelijkheid naar burgerlijk recht.
Immateriële schade
De raadsvrouw heeft betoogd dat waar het gaat om vorderingen wegens immateriële schade aansluiting zou moeten worden gezocht bij het arrest van de Hoge Raad over de Groninger aardgasschadezaken van 15 oktober 2021. Indien de daar door de Hoge Raad aanvaarde maatstaf tot uitgangspunt zou worden genomen, zou pas na een tweede aanslag wegens aard en ernst van de normschending sprake zijn van aantasting in de persoon op andere wijze. Bovendien zouden de vorderingen volgens de raadsvrouw niet conform de daaraan te stellen eisen zijn onderbouwd.
De rechtbank volgt de raadsvrouw daarin niet. Ten eerste ziet de raadsvrouw over het hoofd dat het in deze strafzaak gaat om zeer ernstige misdrijven, terwijl het in de door haar aangehaalde civiele zaak gaat om aansprakelijkheid als gevolg van de gaswinning waarbij de schade in de loop der tijd is ontstaan en in omvang toegenomen. Reeds daarom gaat elke vergelijking mank.
Ten tweede doet het ingenomen standpunt geen recht aan de gegeven onderbouwing van de vorderingen. Daarbij is er onder meer, kort en zakelijk weergegeven, op gewezen dat de benadeelde partijen schade hebben geleden die voortvloeit uit een zeer gewelddadige aantasting of volledige vernietiging van hun winkelpand of woning en dat daarmee sprake is van een ingrijpende gebeurtenis in de persoonlijke levenssfeer die beangstigend is geweest en afbreuk heeft gedaan aan het gevoel van veiligheid. Op geen enkele wijze valt in te zien dat een dergelijk misdrijf twee keer moet worden gepleegd voordat dit in diep zittende angst resulteert.
8.2
Feit 1: vorderingen ten aanzien van de explosie in Heeswijk-Dinther op 8 december 2020
8.2.1
[slachtoffer 1]
Mr. J. Jordan heeft namens [slachtoffer 1] een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij met zijn eenmanszaak [naam] Heeswijk-Dinther als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Mr. Jordan heeft de vordering schriftelijk en ter terechtzitting toegelicht en gewijzigd.
De gestelde materiële schade bestaat thans uit:
€ 25.265,00 investeringen in inventaris in 2019
€ 16.640,00 investeringen in inventaris in 2020
€ 38.846,61 winkelvoorraad
€ 52.500,00 omzetderving (20% van de door de boekhouder berekende € 262.500,00)
€ 1.500,00 administratiekosten
€ 3.836,25 juridische kosten
€ 372,00 kosten opruimen afval
€ 4.800,00 kosten beveiliging en rolluik
€ 7.367,00huurkosten
€ 151.126,86 totaal materiële schade
Aan immateriële schade wordt een bedrag van € 2.000,00 gevorderd.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft als standpunt ingenomen dat een winstpercentage van 10% van de omzet redelijk is. Daarom kan een bedrag van € 26.250,00 aan gederfde winst worden toegewezen. De vordering kan tot een totaalbedrag van € 123.778,00 worden toegewezen.
Standpunt verdediging
Mr. Van Egmond heeft namens de verdediging aangevoerd dat de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde materiële schade (investeringen in inventaris 2019 en 2020, de winkelvoorraad, de omzetderving, beveiliging rolluik en huurkosten) niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens het ontbreken van een deugdelijke onderbouwing (eventueel aan te leveren door deskundigen) en toelichting en – ten aanzien van de investeringen in inventaris – wegens het niet toepassen van afschrijvingen.
Ten aanzien van de winkelvoorraad is subsidiair verzocht de vergoeding sterk te matigen.
Bij de juridische kosten en kosten opruimen afval is onduidelijk of er sprake is van causaal verband met de onrechtmatige daad, zodat in zoverre de vordering afgewezen moet worden c.q. de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Ten aanzien van de gestelde immateriële schade heeft mr. Van Egmond namens de verdediging verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren nu uit geen enkel document het geestelijk lijden van de benadeelde partij naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld. Evenmin kan worden vastgesteld dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze.
