ECLI:NL:RBNHO:2023:1515

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
15/069429-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan ontploffingen bij Poolse supermarkten met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 februari 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij twee ontploffingen bij Poolse supermarkten in Heeswijk-Dinther en Beverwijk. De verdachte werd beschuldigd van medeplegen van ontploffingen, maar de rechtbank sprak hem vrij van deze beschuldigingen wegens onvoldoende bewijs voor nauwe en bewuste samenwerking. Echter, de rechtbank vond wel voldoende bewijs voor medeplichtigheid aan de ontploffingen, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen was te duchten. De ontploffingen vonden plaats op 8 en 9 december 2020, waarbij aanzienlijke schade werd aangericht aan de supermarkten en de omgeving. De rechtbank overwoog dat de verdachte, door als chauffeur op te treden, een ondersteunende rol had gespeeld in de uitvoering van de misdrijven. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van 48 maanden op, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, en oordeelde dat de verdachte ook aansprakelijk was voor de schade aan de benadeelde partijen, met een schadevergoedingsmaatregel van €2.000 per slachtoffer. De rechtbank weigerde de opheffing van de voorlopige hechtenis, gezien de ernst van de feiten en de geschokte rechtsorde.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/069429-21 (P)
Uitspraakdatum: 24 februari 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17, 19, 23 en 24 januari en 15 februari 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie,
mr. R. Funke Küpper en mr. L. van Haeringen en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes en de waarnemend raadsvrouw, mr. W. van Egmond, beiden advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 08 december 2020 te Heeswijk-Dinther, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht in en/of bij en/of tegen de gevel van een (Poolse) supermarkt, gelegen aan het Raadhuisplaza 10,
door opzettelijk (overeenkomstig een tevoren gemaakt en/of afgesproken plan) met een ander of anderen, althans alleen, een ruit van voornoemde supermarkt in te slaan en/of door (vervolgens) (één of meer jerrycans met) benzine, althans een brandbare stof, in en/of bij voornoemde supermarkt te plaatsen en/of (uit) te gieten en/of door (vervolgens) een explosief te plaatsen en/of door (vervolgens) dit explosief met een elektriciteitskabel en/of een accu op een afstand tot ontsteking en/of ontbranding te brengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor het pand, waarin voornoemde supermarkt gevestigd is en/of de goederen in voornoemde supermarkt en/of de panden en/of de goederen in de omgeving van voornoemde supermarkt te duchten was
en/of
terwijl daarvan levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen in de omgeving van voornoemd pand te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Een onbekende persoon op of omstreeks 08 december 2020 te Heeswijk-Dinther, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht in en/of bij en/of tegen de gevel van een (Poolse) supermarkt, gelegen aan de het Raadhuisplaza 10,
door opzettelijk met een ander of anderen, althans alleen, een ruit van voornoemde supermarkt in te slaan en/of door (vervolgens) (één of meer jerrycans met) benzine, althans een brandbare stof, in en/of bij voornoemde supermarkt te plaatsen en/of (uit) te gieten en/of door (vervolgens) een explosief te plaatsen en/of door (vervolgens) dit explosief met een elektriciteitskabel en/of een accu op een afstand tot ontsteking en/of ontbranding te brengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor het pand waarin voornoemde supermarkt gevestigd was en/of de goederen in voornoemde supermarkt en/of één of meer panden in de omgeving van voornoemde supermarkt, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was,
en/of
terwijl daarvan levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen in de omgeving van voornoemd pand te duchten was,
bij en/of tot het plegen van welk bovenomschreven misdrijf, hij, verdachte, in de periode van 07 december 2020 tot en met 08 december 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft,
immers
- heeft hij, verdachte, voornoemde persoon met een voertuig uit Osdorp opgehaald en/of
- heeft hij, verdachte, deze persoon naar een plek in de omgeving van voornoemde supermarkt gebracht en/of (daar) afgezet en/of
- heeft hij, verdachte, (daar) in dat voertuig op (de terugkeer van) die persoon gewacht (teneinde die persoon weer terug naar Amsterdam te brengen);
2
hij op of omstreeks 09 december 2020 te Beverwijk, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht in en/of bij en/of tegen de gevel van een (Poolse) supermarkt, gelegen aan de Beverhof 17,
door opzettelijk (overeenkomstig een tevoren gemaakt en/of afgesproken plan) met een ander of anderen, althans alleen, een ruit van voornoemde supermarkt in te slaan en/of door (vervolgens) (één of meer jerrycans met) benzine, althans een brandbare stof, in en/of bij voornoemde supermarkt te plaatsen en/of (uit) te gieten en/of door (vervolgens) een explosief te plaatsen en/of door (vervolgens) dit explosief met een elektriciteitskabel en/of een accu op een afstand tot ontsteking en/of ontbranding te brengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor het pand, waarin voornoemde supermarkt gevestigd is en/of de goederen in voornoemde supermarkt en/of de panden en/of de goederen in de omgeving van voornoemde supermarkt te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Eén of meer perso(o)n(en) op of omstreeks 09 december 2020 te Beverwijk, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft/hebben gebracht in en/of bij en/of tegen de gevel van een (Poolse) supermarkt, gelegen aan de Beverhof 17,
door opzettelijk met een ander of anderen, althans alleen, een ruit van voornoemde supermarkt in te slaan en/of door (vervolgens) (één of meer jerrycans met) benzine, althans een brandbare stof, in en/of bij voornoemde supermarkt te plaatsen en/of (uit) te gieten en/of door (vervolgens) een explosief te plaatsen en/of door (vervolgens) dit explosief met een elektriciteitskabel en/of een accu op een afstand tot ontsteking en/of ontbranding te brengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor het pand waarin voornoemde supermarkt gevestigd was en/of de goederen in voornoemde supermarkt en/of één of meer panden in de omgeving van voornoemde supermarkt, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was,
bij en/of tot het plegen van welk bovenomschreven misdrijf, hij, verdachte, in de periode van 08 december 2020 tot en met 09 december 2020 te Amsterdam en/of te Beverwijk, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft,
immers
- heeft hij, verdachte, voornoemde perso(o)n(en) in een voertuig vanuit Amsterdam naar een plek in de buurt van voornoemde supermarkt gebracht en/of
- heeft hij, verdachte, (daar) in dat voertuig op (de terugkeer van) voornoemde perso(o)n(en) gewacht en/of
- heeft hij, verdachte, voornoemde perso(o)n(en) vanuit Beverwijk (vervolgens) (terug) naar Amsterdam gebracht.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Inleiding

Eind 2020, begin 2021 werd Nederland opgeschrikt door ontploffingen en brandstichtingen bij meerdere Poolse supermarkten door het hele land. In de verschillende arrondissementen is gestart met onderzoek naar deze ontploffingen. Al snel hebben de diverse onderzoeken een gezamenlijke aanpak gekregen onder de naam Sarto, waarin zeer uitgebreid onderzoek is gedaan naar opdrachtgevers en personen die zich bezig hebben gehouden met de uitvoering van de ontploffingen.
