ECLI:NL:RBNHO:2023:1513

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
15/097904-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens medeplichtigheid aan ontploffing in Poolse supermarkt in Tilburg

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 februari 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan ontploffingen in Poolse supermarkten in Beverwijk en Tilburg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 12 december 2020 in Beverwijk en op 4 januari 2021 in Tilburg betrokken was bij ontploffingen, maar sprak hem vrij van de primaire tenlasteleggingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden geacht dat hij op de hoogte was van de intenties van de medeverdachte, die de ontploffingen daadwerkelijk uitvoerde. Echter, de rechtbank concludeerde dat de verdachte wel medeplichtig was aan de ontploffing in Tilburg, omdat hij de medeverdachte had opgehaald en vervoerd, en daarmee een ondersteunende rol had gespeeld. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van 24 maanden op, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en oordeelde dat de verdachte ook aansprakelijk was voor de schadevergoeding aan de benadeelde partijen, die schade hadden geleden door de ontploffingen. De rechtbank verklaarde de benadeelde partijen in de vorderingen van de explosie in Beverwijk niet-ontvankelijk, maar kende schadevergoeding toe aan de benadeelde partij in Tilburg. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de betrokkenen, evenals de noodzaak van een passende straf en schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/097904-21 (P)
Uitspraakdatum: 24 februari 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16, 17, 19, 23 en 24 januari en 15 februari 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie,
mr. R. Funke Küpper en mr. L. van Haeringen en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C. Ihataren, advocaat te Rotterdam, en de waarnemend raadsvrouw, mr. W. van Egmond, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 12 december 2020 te Beverwijk, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht in en/of bij en/of tegen de gevel van een (Poolse) supermarkt, gelegen aan de Beverhof 17,
door opzettelijk (overeenkomstig een tevoren gemaakt en/of afgesproken plan) met een ander of anderen, althans alleen, een ruit van voornoemde supermarkt in te slaan en/of door (vervolgens) (één of meer jerrycans met) benzine, althans een brandbare stof, in en/of bij voornoemde supermarkt te plaatsen en/of (uit) te gieten en/of door (vervolgens) een explosief te plaatsen en/of door (vervolgens) dit explosief met een elektriciteitskabel en/of een accu op een afstand tot ontsteking en/of ontbranding te brengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor het pand, waarin voornoemde supermarkt gevestigd is en/of de goederen in voornoemde supermarkt en/of de panden en/of de goederen in de omgeving van voornoemde supermarkt te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte A.] op of omstreeks 12 december 2020 te Beverwijk, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht in en/of bij en/of tegen de gevel van een (Poolse) supermarkt, gelegen aan de Beverhof 17,
door opzettelijk met een ander of anderen, althans alleen, een ruit van voornoemde supermarkt in te slaan en/of door (vervolgens) (één of meer jerrycans met) benzine, althans een brandbare stof, in en/of bij voornoemde supermarkt te plaatsen en/of (uit) te gieten en/of door (vervolgens) een explosief te plaatsen en/of door (vervolgens) dit explosief met een elektriciteitskabel en/of een accu op een afstand tot ontsteking en/of ontbranding te brengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor het pand waarin voornoemde supermarkt gevestigd was en/of de goederen in voornoemde supermarkt en/of één of meer panden in de omgeving van voornoemde supermarkt, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was,
bij en/of tot het plegen van welk bovenomschreven misdrijf, hij, verdachte, in de periode van 11 december 2020 tot en met 12 december 2020 te Amsterdam en/of te Beverwijk, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft,
immers
- heeft hij, verdachte, voornoemde [medeverdachte A.] (in de nacht van de voorgenomen ontploffing) (van huis) in Amsterdam opgehaald en/of
- heeft hij, verdachte, met een voertuig (Peugeot) voornoemde explosieve constructie, bestaande uit (een of meer jerrycans met) benzine, althans brandbare stof, en/of een explosief en/of elektriciteitskabel(s) en/of een accu opgehaald en/of (in de achterbak van dat voertuig) vervoerd naar Beverwijk en/of
- heeft hij, verdachte, die [medeverdachte A.] naar een plek in de buurt van voornoemde supermarkt gebracht en/of
- heeft hij, verdachte, (daar) in dat voertuig op (de terugkeer van) [medeverdachte A.] gewacht en/of die [medeverdachte A.] naar Amsterdam (terug) gebracht;
2
hij op of omstreeks 04 januari 2021 te Tilburg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht in en/of bij en/of tegen de gevel van een (Poolse) supermarkt, gelegen aan het Paletplein 33,
door opzettelijk (overeenkomstig een tevoren gemaakt en/of afgesproken plan) met een ander of anderen, althans alleen, een ruit van voornoemde supermarkt in te slaan en/of door (vervolgens) (één of meer jerrycans met) benzine, althans een brandbare stof, in en/of bij voornoemde supermarkt te plaatsen en/of (uit) te gieten en/of door (vervolgens) een explosief te plaatsen en/of door (vervolgens) dit explosief met een elektriciteitskabel en/of een accu op een afstand tot ontsteking en/of ontbranding te brengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor het pand, waarin voornoemde supermarkt gevestigd is en/of de goederen in voornoemde supermarkt en/of de panden en/of de goederen in de omgeving van voornoemde supermarkt te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte A.] op of omstreeks 04 januari 2021 te Tilburg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht in en/of bij en/of tegen de gevel van een (Poolse) supermarkt, gelegen aan het Paletplein 33,