Oordeel rechtbank
Op grond van de stukken in het dossier begrijpt de rechtbank heel goed dat er sprake is van zeer aanzienlijke materiële schade en dat de benadeelde partij daardoor in de bedrijfsvoering op zeer grote achterstand is gezet. Het vergt zonder twijfel grote inspanningen, ook financieel, om het bedrijf weer op te bouwen. De gepresenteerde stukken geven echter onvoldoende onderbouwing van de werkelijke schade. Die stukken bieden ook onvoldoende basis voor de rechtbank om gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid. Nader onderzoek naar deze feiten levert een onevenredige belasting van het strafproces op. De rechtbank zal de benadeelde partij geheel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering van de materiële schade.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt:
De rechtbank overweegt dat van aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 onder b BW in ieder geval sprake is indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Ook als het bestaan van geestelijk letsel niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106 lid 1 onder b BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo’n geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending
meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De rechtbank acht de aard en de ernst van de normschending in de onderhavige zaak zodanig ernstig dat van een aantasting in de persoon “op andere wijze” kan worden gesproken. De verdachte wordt aangemerkt als medepleger van het veroorzaken van een ontploffing bij een Poolse supermarkt, waardoor het pand en de inboedel volledig zijn verwoest. De benadeelde partij heeft na de explosie zijn winkel volledig verwoest aangetroffen. Uit de toelichting op de vordering en uit de slachtofferverklaring blijkt welke impact deze explosie op hem heeft gehad. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verdachte door zijn handelen een dusdanig ernstige inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij (waartoe zijn winkel, gezien de aard van het delict, wel degelijk kan worden gerekend) dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in art. 6:106 lid 1 onder b BW.
Ten aanzien van de hoogte van de toe te wijzen immateriële schade komt het gevorderde bedrag van € 2.000,00 de rechtbank, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter zitting, billijk voor. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
8.3
Feit 2: vorderingen ten aanzien van de explosie in Beverwijk op 9 december 2020
8.3.1
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 4.000,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van de ontploffingen zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Daarnaast is verzocht om vergoeding van de proceskosten overeenkomstig het liquidatietarief.
Mr. J. Nagtegaal heeft de vordering schriftelijk en ter terechtzitting mondeling toegelicht en zodanig gewijzigd, dat thans per ontploffing (Beverwijk 9 december 2020, Beverwijk 12 december 2020 en Tilburg) vergoeding van immateriële schade wordt gevorderd van € 4.000,00.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de verzochte vergoeding dient te worden toegewezen.
Standpunt verdediging
Mr. Van Egmond heeft namens de verdediging verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren nu uit geen enkel document het geestelijk lijden van de benadeelde partij naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld. Evenmin kan worden vastgesteld dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze.
Oordeel rechtbank
Onder verwijzing naar hetgeen is overwogen onder 8.2.1 komt de benadeelde partij vergoeding van immateriële schade toe. Ten aanzien van de hoogte van de toe te wijzen immateriële schade zal de rechtbank in ogenschouw nemen dat de benadeelde partij niet aanwezig was bij de explosie, maar wel de impact van de gevolgen van de explosie heeft ondervonden. Gelet hierop en gezien de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter zitting komt vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.000,00 billijk voor. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Voor de toewijzing van de proceskosten zal de rechtbank aanknopen bij het forfaitaire liquidatietarief kantonzaken, zoals dat in civielrechtelijke zaken wordt toegepast, gekoppeld aan het toegewezen bedrag. Voorts is van belang dat de vordering is gedaan in samenhang met andere vorderingen. De benadeelde partij heeft namelijk in verschillende strafzaken die zijn voortgekomen uit het onderzoek Sarto vergoeding van immateriële schade gevorderd en de rechtbank zal die vorderingen ten aanzien van drie feiten steeds tot een bedrag van € 2.000,00 toewijzen. Gelet hierop zal de rechtbank uitgaan van het tarief dat hoort bij een toegewezen schadevergoeding van in totaal € 6.000 euro, te weten € 330,00 per punt.
Voor de verrichte werkzaamheden wordt uitgegaan van twee punten, namelijk één punt voor het opstellen en indienen van de verschillende pleitnota’s en één punt voor het bijwonen van de behandeling op meerdere zittingsdagen.