De rechtbank dient te beoordelen of de verdachte een aandeel heeft gehad in de ontploffingen bij een Poolse supermarkt in Heeswijk-Dinther op 8 december 2020 en in Beverwijk op 9 december 2020 en zo ja, of zijn aandeel daarin medeplegen of medeplichtigheid oplevert.

4.Beoordeling van het bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat de verdachte van de ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, omdat de verdachte niet op de hoogte was van wat de personen die hij vervoerde gingen doen.
Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat de verdachte bij beide ontploffingen niet als medepleger kan worden aangemerkt nu de door verdachte geleverde bijdrage slechts bestond uit het optreden als chauffeur en daarom van onvoldoende gewicht is om te kunnen spreken van een voor medeplegen benodigde nauwe en bewuste samenwerking.
Meer subsidiair meent de verdediging dat er geen gevaar voor personen te duchten is geweest [de rechtbank begrijpt: ten aanzien van het onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde feit].
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak feit 1 primair en feit 2 primair
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder feit 1 primair en feit 2 primair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe dat bij beide ontploffingen niet is gebleken van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking, zoals hierna onder 4.3.3 zal worden uiteengezet.
4.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
4.3.3
Overwegingen over de bewijsvoering
De verdachte is ten laste gelegd dat hij bij twee ontploffingen van Poolse supermarkten strafbare betrokkenheid heeft gehad, primair als medepleger, subsidiair als medeplichtige. Het gaat om de ontploffing in respectievelijk Heeswijk-Dinther, veroorzaakt op 8 december 2020 rond 04:05 uur (feit 1), en in Beverwijk, veroorzaakt op 9 december 2020 rond 05:15 uur (feit 2).
De bewijsmiddelen voor deze feiten lenen zich voor een gezamenlijke bespreking en houden onder meer het volgende in.
De verdachte heeft verklaard dat hij op beide dagen de persoon of personen die de aanslag uitvoerde(n), heeft vervoerd. Hij heeft evenwel steeds verklaard niet te hebben geweten wat de bedoeling was van de ritten. In beide gevallen kwam de opdracht van medeverdachte [medeverdachte S.] die de verdachte door middel van chatberichten liet weten dat hij werk voor hem had. [medeverdachte S.] woonde aan de [straatnaam C.] [nummer] in Amsterdam-Oost en stond in contact met [W.] . [W.] vervulde een, naar moet worden aangenomen, intermediaire rol bij de voorbereiding en uitvoering van aanslagen op Poolse supermarkten waaronder de twee aanslagen waarop de tenlastelegging in de strafzaak van de verdachte betrekking heeft. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [W.] op 8 december 2020 om 02:23 uur aanwezig was op de [straatnaam E.] in Amsterdam Zuidoost. Daar gaf hij medeverdachte [medeverdachte A.] in tegenwoordigheid van medeverdachte [medeverdachte D.] een korte uitleg over de materialen die [medeverdachte A.] zou gebruiken bij een ontploffing in Aalsmeer diezelfde nacht. Eveneens was [W.] korte tijd later aanwezig op de [straatnaam G.] in Amsterdam-Osdorp, waar ook de verdachte en [medeverdachte S.] aanwezig waren, voordat de verdachte met een persoon naar de plaats delict in Heeswijk-Dinther reed. Enige uren daarvoor was [W.] ook in Heeswijk-Dinter geweest.
Wat betreft de aanslag op 9 december 2020 houden de bewijsmiddelen onder meer in dat [W.] voorafgaand aan de ontploffing rond middernacht enige tijd in [plaatsnaam] is geweest, in de directe omgeving van de woning van [naam] , van wie een vingerspoor is aangetroffen op de bij die explosie gebruikte accu. Rond de tijd dat de verdachte bij de woning van [medeverdachte S.] was om twee personen op te halen voor de rit naar Beverwijk was [W.] ook in de directe omgeving en voerde hij, zoals hierna zal blijken, een voor de bewijsvoering relevant telefoongesprek.
Op 7 december 2020 ontvangt de verdachte van [medeverdachte S.] het bericht dat deze een “djunta” (klus) voor hem heeft. Zij ontmoeten elkaar daarop rond 15:00 uur in of bij de woning van [medeverdachte S.] . Op 8 december 2020 om 02:03 en 02:10 uur hebben de verdachte en [medeverdachte S.] telefonisch contact. Zij bevinden zich dan in de omgeving van [straatnaam] in Amsterdam. Rond 02:30 uur zijn zij beiden op de [straatnaam G.] in Osdorp. Zij verklaren weliswaar uiteenlopend over de vraag of zij samen, dan wel elk op eigen gelegenheid, daarnaartoe zijn gereden maar hun verklaringen zijn eensluidend over het feit dat zij daar beiden aanwezig zijn geweest. Rond 02:40 uur arriveert [W.] , die wordt vervoerd door [naam] , een taxichauffeur. De taxi van [naam] blijft daar acht minuten staan. Korte tijd nadat deze taxi vertrokken is gaat ook [medeverdachte S.] weg, terug naar huis. De verdachte vertrekt, naar moet worden aangenomen, rond dezelfde tijd met zijn passagier in zijn Renault Mégane richting Heeswijk-Dinther. Hij wordt namelijk geregistreerd om 03:17 uur bij Vianen.
De verdachte heeft verklaard dat hij op de [straatnaam G.] het adres in Heeswijk-Dinther kreeg opgegeven waar hij heen moest rijden en waar rond 04:05 uur de explosie plaats vond. Enkele minuten na de explosie wisselen [medeverdachte S.] en de verdachte enkele chatberichten waarna [medeverdachte S.] hem om 04:14 uur belt.
Op 9 december 2020 is er in de eerste uren van de nacht enkele malen contact vanaf de telefoon van [W.] met het IP-adres van [medeverdachte S.] . Deze laatste is dan thuis. Om 01:39 uur laat [medeverdachte S.] weten aan de verdachte dat er “werk” is. Rond 02:30 en vanaf 03:00 uur is de verdachte in of nabij de [straatnaam C.] waar [medeverdachte S.] woont. Kort vóór deze beide tijdstippen laat de verdachte aan [medeverdachte S.] weten dat hij er is, respectievelijk bijna is. De verdachte rijdt dan in een Mercedes Sprinter, kenteken [kenteken] . [W.] , wiens telefoon in dezelfde omgeving uitpeilt, belt om 02:50 uur met zijn chauffeur [naam] en laat hem weten: “ze rijden rondjes hier”. Ook de taxi van [naam] is dan in de omgeving van de [straatnaam C.] .