door opzettelijk met een ander of anderen, althans alleen, een ruit van voornoemde supermarkt in te slaan en/of door (vervolgens) (één of meer jerrycans met) benzine, althans een brandbare stof, in en/of bij voornoemde supermarkt te plaatsen en/of (uit) te gieten en/of door (vervolgens) een explosief te plaatsen en/of door (vervolgens) dit explosief met een elektriciteitskabel en/of een accu op een afstand tot ontsteking en/of ontbranding te brengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor het pand waarin voornoemde supermarkt gevestigd was en/of de goederen in voornoemde supermarkt en/of één of meer panden in de omgeving van voornoemde supermarkt, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was,
bij en/of tot het plegen van welk bovenomschreven misdrijf, hij, verdachte, in de periode van 03 januari 2021 tot en met 04 januari 2021 te Amsterdam en/of te Tilburg, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft,
immers
- heeft hij, verdachte, met een voertuig (Volkswagen Golf) voornoemde explosieve constructie, bestaande uit (twee tassen met een of meer jerrycans met) benzine, althans brandbare stof, en/of een explosief en/of elektriciteitskabel(s) en/of een accu opgehaald en/of (in de achterbak van dat voertuig) vervoerd naar Tilburg en/of
- heeft hij, verdachte, voornoemde [medeverdachte A.] (in de nacht van de voorgenomen ontploffing) (van huis) in Amsterdam opgehaald en/of
- heeft hij, verdachte, die [medeverdachte A.] naar een plek in de buurt van voornoemde supermarkt gebracht en/of
- heeft hij, verdachte, (daar) in dat voertuig op (de terugkeer van) [medeverdachte A.] gewacht en/of die [medeverdachte A.] naar Amsterdam (terug) gebracht.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Inleiding

Eind 2020, begin 2021 werd Nederland opgeschrikt door ontploffingen/brandstichtingen bij meerdere Poolse supermarkten door het gehele land. In de verschillende arrondissementen is gestart met onderzoek naar deze ontploffingen. Al snel hebben de diverse onderzoeken een gezamenlijke aanpak gekregen onder de naam Sarto, waarin zeer uitgebreid onderzoek is gedaan naar opdrachtgevers en personen die zich bezig hebben gehouden met de uitvoering van de ontploffingen.
De rechtbank dient te beoordelen of de verdachte een aandeel heeft gehad in de ontploffingen in Beverwijk (12 december 2020) en Tilburg (4 januari 2021) en zo ja, of zijn aandeel daarin medeplegen of medeplichtigheid oplevert.

4.Beoordeling van het bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit de verdachte van de ten laste gelegde feiten integraal vrij te spreken. De verdachte was indertijd taxichauffeur en had, kort gezegd, geen enkele weet van het doel van de ritten op respectievelijk 12 december 2020 naar Beverwijk en op 4 januari 2021 naar Tilburg.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak feit 1 primair en subsidiair en feit 2 primair
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder feit 1 primair en subsidiair en onder feit 2 primair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
4.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
4.3.3
Overwegingen over de bewijsvoering
De verdachte is ten laste gelegd dat hij bij twee ontploffingen van Poolse supermarkten strafbare betrokkenheid heeft gehad, primair als medepleger, subsidiair als medeplichtige. Het gaat om de ontploffing in respectievelijk Beverwijk, veroorzaakt op 12 december 2020 (feit 1) en Tilburg, veroorzaakt op 4 januari 2021 (feit 2).
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van betrokkenheid bij de ontploffing op 12 december 2020 en dat bewezen kan worden verklaard dat hij medeplichtig is geweest aan het plegen van de ontploffing op 4 januari 2021. Ondanks dit verschil in uitkomst lenen de vrijspraak voor feit 1 en de bewijsmiddelen met betrekking tot feit 2 subsidiair, zich voor een gezamenlijke bespreking. De achtergrond hiervan is dat de feiten en omstandigheden, zoals die blijken uit het procesdossier ten aanzien van feit 1, door de rechtbank mede redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring van feit 2 subsidiair.
De bewijsmiddelen houden onder meer het volgende in.
De aanslag in Beverwijk heeft plaatsgevonden op 12 december 2020 rond 04:30 uur. De verdachte heeft die nacht [medeverdachte A.] , die de ontploffing heeft teweeg gebracht, opgehaald bij diens woning aan de [straatnaam] [nummer] in Amsterdam Zuidoost. Van 02:04 tot 02:26 uur heeft hij met zijn taxi (Peugeot 508, met kenteken [kenteken] ) voor de woning van [medeverdachte A.] gewacht. Daaraan voorafgaand, om 01:53 uur, heeft hij het adres [straatnaam C] [nummer] in Amsterdam-Oost (gespeld als “ [straatnaam C met schrijffout] ”) in de vorm van een notitie in zijn telefoon gezet. Over het hoe en waarom hiervan kon de verdachte desgevraagd geen nadere uitleg geven.
De verdachte is met [medeverdachte A.] in zijn taxi naar Beverwijk gereden en is daar geweest van 02:47 tot 03:05 uur. Daarna is hij met [medeverdachte A.] gereden naar de [straatnaam C] waar hij van 03:40 tot 03:52 uur heeft stilgestaan. Vervolgens is hij met [medeverdachte A.] weer terug naar Beverwijk gereden waar hij van 04:19 tot 04:32 uur op een parkeerterrein in de nabijheid van de locatie van de explosie heeft stilgestaan. Om 04:53 uur was de verdachte weer op de [straatnaam] waar hij [medeverdachte A.] bij zijn huis heeft afgezet en om 05:04 uur weer in de [straatnaam C] .
Op het adres [straatnaam C] [nummer] woonde in die tijd [medeverdachte S.] . Blijkens de inhoud van de bewijsmiddelen had hij een rol bij drie ontploffingen bij Poolse supermarkten. Dat deze rol betekenisvol is geweest kan worden afgeleid uit onder meer de omstandigheid dat diverse personen betrokken bij de explosies als chauffeur, als pleger of als tussenschakel, bij het verstrekken van informatie zich voor en/of ná de ontploffingen in de directe omgeving van de woning van [medeverdachte S.] bevonden en/of contact onderhielden met [medeverdachte S.] op voor de bewijslevering relevante wijze.