Nu deze benadeelde partij eenzelfde vordering aan immateriële schade heeft ingediend bij enkele andere explosies bij supermarkten en als bestuurder van de besloten vennootschap [naam besloten vennootschap] een vordering in een van de andere zaaksdossiers heeft ingediend en deze vorderingen tezamen met de vorderingen van andere benadeelde partijen zijn ingediend, ziet de rechtbank aanleiding om schattenderwijs de proceskosten voor deze vordering te bepalen op € 150,00 en de verdachte in zoverre in die kosten te veroordelen
.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige [medeverdachte D.] van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
8.3.2
[slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 4.000,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van de ontploffingen zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Daarnaast is verzocht om vergoeding van de proceskosten overeenkomstig het liquidatietarief.
Mr. J. Nagtegaal heeft de vordering schriftelijk en ter terechtzitting mondeling toegelicht en zodanig gewijzigd, dat thans per ontploffing (Aalsmeer, Beverwijk 9 december 2020 en Beverwijk 12 december 2020) vergoeding van immateriële schade wordt gevorderd van € 4.000,00.
Standpunten officier van justitie en verdediging
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging zijn overeenkomstig hetgeen is weergegeven onder 8.3.1.
Oordeel rechtbank
Onder verwijzing naar hetgeen is overwogen onder 8.2.1 en 8.3.1 komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.000,00 billijk voor. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige [medeverdachte D.] van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Het bedrag ter vergoeding van de proceskosten zal op grond van de eerder gebezigde overwegingen op € 150,00 worden gesteld.
8.3.3
[slachtoffer 4]
Gemachtigde mr. H.A.F.C. Tack heeft namens de benadeelde partij [slachtoffer 4] een vordering tot schadevergoeding van € 4.000,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die [slachtoffer 4] als gevolg van de ontploffingen zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Daarnaast is verzocht om vergoeding van de proceskosten overeenkomstig het liquidatietarief.
De vordering is schriftelijk door mr. H.A.F.C. Tack toegelicht en ter terechtzitting door opvolgend en eveneens gemachtigde advocaat mr. S.D. Polat toegelicht en zodanig gewijzigd, dat thans per ontploffing (Beverwijk 9 december 2020, Beverwijk 12 december 2020 en Tilburg) vergoeding van immateriële schade wordt gevorderd van € 4.000,00. Het liquidatietarief wordt begroot op € 2.151,00.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de verzochte vergoeding geheel dient te worden toegewezen en dat, uitgaand van het liquidatietarief, de vergoeding van de proceskosten dient te worden vastgesteld op een bedrag van € 717,00.
Standpunt verdediging
Het standpunt van de verdediging is overeenkomstig hetgeen is weergegeven onder 8.3.1.
Oordeel rechtbank
Onder verwijzing naar hetgeen is overwogen onder 8.2.1 en 8.3.1 komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.000,00 billijk voor. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige [medeverdachte D.] van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Voor de toewijzing van de proceskosten zal de rechtbank aanknopen bij het forfaitaire liquidatietarief kantonzaken, zoals dat in civielrechtelijke zaken wordt toegepast, gekoppeld aan het toegewezen bedrag. Voorts is van belang dat de vordering is gedaan in samenhang met andere vorderingen immateriële schade in verschillende strafzaken die zijn voortgekomen uit het onderzoek Sarto en dat de rechtbank die vorderingen ten aanzien van drie feiten steeds tot een bedrag van € 2.000,00 zal toewijzen. Gelet hierop zal de rechtbank uitgaan van het tarief dat hoort bij een toegewezen schadevergoeding van in totaal € 6.000,00 euro, te weten € 330,00 per punt.
Voor de verrichte werkzaamheden worden twee punten toegekend, namelijk 1 punt voor het opstellen en indienen van de verschillende pleitnota’s en 1 punt voor het bijwonen van de behandeling op meerdere zittingsdagen. Nu deze benadeelde partij eenzelfde vordering aan immateriële schade heeft ingediend bij twee andere explosies bij supermarkten, ziet de rechtbank aanleiding om per feit 1/3 van de proceskosten (in totaal € 660,00) toe te wijzen, derhalve een bedrag van € 220,00
.
8.4
Feit 3: vorderingen ten aanzien van de explosie in Beverwijk op 12 december 2020
8.4.1
[naam besloten vennootschap]
[slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] hebben namens de benadeelde partij [naam besloten vennootschap] een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die [naam besloten vennootschap] als gevolg van het onder 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Daarnaast is om vergoeding van de proceskosten verzocht overeenkomstig het liquidatietarief.