Om 03:00 uur stappen, blijkens de verklaring van de verdachte, twee jongens in die hij naar een adres in Beverwijk brengt dat [medeverdachte S.] hem heeft gegeven. Eenmaal in Beverwijk staat de bus van de verdachte vanaf 03:49 uur enige tijd stil, rijdt dan een stukje en stopt weer om 04:38 uur. Direct na de ontploffing rijdt de verdachte om 05:15 uur weg, terug naar de [straatnaam C.] .
De verdachte heeft verklaard dat hij niet meer dan taxichauffeur is geweest en geen kennis had van de intenties van de personen die hij vervoerde. Daaromtrent wordt door de rechtbank als volgt overwogen.
Beide ritten naar Heeswijk-Dinther en Beverwijk kunnen bezwaarlijk worden aangemerkt als eenvoudige taxiritten. Op 8 december 2020 moet de verdachte eerst naar [straatnaam G.] komen om van [medeverdachte S.] de verdere opdracht te ontvangen en, al dan niet via een tussenpersoon, het adres mee te krijgen, terwijl het met het oog op de klus ook al nodig was om elkaar te ontmoeten op de middag daaraan voorafgaand. Op 9 december 2020 maakt de verdachte, nadat hij al is gearriveerd op de [straatnaam C.] , nogmaals een korte rit voordat hij de te vervoeren personen laat instappen. In de beide gevallen komt verder betekenis toe aan de betrokkenheid van [W.] . In de vroege ochtend van 8 december 2020 is [W.] op de [straatnaam] fysiek aanwezig terwijl hij enige uren daarvoor ook naar de plaats delict in Heeswijk-Dinther is gereden. Als de verdachte op 9 december 2020 in de omgeving van de [straatnaam C.] is, laat [W.] weten dat “ze rondjes rijden”, hetgeen de verdachte op dat moment ook lijkt te doen. Tot slot is de verdachte lange tijd in Beverwijk, namelijk ongeveer anderhalf uur, waarbij hij grotendeels stilstaat en zich één keer verplaatst.
Voorts is van belang dat binnen enkele minuten na de explosie in Heeswijk-Dinther er al contact is tussen de verdachte en [medeverdachte S.] . Het dient uitgesloten te worden geacht, mede gezien het tijdstip, dat dit contact geen direct verband hield met de ontploffing.
Van belang is ook dat in de communicatie tussen de verdachte en [medeverdachte S.] op 8 december 2020 gesproken wordt over de “big boss” in relatie tot de klus die de verdachte voor hem heeft gedaan.
Op grond van deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, staat naar het oordeel van de rechtbank buiten redelijke twijfel dat de verdachte wist met welk doel hij tijdens beide ritten zijn passagiers vervoerde. Daarmee had hij opzet op het gronddelict dat is gepleegd door de persoon of personen die hij vervoerde alsmede op zijn ondersteunende rol die kan worden aangemerkt als een vorm van medeplichtigheid. Daarom acht het rechtbank het onder 1 en 2 telkens subsidiair tenlastegelegde bewezen. Van het primair tenlastegelegde zal de verdachte worden vrijgesproken omdat niet is gebleken van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank de bewijsmiddelen die blijkens hun inhoud betrekking hebben op feit 1 ook gebruikt voor het bewijs voor feit 2 en andersom. Aldus worden bewijswaarde en bewijskracht van elk van de bewijsmiddelen versterkt.
Gevaarzetting Heeswijk-Dinther
De brand vond plaats tijdens de nacht in een supermarkt waarin brandbare materialen aanwezig waren. Boven en tegenover de supermarkt bevonden zich woningen. Dit alles tezamen met de bouwconstructie tussen de geschakelde panden met houten tussenwanden, maakt dat er bij deze explosie niet alleen sprake is geweest van gemeen gevaar voor goederen maar ook van levensgevaar voor personen wat alleen door tijdig en adequaat optreden van de brandweer is voorkomen. Het verweer van de verdediging dat er bij de explosie in Heeswijk-Dinther geen sprake geweest zou zijn van levensgevaar voor personen wordt daarom verworpen.
4.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1
een onbekende persoon op 8 december 2020 te Heeswijk-Dinther opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht in of bij een Poolse supermarkt, gelegen aan de Raadhuisplaza 10,
door een brandbare stof bij voornoemde supermarkt te plaatsen en een explosief te plaatsen en vervolgens dit explosief met een elektriciteitskabel en een accu op een afstand tot ontsteking te brengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor het pand waarin voornoemde supermarkt gevestigd was en de goederen in voornoemde supermarkt en panden in de omgeving van voornoemde supermarkt te duchten was,
en
terwijl daarvan levensgevaar voor een ander of anderen in de omgeving van voornoemd pand te duchten was,
bij het plegen van welk bovenomschreven misdrijf, hij, verdachte, in de periode van 7 december 2020 tot en met 8 december 2020 in Nederland opzettelijk behulpzaam is geweest,
immers heeft hij, verdachte,
- voornoemde persoon met een voertuig uit Osdorp opgehaald en
- deze persoon naar een plek in de omgeving van voornoemde supermarkt gebracht en daar afgezet en
- daar in dat voertuig op de terugkeer van die persoon gewacht teneinde die persoon weer terug naar Amsterdam te brengen;
2
één of meer perso(o)n(en) op 9 december 2020 te Beverwijk opzettelijk een ontploffing teweeg heeft/hebben gebracht in of bij een Poolse supermarkt, gelegen aan de Beverhof 17,
door een explosief te plaatsen en vervolgens dit explosief met een elektriciteitskabel en/of een accu op een afstand tot ontsteking te brengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor het pand waarin voornoemde supermarkt gevestigd was en de goederen in voornoemde supermarkt en panden in de omgeving van voornoemde supermarkt te duchten was,
bij het plegen van welk bovenomschreven misdrijf, hij, verdachte, in de periode van 8 december 2020 tot en met 9 december 2020 in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest,
immers heeft hij, verdachte,
- voornoemde perso(o)n(en) in een voertuig vanuit Amsterdam naar een plek in de buurt van voornoemde supermarkt gebracht en
- daar in dat voertuig op de terugkeer van voornoemde perso(o)n(en) gewacht en
- voornoemde perso(o)n(en) vanuit Beverwijk vervolgens terug naar Amsterdam gebracht.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte onder 1 subsidiair en 2 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
medeplichtigheid aan opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair:
medeplichtigheid aan opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wegens zijn rol als medepleger bij de twee tenlastegelegde ontploffingen zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren. De officier van justitie heeft als uitgangspunt drie jaar per ontploffing gehanteerd. Hierbij heeft de officier van justitie rekening gehouden met de grote maatschappelijke onrust, de schade die is aangebracht en de vrees die het gevolg was van de opeenvolgende ontploffingen bij Poolse supermarkten in december 2020 en januari 2021.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de rechtbank, in geval zij tot strafoplegging komt, rekening dient te houden met de minimale rol van de verdachte en het feit dat er in deze zaak geen sprake is van ontploffingen waarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is geweest. Verder heeft zij gewezen op het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte is laag begaafd, heeft moeite problemen te overzien en heeft niet gerecidiveerd. Hij verblijft nu bij Stichting Moria, waar hij beschermd woont en werkt aan zijn dagbesteding, geldzaken en behandeling. Detentie zou dit resocialisatieproces volledig doorkruisen. De verdediging heeft de rechtbank daarom verzocht de verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zo nodig aangevuld met een voorwaardelijke strafdeel met daaraan verbonden de door de reclassering voorgestelde voorwaarden en een maximale werkstraf.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zeer ernstige strafbare feiten, te weten medeplichtigheid aan het opzettelijk teweegbrengen van twee ontploffingen. Beide ontploffingen veroorzaakten een enorme ravage.