In zijn rittenadministratie heeft de verdachte de gang van zaken, voor zover hier van belang, als volgt geregistreerd. De rit van Beverwijk naar de [straatnaam C] met [medeverdachte A.] aan boord is vastgelegd als “onbeladen” met als bestemming de [straatnaam] . De daarop gevolgde rit vanuit de [straatnaam C] naar Beverwijk staat vermeld als “beladen” met als bestemming de [straatnaam] . De (tussen-)bestemming Beverwijk is niet geregistreerd.
De verdachte heeft ter terechtzitting uitgelegd dat de boordcomputer de locatie automatisch vastlegt en dat hij zelf op het moment van wegrijden of daarna alleen hoeft te registreren of een rit beladen dan wel onbeladen is. Tegen die achtergrond roept de hiervoor weergegeven rittenadministratie vragen op omdat zij niet overeenkomt met de werkelijkheid, zoals vastgelegd door de boordcomputer. De verdachte heeft hier geen bevredigende verklaring voor gegeven.
Op 15 december 2020 heeft de verdachte op zijn telefoon gezocht naar en gekeken op de website van het programma Opsporing Verzocht. Het televisieprogramma besteedde op die dag aandacht aan de explosies bij Poolse supermarkten.
Op 4 januari 2021 heeft de verdachte, als bestuurder van zijn taxi, [medeverdachte A.] ook weer thuis opgehaald. Ditmaal in een VW Golf met het kenteken [kenteken] . Hij rijdt om 01:06 uur met [medeverdachte A.] weg van de [straatnaam] in Amsterdam Zuidoost naar Tilburg. Voorafgaand aan de [straatnaam] heeft de verdachte met zijn taxi 6 minuten stilgestaan in de omgeving [straatnaam] en [straatnaam] in Osdorp. Daar heeft hij tassen opgehaald, herinnert hij zich desgevraagd. Uit de camerabeelden van de [straatnaam] blijkt dat [medeverdachte A.] zonder tassen of andere opvallende voorwerpen bij de verdachte is ingestapt. Daarom moet worden aangenomen dat zich in deze tassen de gereedschappen en explosieven hebben bevonden waarmee de aanslag is uitgevoerd. De verdachte vermoedt dat zelf, blijkens de inhoud van zijn verklaring van 7 maart 2022, ook.
[medeverdachte A.] heeft om 02:24 uur de ontploffing in Tilburg veroorzaakt. De taxi van de verdachte heeft in de omgeving van de desbetreffende supermarkt van 02:12 tot 02:25 uur stilgestaan. Van 03:30 tot 03:38 uur heeft de verdachte met de taxi rondgereden in onder meer de [straatnaam] en de [straatnaam] in Amsterdam Zuidoost, op korte afstand van de [straatnaam] . In laatstgenoemde straat is de taxi toen niet geweest. Daarna is de verdachte in zijn taxi naar Osdorp gereden en heeft daar tot in de ochtend in de directe omgeving van zijn woning stilgestaan. Op een tijdstip, gelegen ongeveer drie kwartier nadat de taxi is geparkeerd, heeft de verdachte gekeken op de website van nu.nl naar informatie over de explosie in Tilburg.
In de rittenadministratie is geregistreerd dat de taxi “beladen” van de [straatnaam] naar de [straatnaam] in Tilburg is gereden en daarna “beladen” naar de [straatnaam] .
In het samenstel van strafzaken, bekend onder de naam Sarto, waarvan de strafzaak van de verdachte deel uitmaakt, zijn door de diverse verdachten verschillende verklaringen afgelegd. Daarin valt een zeker patroon te herkennen. Dit bestaat erin dat de verdachten doorgaans uitgebreider hebben verklaard nadat de volledige resultaten van het opsporingsonderzoek aan hen waren gepresenteerd en zij daarbij op onderdelen hun eigen rol en betrokkenheid kleiner maakten en de bijdragen van een of meer medeverdachten groter voorstelden dan deze personen zelf doen. De rechtbank ziet hierin aanleiding om deze verklaringen met een zekere behoedzaamheid tegemoet te treden en zij bezigt deze, dan wel onderdelen ervan, slechts voor het bewijs als en voor zover daarvoor voldoende steun kan worden gevonden in andere bewijsmiddelen.
Anders dan de verdachte heeft [medeverdachte A.] onder meer verklaard dat de chauffeur van de taxi op 12 december 2020 het adres (de [straatnaam C] ) wist waar tussentijds vanuit Beverwijk naar toe is gereden. Dit wordt bevestigd door de aangetroffen notitie in de telefoon van de verdachte. Ook heeft [medeverdachte A.] verklaard dat hij na de explosie op 12 december 2020 rechtstreeks door de taxi naar huis is gebracht. Ook daarvoor is bevestiging in de vorm van de gegevens van de boordcomputer van de taxi. [medeverdachte A.] heeft voorts verklaard dat de explosieven en gereedschappen bij alle drie explosies waarbij hij betrokken is geweest, steeds in de auto lagen waarmee hij werd vervoerd. Ook dit vindt bevestiging in overige onderzoeksbevindingen ten aanzien van de feiten op de tenlastelegging in de strafzaak van de verdachte en daarnaast ook in de resultaten van de opsporing ten aanzien van de explosie in Aalsmeer op 8 december 2020. In deze vaststellingen vindt de rechtbank grond om de verklaringen van [medeverdachte A.] bruikbaar te achten voor het bewijs en de verklaringen van de verdachte op deze punten terzijde te schuiven.
Van belang voor de bewijslevering is verder dat [medeverdachte A.] heeft verklaard dat hij voor geen van de ritten naar de drie locaties waar hij explosies heeft veroorzaakt, heeft hoeven betalen en dat het vervoer vooraf was geregeld.