Mr. J. Nagtegaal heeft de vordering schriftelijk gewijzigd en ter terechtzitting mondeling toegelicht. De wijziging betreft de aftrek van de gevorderde BTW in de posten verlies inventaris en verlies huurgenot. Hoewel niet met zoveel woorden gezegd, begrijpt de rechtbank dat eenzelfde vermindering (aftrek van te verrekenen BTW) ook op de kosten van de accountant van toepassing is. De gestelde materiële schade ad € 45.331,41 bestaat thans uit:
€ 18.561,47 verlies inventaris
€ 24.299,94 verlies huurgenot in verband met sluiting van het pand op last van de
burgemeester en de daaropvolgende herstelwerkzaamheden
€ 2.470,00 kosten accountant ter vaststelling schade.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft als standpunt ingenomen dat de verzochte bedragen ten aanzien van het verlies van de inventaris en verlies van huurgenot integraal kunnen worden toegewezen. Zij heeft zich niet uitgelaten over de kosten van de accountant.
Standpunt verdediging
Mr. W. van Egmond heeft namens de verdediging erkend dat er sprake moet zijn geweest van schade, maar dat zonder inventarisatie door een schade-expert moeilijk een inschatting kan worden gemaakt van de omvang van de schade. Daarnaast heeft zij aangevoerd dat de in het Pools opgestelde nota’s (met een totaalbedrag van € 5.547,16) niet deugdelijk zijn vertaald en dat de benadeelde partij ten aanzien van die gevorderde schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Voorts heeft zij naar voren gebracht dat het maar de vraag is of de goederen op de factuur van [naam] wel zijn geleverd nu op 16 december 2020 betaling van die factuur plaatsvond en er volgens de betalingscondities betaald zou moeten worden vóór levering. Tenslotte heeft mr. Van Egmond aangevoerd dat de opgevoerde kosten ter vaststelling van de schade dienen te worden gehalveerd nu het rapport niet door een accountant maar door een boekhouder is opgesteld.
Oordeel rechtbank
Uit het proces-verbaal forensisch onderzoek en de foto’s in het dossier blijkt dat het pand en de zich daarin bevindende inventaris en goederen volledig zijn verwoest. Een schade-expert zal daarover in algemene zin geen andere vaststelling kunnen doen. De opgevoerde posten aan verlies van inventaris zijn naar het oordeel van de rechtbank, in samenhang bezien met de gegeven toelichting en de vertaling van enkele sleutelwoorden, voldoende duidelijk, waardoor in deze zaak volledige vertaling van in het Pools opgestelde facturen niet nodig is. Uit de factuur van [naam] blijkt onmiskenbaar dat levering van de goederen heeft plaatsgevonden vóór de datum van de explosie.
Het bedrag aan accountantskosten acht de rechtbank niet bovenmatig; de vordering voldoet wat dit onderdeel betreft aan de aan te leggen dubbele redelijkheidstoets.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 3 bewezen verklaarde feit. De vordering zal dan ook geheel (€ 45.331,41) worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Voor de toewijzing van de proceskosten zal de rechtbank aanknopen bij het forfaitaire liquidatietarief rechtbanken, zoals dat in civielrechtelijke zaken wordt toegepast, gekoppeld aan het toegewezen bedrag. In dit geval is dat tarief vastgesteld op € 1.183,00 per punt.
Voor de verrichte werkzaamheden worden drie punten toegekend, namelijk 1 punt voor het opstellen en indienen van de verschillende pleitnota’s en 2 punten voor het bijwonen van de behandeling op meerdere zittingsdagen, zodat de rechtbank als proceskosten zal toewijzen een bedrag van € 3.549,00
.
8.4.2
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 4.000,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van de ontploffingen zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Daarnaast is verzocht om vergoeding van de proceskosten overeenkomstig het liquidatietarief.
Mr. J. Nagtegaal heeft de vordering schriftelijk en ter terechtzitting mondeling toegelicht en zodanig gewijzigd, dat thans per ontploffing ( Beverwijk 9 december 2020, Beverwijk 12 december 2020 en Tilburg) vergoeding van immateriële schade wordt gevorderd van € 4.000,00.
Standpunten officier van justitie en verdediging
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging zijn overeenkomstig hetgeen is weergegeven onder 8.3.1.
Oordeel rechtbank
Onder verwijzing naar hetgeen is overwogen onder 8.2.1 en 8.3.1 komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.000,00 billijk voor. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige [medeverdachte D.] van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Het bedrag ter vergoeding van de proceskosten zal op grond van de eerder gebezigde overwegingen op € 150,00 worden gesteld.