In Heeswijk-Dinther ging het om een min of meer complete vernietiging. Er was niets meer over van de deur, de etalage en de winkelvoorraad van de getroffen supermarkt. Het plafond en de tussenwanden waren ernstig beschadigd. Ook winkels naast de supermarkt en aan de overkant van de straat raakten beschadigd door de explosie, de brand en rondvliegende voorwerpen. Boven en tegenover de supermarkt bevonden zich bewoonde appartementen. In een appartement op 34 meter afstand van de supermarkt sneuvelde een ruit. Het is aan het tijdig optreden van de brandweer te danken dat deze explosie niet nog veel ernstigere gevolgen heeft gehad.
Ten gevolge van de ontploffing bij de supermarkt in winkelcentrum Beverhof in Beverwijk werd de achterdeur de winkel in geblazen en raakte het pand zwaar beschadigd.
Door de ontploffingen hebben verschillende mensen en bedrijven zeer forse schade geleden. De feiten getuigen van een brutaliteit van de buitencategorie. Het kennelijke gemak waarmee dit excessieve geweld is gepleegd en door de verdachte is gefaciliteerd doet vermoeden dat hij in geen enkel opzicht ook maar enigszins tot zich heeft laten doordringen wat de gevolgen van de feiten voor betrokkenen zouden zijn. Deze gevolgen komen onder meer tot uiting in de ter zitting afgelegde en voorgelezen slachtofferverklaringen en de door de slachtoffers ingediende verzoeken tot schadevergoeding.
De explosies zijn niet alleen uiterst bedreigend geweest voor de eigenaren van de supermarkten, maar hebben ook breder in de samenleving tot onrust en gevoelens van onveiligheid geleid. Hierbij klemt te meer dat zij deel uitmaakten van een reeks aanslagen op Poolse supermarkten. De verdachte heeft aldus bijgedragen aan een zeer intimiderende vorm van grof geweld en dit actief ondersteund. Hij heeft zich hiervoor als chauffeur laten gebruiken, kennelijk puur uit eigen financieel gewin.
De rechtbank heeft bij haar oordeel verder betrokken dat de verdachte, mede als gevolg van zijn proceshouding, op geen enkele wijze verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen.
Door dit alles rekent de rechtbank de feiten de verdachte zwaar aan.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op
  • het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 15 december 2022. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een dergelijk feit is veroordeeld;
  • de adviezen van Reclassering Nederland, gedateerd 26 juli 2021, 14 september 2021 en 11 februari 2022, en het Integraal Evaluatieverslag van 12 januari 2023.
Straf
De rechtbank acht, gelet op de ernst van de feiten, in het bijzonder het intimiderende karakter en de omvang van de schade van deze doelgerichte ontploffingen, alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur passend. De aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop sinds de pleegdata maken dit niet anders.
De rechtbank heeft bij de hoogte van de op te leggen straf mede rekening gehouden met de straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Hierbij wordt, in navolging van de officier van justitie, bij de beoordeling voor het plegen van een ontploffing waarvan geen levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was, als uitgangspunt genomen een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren. Voor een ontploffing waarbij dat gevaar wel te duchten was vindt de rechtbank het uitgangspunt van de officier van justitie te laag en acht zij een gevangenisstraf van vier jaren in beginsel passend.
Toch komt de rechtbank tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat zij de betrokkenheid van de verdachte bij de ontploffing in Heeswijk-Dinther op 8 december 2020 en de ontploffing in Beverwijk op 9 december 2020 als medeplichtigheid aanmerkt. Daarnaast leidt de omstandigheid dat er sprake is van samenloop tot enige neerwaartse bijstelling van de straf.
Alles afwegende acht de rechtbank een vrijheidsbenemende straf van 48 maanden passend en geboden. De rechtbank zal daarbij bepalen dat een gedeelte van twaalf maanden vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, om de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit.
De tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht zal op het onvoorwaardelijk deel van de op te leggen straf in mindering worden gebracht.
7.4
Voorlopige hechtenis
De rechtbank heeft op 14 februari 2022 de voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van 7 maart 2022 voor onbepaalde tijd geschorst. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de schorsing van de voorlopige hechtenis zal opheffen.
Namens de verdachte is verzocht om opheffing van het bevel voorlopige hechtenis.
Ernstige bezwaren
De rechtbank overweegt dat zij bewezen zal verklaren dat de verdachte als medeplichtige betrokken is geweest bij het veroorzaken van twee ontploffingen, waarvan één met gemeen gevaar voor goederen en één met daarnaast levensgevaar voor anderen. Dit brengt met zich dat voor deze feiten ernstige bezwaren als bedoeld in artikel 67, derde lid, Sv bestaan.
Recidivegrond
De officier van justitie heeft betoogd dat aan het gegeven bevel nog steeds de recidivegrond en de geschokte rechtsorde ten grondslag dienen te liggen. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat hiervoor onvoldoende aanleiding. Sinds de pleegdatum van het meest recente feit (9 december 2020) is niet gebleken dat de verdachte zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan het plegen van een strafbaar feit.
Twaalf-jaarsgrond
Vervolgens is de vraag of er nog sprake is van een zodanig geschokte rechtsorde dat deze grond biedt voor voortduring van de preventieve vrijheidsbeneming. Voorop staat dat het gaat om feiten waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf, respectievelijk vijftien, jaren is gesteld.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de zogeheten twaalf-jaarsgrond verder als volgt. Bij de beoordeling van de vraag of de invrijheidstelling van de verdachte naar verwachting zal leiden tot een schok in de rechtsorde, publiek onbehagen of enige vorm van sociale onrust spelen verschillende factoren van uiteenlopende aard en gewicht een rol.