De verdachte heeft op 17 mei 2022 een uitgebreide verklaring afgelegd. Over de ritten naar Beverwijk heeft hij toen onder meer gezegd dat de jongen die hij vervoerde ( [medeverdachte A.] ) beide keren wist waar de taxi moest stoppen. De verdachte heeft wel iets gehoord op het moment dat de explosie plaatsvond maar hij dacht dat het ook vuurwerk kon zijn geweest. Over het tussentijdse bezoek aan de [straatnaam C] die nacht van 12 december 2020 heeft de verdachte op 7 maart 2022 verklaard dat hij zich kan herinneren dat de jongen die hij mee had in de taxi daar toen een tas heeft opgehaald en ook dat hij, verdachte, de tas heeft teruggebracht naar de [straatnaam C] waar iemand de tas uit de kofferbak heeft gehaald. Volgens [medeverdachte A.] is dat anders gegaan. Hij heeft verklaard dat de persoon die hem naar Beverwijk bracht (de verdachte) iets moest halen in Amsterdam. Op de gronden zoals hiervoor weergegeven gaat de rechtbank er ook op deze punten van uit dat [medeverdachte A.] ’s weergave van deze gebeurtenissen de juiste is.
De rechtbank overweegt dat de feiten en omstandigheden, zoals blijkend uit de inhoud van de bewijsmiddelen, onvoldoende zijn om bewezen te achten dat de verdachte op 12 december 2020 wist dat hij een persoon vervoerde die een explosief tot ontploffing zou gaan brengen. In het bijzonder acht de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten aanwezig om te komen tot de vaststelling dat de verdachte vooraf wetenschap had van de intenties van de persoon die hij vervoerde. Daarom zal hij van feit 1 geheel worden vrijgesproken.
Wat betreft de aanslag van 4 januari 2021 in Tilburg is dat naar het oordeel van de rechtbank anders. Zoals hierboven aangegeven betrekt de rechtbank bij de bewijslevering voor dit feit de feiten en omstandigheden die betrekking hebben op feit 1. Deze zijn belastend en de inhoud ervan draagt bij aan de waardering van de bewijswaarde en bewijskracht van de bewijsmiddelen die blijkens hun inhoud rechtstreeks betrekking hebben op het feit gepleegd in Tilburg. De rechtbank doelt in dat verband in het bijzonder op het gegeven dat de verdachte, bezien tegen de achtergrond van de verklaring van [medeverdachte A.] over de tussenstop op de [straatnaam C] , geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de notitie van dat adres in zijn telefoon. Voorts is het opmerkelijk dat in de rittenadministratie de stops in de [straatnaam C] en in Beverwijk (de tweede keer) niet zijn verantwoord.
Daar komt bij dat de verklaring van de verdachte dat hij de eerdere explosie in Beverwijk nauwelijks heeft gehoord of opgemerkt ongeloofwaardig is in het licht van de verklaring van de getuige [naam] , die melding maakt van een heel harde explosie, waarna hij een persoon zag komen aanrennen die een tas in een achterbak van een auto gooide die daarna wegreed. De getuigen [naam] en [naam] die ieder in hun woning, gelegen aan het plein waar de taxi van de verdachte stond geparkeerd, lagen te slapen werden wakker van de knal. Het moet op grond hiervan uitgesloten worden geacht dat de verdachte deze explosie niet heeft gehoord en na deze ontploffing, ook achteraf, de medeverdachte [medeverdachte A.] niet in verband bracht met het veroorzaken hiervan.
Bij de rit naar Tilburg is, net als bij de ritten van en naar Beverwijk in het eerste feit, sprake van een rittenadministratie die vragen oproept. De verdachte zou [medeverdachte A.] thuis hebben gebracht maar hij heeft de [straatnaam] vastgelegd als het adres waar de rit is geëindigd en in deze straat en de directe omgeving daarvan heeft de verdachte met zijn taxi enkele minuten rondgereden. Hij heeft daarvoor geen verklaring kunnen geven. De verdachte heeft verklaard dat hij in Tilburg “wel wat” heeft gehoord. De rechtbank overweegt dat de getuige [naam] , woonachtig aan de [straatnaam] 47 een “enorme klap” heeft gehoord en dat de taxi van de verdachte vlak daarbij, ter hoogte van husnummer 55 heeft staan wachten. Daarnaast is op beelden van diverse camera’s, die geplaatst zijn op woningen en gebouwen op grotere afstand van de plaats delict, steeds een lichtflits is te zien, in enkele gevallen vergezeld van een hoorbare knal. De raadsvrouw heeft onder verwijzing naar de logaritmische schaal waarmee geluid wordt gemeten erop gewezen dat het tot de mogelijkheden hoort dat de verdachte weinig heeft gehoord. Wat daarvan zij, tegen de achtergrond van al deze resultaten van opsporing, is de verklaring van de verdachte ook ten aanzien van deze ontploffing ongeloofwaardig. Ook dit draagt bij aan bewijswaarde en bewijskracht van de gebruikte bewijsmiddelen.
Samengevat heeft de verdachte de medeverdachte [medeverdachte A.] vervoerd naar de locatie in Tilburg waar deze een explosief heeft laten afgaan. Minder dan een maand daarvoor had hij ondersteunende activiteiten verricht voor diezelfde [medeverdachte A.] (overbrengen van [medeverdachte A.] en ophalen van het materiaal op een vooraf aan de verdachte opgegeven adres) toen deze een ontploffing veroorzaakte in Beverwijk die, zoals hiervoor door de rechtbank is uiteengezet, ook door de verdachte moet zijn waargenomen. Zowel bij de taxirit naar Beverwijk als naar Tilburg is een rittenadministratie aangemaakt die, in het licht van de verdenking, kan worden uitgelegd als een wijze van registreren waarbij enkele voor die verdenking relevante locaties niet zijn vermeld. Bovendien heeft de verdachte de site van Opsporing Verzocht bekeken toen daarop op 15 december 2020 een item over de explosies bij Poolse supermarkten verscheen en heeft hij op 4 januari 2021 betrekkelijk kort na thuiskomst uit Tilburg naar nieuws over de aanslag gezocht op het internet.