8.4.3
[slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 4.000,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van de ontploffingen zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Daarnaast is verzocht om vergoeding van de proceskosten overeenkomstig het liquidatietarief.
Mr. J. Nagtegaal heeft de vordering schriftelijk en ter terechtzitting mondeling toegelicht en zodanig gewijzigd, dat thans per ontploffing (Aalsmeer, Beverwijk 9 december 2020 en Beverwijk 12 december 2020) vergoeding van immateriële schade wordt gevorderd van € 4.000,00.
Standpunten officier van justitie en verdediging
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging zijn overeenkomstig hetgeen is weergegeven onder 8.3.1.
Oordeel rechtbank
Onder verwijzing naar hetgeen is overwogen onder 8.2.2 en 8.3.1. komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.000,00 billijk voor. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige [medeverdachte D.] van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Het bedrag ter vergoeding van de proceskosten zal op grond van de eerder gebezigde overwegingen op € 150,00 worden gesteld.
8.4.4
[slachtoffer 4]
Gemachtigde mr. H.A.F.C. Tack heeft namens de benadeelde partij [slachtoffer 4] een vordering tot schadevergoeding van € 4.000,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die [slachtoffer 4] als gevolg van de ontploffingen zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Daarnaast is verzocht om vergoeding van de proceskosten overeenkomstig het liquidatietarief.
De vordering is schriftelijk door mr. H.A.F.C. Tack toegelicht en ter terechtzitting door opvolgend en eveneens gemachtigde advocaat mr. S.D. Polat toegelicht en zodanig gewijzigd, dat thans per ontploffing (Beverwijk 9 december 2020, Beverwijk 12 december 2020 en Tilburg) vergoeding van immateriële schade wordt gevorderd van € 4.000,00. Het liquidatietarief wordt begroot op € 2.151,00.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de verzochte vergoeding geheel dient te worden toegewezen en dat, uitgaand van het liquidatietarief, de vergoeding van de proceskosten dient te worden vastgesteld op een bedrag van € 717,00.
Standpunt verdediging
Het standpunt van de verdediging is overeenkomstig hetgeen is weergegeven onder 8.2.2.
Oordeel rechtbank
Onder verwijzing naar hetgeen is overwogen onder 8.2.2 komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.000,00 billijk voor. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Voor de toewijzing van de proceskosten zal de rechtbank aanknopen bij het forfaitaire liquidatietarief kantonzaken, zoals dat in civielrechtelijke zaken wordt toegepast, gekoppeld aan het toegewezen bedrag. Zoals hierna zal blijken, zal eenzelfde bedrag ter vergoeding van immateriële schade ook bij de andere feiten worden toegewezen. De rechtbank zal, nu de vorderingen in samenhang zijn gedaan, uitgaan van het tarief dat hoort bij een toegewezen schadevergoeding van in totaal € 6.000 euro, te weten € 330,00 per punt.
Voor de verrichte werkzaamheden worden twee punten toegekend, namelijk één punt voor het opstellen en indienen van de verschillende pleitnota’s en één punt voor het bijwonen van de behandeling op meerdere zittingsdagen. Nu deze benadeelde partij eenzelfde vordering aan immateriële schade heeft ingediend bij twee andere explosies bij supermarkten, ziet de rechtbank aanleiding om per feit 1/3 van de proceskosten (in totaal € 660,00) toe te wijzen, derhalve een bedrag van € 220,00
.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige [medeverdachte D.] van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
8.5
Hoofdelijkheid
Hoewel de rechtbank onderkent dat de mogelijk hiërarchische verhouding tussen de verdachte en nog onbekend gebleven opdrachtgevers een verdeling van de lasten bij vergoeding van de schade ernstig kan bemoeilijken, oordeelt de rechtbank dat het onredelijk zou zijn dat nadeel van de verdachte af te wentelen op de benadeelde partijen. Die hebben hoe dan ook recht op volledige betaling van de door de rechtbank toegekende schadevergoeding zonder dat zij zich hoeven te mengen in de verhouding tussen de aansprakelijk gestelde (en eventueel nog aansprakelijk te stellen) daders. De hoofdelijke veroordeling strekt primair tot bescherming van de benadeelde en dat belang dient het zwaarst te wegen.