De door de rechtbank te verrichten toetsing dient weliswaar zoveel mogelijk op de concrete zaak te worden toegesneden maar een zekere mate van abstractie is inherent aan de beoordeling. Daarbij spelen de aard en de ernst van het delict een belangrijke rol, evenals anticipatie op de wijze waarop de rechterlijke beslissing, al dan niet via de media, in de samenleving zal worden ontvangen. Naarmate het strafbare feit ernstiger is zal sneller aangenomen mogen worden dat het op vrije voeten komen van de verdachte zal leiden tot publiek onbehagen.
Ook aan de rol en positie van slachtoffers komt in het geheel van de beoordeling betekenis toe. Maar dat gaat niet zo ver dat de inhoudelijke en processuele opstelling van een slachtoffer of nabestaande doorslaggevend is voor beantwoording van de vraag of door het misdrijf de rechtsorde is geschokt.
De factor tijd is tot slot eveneens van belang. Naarmate de tijd verstrijkt zal er bij wijze van vuistregel van uitgegaan mogen worden dat de deuk in de rechtsorde minder groot zal zijn bij invrijheidstelling van de voorlopig gehechte verdachte. Maar dit is geen exacte rekenkundige exercitie. En ook hier speelt de aard van het delict een rol van betekenis op, zo men wil, enigszins abstracte wijze. Dat wil zeggen los van de eventuele publiciteit en reacties die het in de loop der tijd heeft opgeroepen en uitgelokt.
Daarnaast mag als algemeen bekend worden verondersteld dat in een strafzaak over een ernstig delict doorgaans het onderzoek langer duurt. Het hangt af van de concrete omstandigheden van de zaak of deze lange duur doorwerkt in de demping van de schok in de rechtsorde bij vrijlating van de verdachte.
Bij toepassing van het voorgaande op de onderhavige zaak spelen de volgende feiten en omstandigheden een rol.
Het gaat om twee zware ontploffingen met zeer grote schade en risico’s. Ze hadden een vernietigend effect. Dit zijn zeer ernstige feiten en dit legt als zodanig zeer aanzienlijk gewicht in de schaal. In de sleutel van de straftoemeting en in het kader van de bespreking van de vorderingen van de benadeelde partijen is, respectievelijk wordt, in dit vonnis uitgebreid stilgestaan bij de impact van deze feiten op de direct betrokkenen en de samenleving. De feiten vormden een grote schok en hadden een intimiderend en beangstigend effect. Dit komt tot uiting in de straf die aan de verdachte zal worden opgelegd en in de daarvoor door de rechtbank gegeven motivering. In redelijkheid kan worden aangenomen dat die schok zich nog steeds doet voelen. Dit impliceert dat voortduring van de situatie dat de verdachte in vrijheid is zich met die schok slecht verhoudt en aan omvang en intensiteit van die schok zal bijdragen.
Juridisch kader
De verdediging heeft, zo begrijpt de rechtbank, een beroep gedaan op het uitgangspunt dat de verdachte zijn proces in vrijheid mag afwachten. Naar het oordeel van de rechtbank behoeft dit uitgangspunt echter de volgende nuancering. Ingevolge artikel 5 van het EVRM is vrijheidsbeneming alleen mogelijk in bepaalde welomschreven gevallen en nadat een wettelijk voorgeschreven procedure is gevolgd. Zolang de eerste rechter niet ten gronde over de schuld van een verdachte heeft geoordeeld moet er een redelijke verdenking bestaan van betrokkenheid bij een strafbaar feit of moet het redelijkerwijs noodzakelijk zijn een verdachte te beletten opnieuw een strafbaar feit te begaan of te ontvluchten (lid 1, onder c, van genoemde bepaling).
Nadat de eerste rechter vonnis heeft gewezen geldt op grond van artikel 5, eerste lid, onder a, van het verdrag dat er sprake moet zijn van rechtmatige detentie op basis van een veroordeling door een daartoe bevoegde rechter.
Een gedifferentieerde toepassing van het uitgangspunt “vrij, tenzij” is dus in overeenstemming met het EVRM en in deze zaak zal voortzetting van de vrijheidsbeneming in het kader van voorlopige hechtenis vanaf de uitspraakdatum voldoen aan de eisen die het verdrag stelt.
De verdediging heeft twee uitspraken aangehaald, waarin in relatie tot de voorlopige hechtenis overwegingen zijn gewijd aan artikel 75, eerste lid, laatste volzin, Sv. De rechtbank staat daarom ook stil bij de betekenis van deze bepaling. Artikel 75, eerste lid, Sv houdt in dat een bevel tot voorlopige hechtenis ook kan worden gegeven of verlengd op de grond dat in het bestreden vonnis een vrijheidsbenemende straf of maatregel is opgelegd van ten minste even lange duur als de door de verdachte in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd na verlenging. Deze bepaling is gezien haar bewoordingen uitsluitend gericht aan de appelrechter. De enkele omstandigheid dat het wegvallen van de waarborg van artikel 5, eerste lid, onder c, van het EVRM mede de achtergrond vormt van deze wettelijke regeling brengt niet met zich dat de eerste rechter die vonnis wijst reeds de aanwezigheid van deze grond mag aannemen. De rechtbank kan daarom inderdaad niet met toepassing van deze bepaling de grondslag van het bevel voorlopige hechtenis bij vonnis verbreden. Dat betekent evenwel niet dat de eerste rechter in zijn vonnis geen betekenis mag toekennen aan de omstandigheid dat genoemde waarborg van artikel 5, eerste lid, onder c, EVRM niet meer van toepassing is.
Belangenafweging
Een afweging van de belangen van de maatschappij tegenover die van de verdachte heeft eerder geleid tot schorsing van de voorlopige hechtenis. Inmiddels heeft de inhoudelijke behandeling van de zaak plaatsgevonden. De verdachte is schuldig bevonden aan ernstige strafbare feiten en er wordt aan hem een lange gevangenisstraf opgelegd die de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht ruimschoots overschrijdt. Bovendien heeft de rechtbank de voorlopige hechtenis indertijd geschorst, mede omdat er nog geen zicht bestond op de inhoudelijke behandeling. Een hernieuwde afweging van de belangen van de maatschappij en de verdachte leidt tot de conclusie dat aan het belang van strafvordering, in het bijzonder de geschokte rechtsorde, nu meer gewicht moet worden toegekend dan aan de persoonlijke belangen van de verdachte.