In onderling verband en samenhang beschouwd leiden deze feiten en omstandigheden tot de conclusie dat buiten redelijke twijfel staat dat de verdachte wetenschap had van het doel van de rit naar Tilburg. Daarmee had hij opzet op het gronddelict dat is gepleegd door [medeverdachte A.] alsmede op zijn ondersteunende rol die kan worden aangemerkt als een vorm van medeplichtigheid. Daarom acht de rechtbank het onder 2 subsidiair tenlastegelegde bewezen. Van feit 2 primair zal de verdachte worden vrijgesproken omdat niet is gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen.
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
[medeverdachte A.] op 4 januari 2021 te Tilburg, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht in een Poolse supermarkt, gelegen aan het Paletplein 33,
door opzettelijk een brandbare stof in voornoemde supermarkt te plaatsen en een explosief te plaatsen en dit explosief met een elektriciteitskabel en een accu op een afstand tot ontsteking te brengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor het pand waarin voornoemde supermarkt gevestigd was en de goederen in voornoemde supermarkt en panden in de omgeving van voornoemde supermarkt te duchten was,
bij het plegen van welk bovenomschreven misdrijf, hij, verdachte, in de periode van 3 januari 2021 tot en met 4 januari 2021 in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest,
immers heeft hij, verdachte
- voornoemde explosieve constructie, bestaande uit brandbare stof en een explosief en elektriciteitskabel(s) en een accu opgehaald en vervoerd naar Tilburg, en
- voornoemde [medeverdachte A.] in de nacht van de voorgenomen ontploffing in Amsterdam opgehaald, en
- die [medeverdachte A.] naar een plek in de buurt van voornoemde supermarkt gebracht, en
- daar in dat voertuig op de terugkeer van [medeverdachte A.] gewacht en die [medeverdachte A.] naar Amsterdam teruggebracht.
Hetgeen aan de verdachte onder 2 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplichtigheid aan opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wegens zijn rol als medepleger bij de twee tenlastegelegde ontploffingen zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren. De officier van justitie heeft als uitgangspunt drie jaar per ontploffing gehanteerd. Hierbij heeft de officier van justitie rekening gehouden met de grote maatschappelijke onrust, de schade en de vrees die het gevolg waren van de opeenvolgende ontploffingen bij Poolse supermarkten in december 2020 en januari 2021.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de rechtbank, in het geval zij tot strafoplegging komt, rekening dient te houden met de rol van de verdachte en de vraag of er bij een ontploffing alleen gevaar voor goederen, of ook levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen, te duchten is geweest. Ook heeft zij aandacht gevraagd voor de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die een
first offenderis, relatief jong is en zijn leven goed op de rit heeft.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig strafbaar feit, te weten medeplichtigheid aan het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing.
Het ging bij supermarkt [naam] om een zware explosie en de schade was enorm. Er werden stukken uit de gevel en uit de raampartij geblazen en er ontstond een korte maar hevige brand, waardoor het interieur van de supermarkt grotendeels is gesmolten en vernield. Verschillende mensen en bedrijven hebben door de ontploffing zeer forse schade geleden. Het gaat hierbij om een vorm van min of meer complete vernietiging. Het feit getuigt van een brutaliteit van de buitencategorie. Het kennelijke gemak waarmee dit excessieve geweld is gepleegd en door de verdachte is gefaciliteerd doet vermoeden dat de verdachte vooraf in geen enkel opzicht ook maar enigszins tot zich heeft laten doordringen wat de gevolgen van het feit voor betrokkenen zouden zijn.
De explosie is niet alleen uiterst bedreigend geweest voor de eigenaren van de supermarkt, maar heeft ook breder in de samenleving tot onrust en gevoelens van onveiligheid geleid. Te meer omdat de aanslag deel uitmaakte van een reeks ontploffingen bij Poolse supermarkten. De verdachte heeft dus bijgedragen aan een zeer intimiderende vorm van grof geweld en dit actief ondersteund. Hij heeft zich hiervoor als chauffeur laten gebruiken, kennelijk puur uit eigen financieel gewin en zonder zich rekenschap te geven van de gevolgen voor de slachtoffers.
De rechtbank heeft bij haar oordeel verder betrokken dat de verdachte, mede als gevolg van zijn proceshouding, op geen enkele wijze verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen.
Door dit alles rekent de rechtbank dit feit de verdachte zwaar aan.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 20 december 2022. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld. Evenmin is gebleken dat de verdachte nieuwe feiten heeft begaan, nadat hij op 3 mei 2022 op vrije voeten kwam.
Straf
De rechtbank acht, gelet op de ernst van het feit, in het bijzonder het intimiderende karakter ervan en de omvang van de schade van deze doelgerichte ontploffing, alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur passend. De door de raadsvrouw geschetste persoonlijke omstandigheden en het tijdsverloop maken dit niet anders.
De rechtbank heeft bij de hoogte van de op te leggen straf mede rekening gehouden met de straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank neemt, in navolging van de officier van justitie, bij haar beoordeling als uitgangspunt voor het plegen van een ontploffing waarvan geen levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren.
Nu de rechtbank de verdachte vrijspreekt van strafbare betrokkenheid bij de ontploffing in Beverwijk op 12 december 2020 (feit 1) en zijn betrokkenheid bij de ontploffing in Tilburg op 4 januari 2021 (feit 2) aanmerkt als medeplichtigheid, komt de rechtbank tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende acht de rechtbank een vrijheidsbenemende straf van 24 maanden passend en geboden. De rechtbank zal daarbij bepalen dat een gedeelte van die straf, te weten zes maanden, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, om verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit.
De tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht zal op het onvoorwaardelijk deel van de op te leggen straf in mindering worden gebracht.
7.4
Voorlopige hechtenis
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de gevangenneming van de verdachte zal bevelen ter zake van de feiten waarvan zij tot een bewezenverklaring heeft gerekwireerd. De raadsvrouw heeft zich tegen de vordering verzet en heeft voorts verzocht om bij een toewijzende beslissing van de rechtbank tot schorsing van de voorlopige hechtenis over te gegaan.
Ernstige bezwaren
De rechtbank overweegt dat zij bewezen verklaart dat de verdachte medeplichtig is geweest aan het veroorzaken van één ontploffing met gemeen gevaar voor goederen. Dit brengt met zich dat voor dit feit ernstige bezwaren als bedoeld in artikel 67, derde lid, Sv bestaan. Het gaat om een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaren is gesteld.
Recidivegrond
De officier van justitie heeft betoogd dat aan het te geven bevel gevangenneming de recidivegrond en de geschokte rechtsorde ten grondslag dienen te worden gelegd. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat echter onvoldoende aanleiding om de recidivegrond aan te nemen. Sinds de pleegdatum van het bewezen verklaarde feit (4 januari 2021) is niet gebleken dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit. Daarbij is van belang dat hij nadat hij (ongeveer) 110 dagen had vast gezeten overigens op vrije voeten was.
Geschokte rechtsorde
Resteert de vraag of er nog sprake is van een geschokte rechtsorde. Voor de beoordeling van de vraag hoeveel gewicht aan deze grond, indien deze wordt aangenomen, nog toekomt, zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
De rechtbank veroordeelt de verdachte wegens een feit van bijzondere ernst dat blijkens de stukken van het dossier aanzienlijke onrust heeft veroorzaakt en tot intense gevoelens van angst bij de betrokkenen heeft geleid. Hoewel aan de verdediging kan worden toegegeven dat tijdsverloop de schok in de rechtsorde doet afnemen, acht de rechtbank het aannemelijk dat het thans (na veroordeling) op vrije voeten blijven van de verdachte een zodanig publiek onbehagen teweeg zal brengen, dat dit zal leiden tot maatschappelijke onrust. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze grond op zichzelf nog altijd aanwezig is.
De verdediging heeft een beroep gedaan op het uitgangspunt dat de verdachte zijn proces in vrijheid mag afwachten. Naar het oordeel van de rechtbank behoeft dit uitgangspunt de volgende nuancering. Ingevolge artikel 5 van het EVRM is vrijheidsbeneming alleen mogelijk in bepaalde welomschreven gevallen en nadat een wettelijk voorgeschreven procedure is gevolgd. Zolang de eerste rechter niet ten gronde over de schuld van een verdachte heeft geoordeeld moet er een redelijke verdenking bestaan van betrokkenheid bij een strafbaar feit of moet het redelijkerwijs noodzakelijk zijn een verdachte te beletten een strafbaar feit te begaan of te ontvluchten nadat hij dit heeft begaan. Nadat de eerste rechter vonnis heeft gewezen geldt dat er sprake moet zijn van rechtmatige detentie op basis van een veroordeling door een daartoe bevoegde rechter. Een gedifferentieerde toepassing van het uitgangspunt “vrij, tenzij” is dus in overeenstemming met het EVRM en in deze zaak zou vrijheidsbeneming in het kader van voorlopige hechtenis vanaf de uitspraakdatum voldoen aan de eisen die het verdrag stelt.
De rechtbank heeft meegewogen dat de verdachte is aangehouden op 10 mei 2021 waarna zijn bewaring is bevolen op 12 mei 2021. De raadkamer van de rechtbank heeft op 19 mei 2021 de gevangenhouding voor de duur van dertig dagen bevolen en op 16 juni 2021 de vordering tot verlenging van de gevangenhouding afgewezen waarna de verdachte onmiddellijk in vrijheid is gesteld. Van de beschikking van de rechtbank heeft de officier van justitie appel ingesteld dat door het hof op 23 juni 2021 gegrond is verklaard. Het hof heeft vervolgens de gevangenhouding bij beschikking van genoemde datum alsnog met 60 dagen verlengd. Op 15 februari 2022 is de verdachte ter executie van dat bevel aangehouden. De officier van justitie heeft, nadat ze ontdekte dat de verdachte vanaf 25 april 2022 zonder rechtsgeldige titel gedetineerd was, hem op 3 mei 2022 in vrijheid gesteld. De verdachte is na zijn aanhouding niet voorgeleid met het oog op een verhoor als bedoeld in artikel 77 Sv. Evenmin is tijdig een dagvaarding uitgebracht. Hoewel daartoe de mogelijkheid bestond heeft de officier van justitie evenmin op een eerder moment de zaak aangebracht met het oog op het doen van een vordering tot gevangenneming. Ter openbare terechtzitting van 3 oktober 2022 is zodanige vordering ook niet gedaan.
Hieruit volgt dat de verdachte al geruime tijd in vrijheid is zonder dat er een (geschorst) bevel voorlopige hechtenis bestaat. Het feit dat de verdachte in vrijheid is, is het resultaat van de hiervoor weergegeven gang van zaken na de tweede aanhouding van de verdachte en niet van een door de rechter gemaakte afweging van belangen. In zoverre wijkt de situatie van de verdachte af van een situatie waarin de voorlopige hechtenis is geschorst op de enkele grond dat de inhoudelijke behandeling van de strafzaak nog niet is te voorzien en om die reden de belangenafweging in het voordeel van de verdachte uitvalt.