De rechtbank zal daarom bepalen dat de verdachte is gehouden tot volledige vergoeding van de geleden schade en dat, indien een mededader de eerder genoemde bedragen geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
8.6
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 1 primair, 2 primair en 3 primair bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: tweemaal medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen met gemeen gevaar voor goederen en eenmaal medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen] aanleiding ter zake van de vorderingen van de benadeelde partijen de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8.7
Gemaximeerde duur van de gijzeling
Ingevolge artikel 36f, vijfde lid, Sr bepaalt de rechter de duur van de gijzeling welke met toepassing van artikel 6:4:20 Sv in de daar bedoelde gevallen kan worden toegepast. Die duur beloopt ten hoogste één jaar. Gelet daarop zal de rechtbank naar evenredigheid de totale duur van de gijzeling bepalen zodanig dat het maximum van in totaal 365 dagen niet wordt overschreden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 47, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair, 2 primair en 3 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 4.3 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
8 (acht) jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ten aanzien van de vorderingen benadeelde partijen feit 1 (Heeswijk-Dinther 8 december 2020):
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.000,00(zegge: tweeduizend euro) als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een mededader is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 1] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.000,00 (zegge: tweeduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 21 (eenentwintig) dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een mededader aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] .
Ten aanzien van de vorderingen benadeelde partijen feit 2 (Beverwijk 9 december 2020):
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.000,00(zegge: tweeduizend euro) als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 2] gemaakt, tot op heden begroot op € 150,00 (zeggen: honderdvijftig euro), en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een mededader is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.000,00 (zegge: tweeduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 21 (eenentwintig) dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een mededader aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] .
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 3]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.000,00(zegge: tweeduizend euro) als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 3] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 3] gemaakt, tot op heden begroot op € 150,00 (zeggen: honderdvijftig euro), en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een mededader is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.000,00 (zegge: tweeduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 21 (eenentwintig) dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een mededader aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] .
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 4]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.000,00(zegge: tweeduizend euro) als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 4] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 4] gemaakt, tot op heden begroot op € 220,00 (zegge: tweehonderdtwintig euro), en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een mededader is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 4] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 4] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.000,00 (zegge: tweeduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 21 (eenentwintig) dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een mededader aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] .
Ten aanzien van de vorderingen benadeelde partijen feit 3 (Beverwijk 12 december 2020):
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[naam besloten vennootschap]geleden schade tot een bedrag van
€ 45.331,41(zegge: vijfenveertigduizend driehonderdéénendertig euro en eenenveertig cent) als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [naam besloten vennootschap] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij [naam besloten vennootschap] gemaakt, tot op heden begroot op € 3.549,00 (zegge: drieduizend vijfhonderdnegenenveertig euro), en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Bepaalt dat indien genoemde bedragen geheel of gedeeltelijk door een mededader aan [naam besloten vennootschap] zijn betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [naam besloten vennootschap] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 45.331,41 (zegge: vijfenveertigduizend driehonderdéénendertig euro en eenenveertig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 213 (tweehonderddertien) dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een mededader aan de benadeelde partij [naam besloten vennootschap] en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [naam besloten vennootschap] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [naam besloten vennootschap]
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.000,00(zegge: tweeduizend euro) als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 2] gemaakt, tot op heden begroot op € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro), en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Bepaalt dat indien genoemde bedragen geheel of gedeeltelijk door een mededader zijn betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.000,00 (zegge: tweeduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 21 (eenentwintig) dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een mededader aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] .
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 3] ,geleden schade tot een bedrag van
€ 2.000,00(zegge: tweeduizend euro) als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 3] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een mededader is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 3] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.000,00 (zegge: tweeduizend euro)n bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 21 (eenentwintig) dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een mededader aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] .
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 4] ,geleden schade tot een bedrag van
€ 2.000,00(zegge: tweeduizend euro) als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 4] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 4] gemaakt, tot op heden begroot op € 220,00 (zegge: tweehonderdtwintig euro), en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Bepaalt dat indien genoemde bedragen geheel of gedeeltelijk door een mededader zijn betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 4] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 4] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.000,00 (zegge: tweeduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 21 (eenentwintig) dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een mededader aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] .
Wijst af het verzoek tot opheffing van het bevel voorlopige hechtenis.
Wijst af het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.M. Steinhaus, voorzitter,
mr. N. Cuvelier en mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.M.A. van der Meij,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 februari 2023.