Conclusie
Bij deze stand van zaken bestaat geen grond voor de verzochte opheffing van het bevel voorlopige hechtenis. Het verzoek tot opheffing van het bevel voorlopige hechtenis wordt daarom afgewezen.
De vordering van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis wordt toegewezen.

8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

8.1
Algemene standpunten ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen
Namens de verdachte zijn door mr. W. van Egmond, waarnemend raadsvrouw, enkele verweren ten aanzien van de vorderingen gevoerd die door de verdediging zijn getypeerd als “algemene” verweren. Hoewel deze verweren naar het oordeel van de rechtbank gezien hun inhoud en strekking niet telkens zo kunnen worden opgevat dat zij zijn gericht tegen alle vorderingen zal de rechtbank voorafgaand aan bespreking van de vorderingen afzonderlijk, eerst deze verweren bespreken en beoordelen.
Onevenredige belasting van het strafproces
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen in alle vorderingen geheel niet-ontvankelijk zijn, omdat deze een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. Zij heeft hierbij onder meer gewezen op het beoordelingskader dat de Hoge Raad in het overzichtsarrest van 28 mei 2019 heeft geformuleerd. Naar de rechtbank begrijpt heeft zij -kort gezegd- betoogd dat de vorderingen niet zijn voorzien van een voldoende en begrijpelijke onderbouwing, wat een zorgvuldig onderzoek onmogelijk maakt. Daarnaast vormen de vele zeer uitgebreide vorderingen die soms honderden pagina’s omvatten, een onevenredige belemmering voor de verdediging die zich in de kern moet kunnen richten op het bewijs en de strafmaat.
De rechtbank is van oordeel dat de raadsvrouw gelijk heeft als zij stelt dat de rechter ervoor dient te waken dat het strafproces niet onevenredig wordt belast door de vorderingen van de benadeelde partijen. Daarbij spelen tal van factoren een rol, onder meer verband houdend met de complexiteit van de vorderingen, de mate van onderbouwing respectievelijk de mogelijkheid tot betwisting ervan, en de daarvoor beschikbare faciliteiten voor procespartijen. Daarnaast is ook van belang de instructie aan de strafrechter om recht te doen aan de laagdrempeligheid van de rechtsingang die de wet aan de benadeelde partij biedt en niet te snel over te gaan tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij. Binnen dit spanningsveld dient de zittingsrechter een passende balans te vinden.
De verdediging heeft de rechtbank niet op enig moment in de procedure verzocht toepassing te geven aan artikel 333 Sv. Van een kennelijke niet-ontvankelijkheid, waarbij zonder nader onderzoek de benadeelde partij in een vroeg stadium niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, gaat de raadsvrouw dus niet uit. Dit impliceert, bezien in het licht van het hiervoor kort weergegeven beoordelingskader, dat het standpunt van de verdediging zich niet in algemene zin laat beoordelen. De aangevoerde bezwaren kunnen naar hun aard slechts op het niveau van de individuele vordering worden getoetst.
Eigen schuld
De raadsvrouw heeft gewezen op de mogelijkheid van eigen schuld aan de zijde van één of meer benadeelden, hetgeen, zo begrijpt de rechtbank, reden is om de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren. Het verweer is met weinig precisie gevoerd maar de rechtbank neemt aan dat het gericht is tegen de vorderingen van de ondernemers die de vernietigde supermarkten exploiteerden.
De rechtbank overweegt dat deze enkele suggestie naar haar aard niet kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partijen. Voor zover de rechtbank in de hiernavolgende bespreking van de vorderingen van de ondernemers zal komen tot een al dan niet gedeeltelijke toewijzing wordt op dit punt als volgt overwogen. Het gaat bij het stellen van “eigen schuld” om een verweer waarvoor de stelplicht en bewijslast rusten op de verdachte. Dat het gaat om strafbare feiten binnen een criminele context waarin het voor de verdachte en zijn medeverdachten niet zonder risico is om hun mogelijke wetenschap over opdrachtgevers althans tussenpersonen prijs te geven maakt dit niet anders. Uit het procesdossier kan niet meer worden afgeleid dan dat processen-verbaal van het TCI in uiteenlopende richtingen wijzen van mogelijke achterliggende motieven en betrokken opdrachtgevers, waarbij de onderlinge tegenstrijdigheid tussen de verschillende berichten in het oog springt. Verder is er niets ter onderbouwing aangevoerd. Dit leidt tot de slotsom dat er geen enkel aanknopingspunt is voor vaststellingen dat de schade (mede) aan de benadeelde ondernemers kan worden toegerekend. Daarom kan dit evenmin leiden tot beperking van een vast te stellen verplichting tot schadevergoeding.
Voorschotregeling
Voorts heeft de verdediging erop gewezen dat de voorschotregeling niet van toepassing is nu het niet gaat om gewelds- of zedendelicten. Ook dit zou een ontvankelijkheidsbeletsel opleveren. Dat deze omstandigheid een complicatie kan opleveren bij de beoordeling van de ontvankelijkheid ontgaat de rechtbank. Het staat immers geheel los van de beoordeling van de aansprakelijkheid naar burgerlijk recht.
Immateriële schade
De raadsvrouw heeft betoogd dat waar het gaat om vorderingen wegens immateriële schade aansluiting zou moeten worden gezocht bij het arrest van de Hoge Raad over de Groninger aardgasschadezaken van 15 oktober 2021. Indien de daar door de Hoge Raad aanvaarde maatstaf tot uitgangspunt zou worden genomen, zou pas na een tweede aanslag wegens aard en ernst van de normschending sprake zijn van aantasting in de persoon op andere wijze. Bovendien zouden de vorderingen volgens de raadsvrouw niet conform de daaraan te stellen eisen zijn onderbouwd.
De rechtbank volgt de raadsvrouw daarin niet. Ten eerste ziet de raadsvrouw over het hoofd dat het in deze strafzaak gaat om zeer ernstige misdrijven, terwijl het in de door haar aangehaalde civiele zaak gaat om aansprakelijkheid als gevolg van de gaswinning waarbij de schade in de loop der tijd is ontstaan en in omvang toegenomen. Reeds daarom gaat elke vergelijking mank.
Ten tweede doet het ingenomen standpunt geen recht aan de gegeven onderbouwing van de vorderingen. Daarbij is er onder meer, kort en zakelijk weergegeven, op gewezen dat de benadeelde partijen schade hebben geleden die voortvloeit uit een zeer gewelddadige aantasting of volledige vernietiging van hun winkelpand of woning en dat daarmee sprake is van een ingrijpende gebeurtenis in de persoonlijke levenssfeer die beangstigend is geweest en afbreuk heeft gedaan aan het gevoel van veiligheid. Op geen enkele wijze valt in te zien dat een dergelijk misdrijf twee keer moet worden gepleegd voordat dit in diep zittende angst resulteert.