Na de invrijheidsstelling van de verdachte op 3 mei 2022 heeft het openbaar ministerie, wellicht onbedoeld, een indruk gegeven geen waarde te hechten aan een snelle hernieuwde vrijheidsbeneming van de verdachte. Ook aan de zijde van de verdachte heeft dit in redelijkheid tot verwachtingen kunnen leiden. Hoewel het gaat om een ernstig misdrijf dat de rechtbank bewezen verklaart en artikel 5 EVRM niet aan vrijheidsbeneming in de weg staat, acht de rechtbank onder de gegeven omstandigheden de (hernieuwde) toepassing van voorlopige hechtenis niet opportuun. De rechtbank heeft bij deze beslissing ook betekenis toegekend aan het feit dat de verdachte zal worden veroordeeld wegens medeplichtigheid aan een zogeheten twaalf-jaarsfeit. Er is dus weliswaar sprake van een geschokte rechtsorde, maar in het geheel van in de beoordeling te betrekken factoren speelt een rol dat de ernstige bezwaren zich niet uitstrekken tot daderschap als bedoeld in artikel 47 Sr.
De rechtbank zal, alles afwegende, de vordering tot gevangenneming afwijzen. Bij die stand van zaken komt de rechtbank niet toe aan het namens verdachte gedane verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Ter voorkoming van misverstand verdient nog opmerking dat de afwijzende beslissing van de rechtbank niet het karakter heeft van sanctionering van een verzuim maar uitsluitend is gebaseerd op een afweging van belangen in de sleutel van de opportuniteit van toepassing van voorlopige hechtenis.

8.Vorderingen benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

8.1
Algemene standpunten ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen
Namens de verdachte zijn door mr. W. van Egmond, waarnemend raadsvrouw, enkele verweren ten aanzien van de vorderingen gevoerd die door de verdediging zijn getypeerd als “algemene” verweren. Hoewel deze verweren naar het oordeel van de rechtbank gezien hun inhoud en strekking niet telkens zo kunnen worden opgevat dat zij zijn gericht tegen alle vorderingen zal de rechtbank voorafgaand aan bespreking van de vorderingen afzonderlijk, eerst deze verweren bespreken en beoordelen.
Onevenredige belasting van het strafproces
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen in alle vorderingen geheel niet-ontvankelijk zijn, omdat deze een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. Zij heeft hierbij onder meer gewezen op het beoordelingskader dat de Hoge Raad in het overzichtsarrest van 28 mei 2019 heeft geformuleerd. Naar de rechtbank begrijpt heeft zij -kort gezegd- betoogd dat de vorderingen niet zijn voorzien van een voldoende en begrijpelijke onderbouwing, wat een zorgvuldig onderzoek onmogelijk maakt. Daarnaast vormen de vele zeer uitgebreide vorderingen die soms honderden pagina’s omvatten, een onevenredige belemmering voor de verdediging die zich in de kern moet kunnen richten op het bewijs en de strafmaat.
De rechtbank is van oordeel dat de raadsvrouw gelijk heeft als zij stelt dat de rechter ervoor dient te waken dat het strafproces niet onevenredig wordt belast door de vorderingen van de benadeelde partijen. Daarbij spelen tal van factoren een rol, onder meer verband houdend met de complexiteit van de vorderingen, de mate van onderbouwing respectievelijk de mogelijkheid tot betwisting ervan, en de daarvoor beschikbare faciliteiten voor procespartijen. Daarnaast is ook van belang de instructie aan de strafrechter om recht te doen aan de laagdrempeligheid van de rechtsingang die de wet aan de benadeelde partij biedt en niet te snel over te gaan tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij. Binnen dit spanningsveld dient de zittingsrechter een passende balans te vinden.
De verdediging heeft de rechtbank niet op enig moment in de procedure verzocht toepassing te geven aan artikel 333 Sv. Van een kennelijke niet-ontvankelijkheid, waarbij zonder nader onderzoek de benadeelde partij in een vroeg stadium niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, gaat de raadsvrouw dus niet uit. Dit impliceert, bezien in het licht van het hiervoor kort weergegeven beoordelingskader, dat het standpunt van de verdediging zich niet in algemene zin laat beoordelen. De aangevoerde bezwaren kunnen naar hun aard slechts op het niveau van de individuele vordering worden getoetst.
Eigen schuld
De raadsvrouw heeft gewezen op de mogelijkheid van eigen schuld aan de zijde van één of meer benadeelden, hetgeen, zo begrijpt de rechtbank, reden is om de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren. Het verweer is met weinig precisie gevoerd maar de rechtbank neemt aan dat het gericht is tegen de vorderingen van de ondernemers die de vernietigde supermarkten exploiteerden.
De rechtbank overweegt dat deze enkele suggestie naar haar aard niet kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partijen. Voor zover de rechtbank in de hiernavolgende bespreking van de vorderingen van de ondernemers zal komen tot een al dan niet gedeeltelijke toewijzing wordt op dit punt als volgt overwogen. Het gaat bij het stellen van “eigen schuld” om een verweer waarvoor de stelplicht en bewijslast rusten op de verdachte. Dat het gaat om strafbare feiten binnen een criminele context waarin het voor de verdachte en zijn medeverdachten niet zonder risico is om hun mogelijke wetenschap over opdrachtgevers althans tussenpersonen prijs te geven maakt dit niet anders. Uit het procesdossier kan niet meer worden afgeleid dan dat processen-verbaal van het TCI in uiteenlopende richtingen wijzen van mogelijke achterliggende motieven en betrokken opdrachtgevers, waarbij de onderlinge tegenstrijdigheid tussen de verschillende berichten in het oog springt. Verder is er niets ter onderbouwing aangevoerd. Dit leidt tot de slotsom dat er geen enkel aanknopingspunt is voor vaststellingen dat de schade (mede) aan de benadeelde ondernemers kan worden toegerekend. Daarom kan dit evenmin leiden tot beperking van een vast te stellen verplichting tot schadevergoeding.