8.2
Feit 1: vorderingen ten aanzien van de explosie in Heeswijk Dinther 8 december 2020
8.2.1
[slachtoffer 1]
Mr. J. Jordan heeft namens [slachtoffer 1] een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij met zijn eenmanszaak [naam] Heeswijk-Dinther als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Mr. Jordan heeft de vordering schriftelijk en ter terechtzitting toegelicht en gewijzigd.
De gestelde materiële schade bestaat thans uit:
€ 25.265,00 investeringen in inventaris in 2019
€ 16.640,00 investeringen in inventaris in 2020
€ 38.846,61 winkelvoorraad
€ 52.500,00 omzetderving (20% van de door de boekhouder berekende € 262.500,00)
€ 1.500,00 administratiekosten
€ 3.836,25 juridische kosten
€ 372,00 kosten opruimen afval
€ 4.800,00 kosten beveiliging en rolluik
€ 7.367,00huurkosten
€ 151.126,86 totaal materiële schade
Aan immateriële schade wordt een bedrag van € 2.000,00 gevorderd.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft als standpunt ingenomen dat een winstpercentage van 10% van de omzet redelijk is. Daarom kan een bedrag van € 26.250,00 aan gederfde winst worden toegewezen. De vordering kan tot een totaalbedrag van € 123.778,00 worden toegewezen.
Standpunt verdediging
Mr. Van Egmond heeft namens de verdediging aangevoerd dat de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde materiële schade (investeringen in inventaris 2019 en 2020, de winkelvoorraad, de omzetderving, beveiliging rolluik en huurkosten) niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens het ontbreken van een deugdelijke onderbouwing (eventueel aan te leveren door deskundigen) en toelichting en – ten aanzien van de investeringen in inventaris – wegens het niet toepassen van afschrijvingen.
Ten aanzien van de winkelvoorraad is subsidiair verzocht de vergoeding sterk te matigen.
Bij de juridische kosten en kosten opruimen afval is onduidelijk of er sprake is van causaal verband met de onrechtmatige daad, zodat in zoverre de vordering afgewezen moet worden c.q. de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Ten aanzien van de gestelde immateriële schade heeft mr. Van Egmond namens de verdediging verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren nu uit geen enkel document het geestelijk lijden van de benadeelde partij naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld. Evenmin kan worden vastgesteld dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze.
Oordeel rechtbank
Op grond van de stukken in het dossier begrijpt de rechtbank heel goed dat er sprake is van zeer aanzienlijke materiële schade en dat de benadeelde partij daardoor in de bedrijfsvoering op zeer grote achterstand is gezet. Het vergt zonder twijfel grote inspanningen, ook financieel, om het bedrijf weer op te bouwen. De gepresenteerde stukken geven echter onvoldoende onderbouwing van de werkelijke schade. Die stukken bieden ook onvoldoende basis voor de rechtbank om gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid. Nader onderzoek naar deze feiten levert een onevenredige belasting van het strafproces op. De rechtbank zal de benadeelde partij geheel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering van de materiële schade.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt:
De rechtbank overweegt dat van aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 onder b BW in ieder geval sprake is indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Ook als het bestaan van geestelijk letsel niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106 lid 1 onder b BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo’n geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending
meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De rechtbank acht de aard en de ernst van de normschending in de onderhavige zaak zodanig ernstig dat van een aantasting in de persoon “op andere wijze” kan worden gesproken. De verdachte is medeplichtig geweest aan het veroorzaken van een ontploffing bij een Poolse supermarkt, waardoor het pand en de inboedel volledig zijn verwoest. De benadeelde partij heeft na de explosie zijn winkel volledig verwoest aangetroffen. Uit de toelichting op de vordering en uit de slachtofferverklaring blijkt welke impact deze explosie op hem heeft gehad. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verdachte door zijn handelen een dusdanig ernstige inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij (waartoe zijn winkel, gezien de aard van het delict, wel degelijk kan worden gerekend) dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in art. 6:106 lid 1 onder b BW.
Ten aanzien van de hoogte van de toe te wijzen immateriële schade komt het gevorderde bedrag van € 2.000,00 de rechtbank, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter zitting, billijk voor. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
8.3
Feit 2: Vorderingen ten aanzien van de explosie in Beverwijk 9 december 2020
8.3.1
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 4.000,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van de ontploffingen zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Daarnaast is verzocht om vergoeding van de proceskosten overeenkomstig het liquidatietarief.
Mr. J. Nagtegaal heeft de vordering schriftelijk en ter terechtzitting mondeling toegelicht en zodanig gewijzigd, dat thans per ontploffing (Beverwijk 9 december 2020, Beverwijk 12 december 2020 en Tilburg) vergoeding van immateriële schade wordt gevorderd van € 4.000,00.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de verzochte vergoeding dient te worden toegewezen.
Standpunt verdediging
Mr. Van Egmond heeft namens de verdediging verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren nu uit geen enkel document het geestelijk lijden van de benadeelde partij naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld. Evenmin kan worden vastgesteld dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze.
Oordeel rechtbank
Onder verwijzing naar hetgeen is overwogen onder 8.2.1 komt de benadeelde partij vergoeding van immateriële schade toe. Ten aanzien van de hoogte van de toe te wijzen immateriële schade zal de rechtbank in ogenschouw nemen dat de benadeelde partij niet aanwezig was bij de explosie, maar wel de impact van de gevolgen van de explosie heeft ondervonden. Gelet hierop en gezien de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter zitting komt vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.000,00 billijk voor. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Voor de toewijzing van de proceskosten zal de rechtbank aanknopen bij het forfaitaire liquidatietarief kantonzaken, zoals dat in civielrechtelijke zaken wordt toegepast, gekoppeld aan het toegewezen bedrag. Voorts is van belang dat de vordering is gedaan in samenhang met andere vorderingen. De benadeelde partij heeft namelijk in verschillende strafzaken die zijn voortgekomen uit het onderzoek Sarto vergoeding van immateriële schade gevorderd en de rechtbank zal die vorderingen ten aanzien van drie feiten steeds tot een bedrag van € 2.000,00 toewijzen. Gelet hierop zal de rechtbank uitgaan van het tarief dat hoort bij een toegewezen schadevergoeding van in totaal € 6.000 euro, te weten € 330,00 per punt.
Voor de verrichte werkzaamheden wordt uitgegaan van twee punten, namelijk één punt voor het opstellen en indienen van de verschillende pleitnota’s en één punt voor het bijwonen van de behandeling op meerdere zittingsdagen.
Nu deze benadeelde partij eenzelfde vordering aan immateriële schade heeft ingediend bij enkele andere explosies bij supermarkten en als bestuurder van de besloten vennootschap [naam besloten vennootschap] een vordering in een van de andere zaaksdossiers heeft ingediend en deze vorderingen tezamen met de vorderingen van andere benadeelde partijen zijn ingediend, ziet de rechtbank aanleiding om schattenderwijs de proceskosten voor deze vordering te bepalen op € 150,00 en de verdachte in zoverre in die kosten te veroordelen
.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
8.3.2
[slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 4.000,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van de ontploffingen zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Daarnaast is verzocht om vergoeding van de proceskosten overeenkomstig het liquidatietarief.
Mr. J. Nagtegaal heeft de vordering schriftelijk en ter terechtzitting mondeling toegelicht en zodanig gewijzigd, dat thans per ontploffing (Aalsmeer, Beverwijk 9 december 2020 en Beverwijk 12 december 2020) vergoeding van immateriële schade wordt gevorderd van € 4.000,00.
Standpunten officier van justitie en verdediging
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging zijn overeenkomstig hetgeen is weergegeven onder 8.3.1.
Oordeel rechtbank
Onder verwijzing naar hetgeen is overwogen onder 8.2.1 en 8.3.1 komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.000,00 billijk voor. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Het bedrag ter vergoeding van de proceskosten zal op grond van de eerder gebezigde overwegingen op € 150,00 worden gesteld.
8.3.3
[slachtoffer 4]
Gemachtigde mr. H.A.F.C. Tack heeft namens de benadeelde partij [slachtoffer 4] een vordering tot schadevergoeding van € 4.000,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die [slachtoffer 4] als gevolg van de ontploffingen zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Daarnaast is verzocht om vergoeding van de proceskosten overeenkomstig het liquidatietarief.
De vordering is schriftelijk door mr. H.A.F.C. Tack toegelicht en ter terechtzitting door opvolgend en eveneens gemachtigde advocaat mr. S.D. Polat toegelicht en zodanig gewijzigd, dat thans per ontploffing (Beverwijk 9 december 2020, Beverwijk 12 december 2020 en Tilburg) vergoeding van immateriële schade wordt gevorderd van € 4.000,00. Het liquidatietarief wordt begroot op € 2.151,00.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de verzochte vergoeding geheel dient te worden toegewezen en dat, uitgaand van het liquidatietarief, de vergoeding van de proceskosten dient te worden vastgesteld op een bedrag van € 717,00.
Standpunt verdediging
Het standpunt van de verdediging is overeenkomstig hetgeen is weergegeven onder 8.3.1.
Oordeel rechtbank
Onder verwijzing naar hetgeen is overwogen onder 8.2.1 en 8.3.1 komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.000,00 billijk voor. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Voor de toewijzing van de proceskosten zal de rechtbank aanknopen bij het forfaitaire liquidatietarief kantonzaken, zoals dat in civielrechtelijke zaken wordt toegepast, gekoppeld aan het toegewezen bedrag. Voorts is van belang dat de vordering is gedaan in samenhang met andere vorderingen immateriële schade in verschillende strafzaken die zijn voortgekomen uit het onderzoek Sarto en dat de rechtbank die vorderingen ten aanzien van drie feiten steeds tot een bedrag van € 2.000,00 zal toewijzen. Gelet hierop zal de rechtbank uitgaan van het tarief dat hoort bij een toegewezen schadevergoeding van in totaal € 6.000,00 euro, te weten € 330,00 per punt.
Voor de verrichte werkzaamheden worden twee punten toegekend, namelijk 1 punt voor het opstellen en indienen van de verschillende pleitnota’s en 1 punt voor het bijwonen van de behandeling op meerdere zittingsdagen. Nu deze benadeelde partij eenzelfde vordering aan immateriële schade heeft ingediend bij twee andere explosies bij supermarkten, ziet de rechtbank aanleiding om per feit 1/3 van de proceskosten (in totaal € 660,00) toe te wijzen, derhalve een bedrag van € 220,00
.
8.4
Hoofdelijkheid
Hoewel de rechtbank onderkent dat de hiërarchische verhoudingen tussen de verschillende verdachten en nog onbekend gebleven opdrachtgevers een verdeling van de lasten bij vergoeding van de schade ernstig kan bemoeilijken, oordeelt de rechtbank dat het onredelijk zou zijn dat nadeel van de verdachte af te wentelen op de benadeelde partijen. Die hebben hoe dan ook recht op volledige betaling van de door de rechtbank toegekende schadevergoeding zonder dat zij zich hoeven te mengen in de verhouding tussen de aansprakelijk gestelde (en eventueel nog aansprakelijk te stellen) daders. De hoofdelijke veroordeling strekt primair tot bescherming van de benadeelde en dat belang dient het zwaarst te wegen.
De rechtbank zal daarom bepalen dat de verdachte is gehouden tot volledige vergoeding van de geleden schade en dat, indien een mededader de eerder genoemde bedragen geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
8.5
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair bewezen verklaarde handelen [kort gezegd beide keren: medeplichtigheid aan opzettelijk een ontploffing teweegbrengen met respectievelijk gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gemeen gevaar voor goederen] aanleiding ter zake van de vorderingen van de benadeelde partijen de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 36f, 48, 49, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair en 2 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 4.4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
48 (achtenveertig) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 12 (twaalf) maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ten aanzien van de vordering benadeelde partij feit 1 (Heeswijk-Dinther 8 december 2020):
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.000,00(zegge: tweeduizend euro) als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een mededader is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 1] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.000,00 (zegge: tweeduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 (dertig) dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een mededader aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] .
Ten aanzien van de vorderingen benadeelde partijen feit 2 (Beverwijk 9 december 2020):
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.000,00(zegge: tweeduizend euro) als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 2] gemaakt, tot op heden begroot op € 150,00 (zeggen: honderdvijftig euro), en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een mededader is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.000,00 (zegge: tweeduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 (dertig) dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een mededader aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] .
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 3]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.000,00(zegge: tweeduizend euro) als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 3] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 3] gemaakt, tot op heden begroot op € 150,00 (zeggen: honderdvijftig euro), en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een mededader is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.000,00 (zegge: tweeduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 (dertig) dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een mededader aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] .
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 4]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.000,00(zegge: tweeduizend euro) als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 4] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 4] gemaakt, tot op heden begroot op € 220,00 (zegge: tweehonderdtwintig euro), en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een mededader is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 4] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 4] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.000,00 (zegge: tweeduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 (dertig) dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een mededader aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] .
Wijst af het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
Wijst toe de vordering tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
Heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.M. Steinhaus, voorzitter,
mr. N. Cuvelier en mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.M.A. van der Meij,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 februari 2023.