Voorschotregeling
Voorts heeft de verdediging erop gewezen dat de voorschotregeling niet van toepassing is nu het niet gaat om gewelds- of zedendelicten. Ook dit zou een ontvankelijkheidsbeletsel opleveren. Dat deze omstandigheid een complicatie kan opleveren bij de beoordeling van de ontvankelijkheid ontgaat de rechtbank. Het staat immers geheel los van de beoordeling van de aansprakelijkheid naar burgerlijk recht.
Immateriële schade
De raadsvrouw heeft betoogd dat waar het gaat om vorderingen wegens immateriële schade aansluiting zou moeten worden gezocht bij het arrest van de Hoge Raad over de Groninger aardgasschadezaken van 15 oktober 2021. Indien de daar door de Hoge Raad aanvaarde maatstaf tot uitgangspunt zou worden genomen, zou pas na een tweede aanslag wegens aard en ernst van de normschending sprake zijn van aantasting in de persoon op andere wijze. Bovendien zouden de vorderingen volgens de raadsvrouw niet conform de daaraan te stellen eisen zijn onderbouwd.
De rechtbank volgt de raadsvrouw daarin niet. Ten eerste ziet de raadsvrouw over het hoofd dat het in deze strafzaak gaat om een zeer ernstig misdrijf, terwijl het in de door haar aangehaalde civiele zaak gaat om aansprakelijkheid als gevolg van de gaswinning waarbij de schade in de loop der tijd is ontstaan en in omvang toegenomen. Reeds daarom gaat elke vergelijking mank.
Ten tweede doet het ingenomen standpunt geen recht aan de gegeven onderbouwing van de vorderingen. Daarbij is er onder meer, kort en zakelijk weergegeven, op gewezen dat de benadeelde partijen schade hebben geleden die voortvloeit uit een zeer gewelddadige aantasting of volledige vernietiging van hun winkelpand of woning en dat daarmee sprake is van een ingrijpende gebeurtenis in de persoonlijke levenssfeer die beangstigend is geweest en afbreuk heeft gedaan aan het gevoel van veiligheid. Op geen enkele wijze valt in te zien dat een dergelijk misdrijf twee keer moet worden gepleegd voordat dit in diep zittende angst resulteert.
8.2
Feit 1: vorderingen ten aanzien van de explosie in Beverwijk op 12 december 2020
8.2.1
[naam besloten vennootschap]
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben namens de benadeelde partij [naam besloten vennootschap] een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die [naam besloten vennootschap] als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Daarnaast is om vergoeding van de proceskosten verzocht overeenkomstig het liquidatietarief.
Mr. J. Nagtegaal heeft de vordering schriftelijk gewijzigd en ter terechtzitting mondeling toegelicht. De wijziging betreft de aftrek van de gevorderde BTW in de posten verlies inventaris en verlies huurgenot. Hoewel niet met zoveel woorden gezegd, begrijpt de rechtbank dat eenzelfde vermindering (aftrek van te verrekenen BTW) ook op de kosten van de accountant van toepassing is. De gestelde materiële schade ad € 45.331,41 bestaat thans uit:
€ 18.561,47 verlies inventaris
€ 24.299,94 verlies huurgenot in verband met sluiting van het pand op last van de
burgemeester en de daaropvolgende herstelwerkzaamheden
€ 2.470,00 kosten accountant ter vaststelling schade.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft als standpunt ingenomen dat de verzochte bedragen ten aanzien van het verlies van de inventaris en verlies van huurgenot integraal kunnen worden toegewezen. Zij heeft zich niet uitgelaten over de kosten van de accountant.
Standpunt verdediging
Mr. W. van Egmond heeft namens de verdediging erkend dat er sprake moet zijn geweest van schade, maar dat zonder inventarisatie door een schade-expert moeilijk een inschatting kan worden gemaakt van de omvang van de schade. Daarnaast heeft zij aangevoerd dat de in het Pools opgestelde nota’s (met een totaalbedrag van € 5.547,16) niet deugdelijk zijn vertaald en dat de benadeelde partij ten aanzien van die gevorderde schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Voorts heeft zij naar voren gebracht dat het maar de vraag is of de goederen op de factuur van [naam] wel zijn geleverd nu op 16 december 2020 betaling van die factuur plaatsvond en er volgens de betalingscondities betaald zou moeten worden vóór levering. Tenslotte heeft mr. Van Egmond aangevoerd dat de opgevoerde kosten ter vaststelling van de schade dienen te worden gehalveerd nu het rapport niet door een accountant maar door een boekhouder is opgesteld.
Oordeel rechtbank
Nu de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit, zal de benadeelde partij [naam besloten vennootschap] niet-ontvankelijk verklaard worden in de vordering.
8.2.2
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 4.000,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van de ontploffingen zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Daarnaast is verzocht om vergoeding van de proceskosten overeenkomstig het liquidatietarief.
Mr. J. Nagtegaal heeft de vordering schriftelijk en ter terechtzitting mondeling toegelicht en zodanig gewijzigd, dat thans per ontploffing (Beverwijk 9 december 2020, Beverwijk 12 december 2020 en Tilburg) vergoeding van immateriële schade wordt gevorderd van € 4.000,00.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de verzochte vergoeding dient te worden toegewezen.
Standpunt verdediging
Mr. Van Egmond heeft namens de verdediging verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren nu uit geen enkel document het geestelijk lijden van de benadeelde partij naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld. Evenmin kan worden vastgesteld dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze.
Oordeel rechtbank
Nu de rechtbank de verdachte vrij zal spreken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit, zal de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaard worden in de vordering.
8.2.3
[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 4.000,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van de ontploffingen zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Daarnaast is verzocht om vergoeding van de proceskosten overeenkomstig het liquidatietarief.
Mr. J. Nagtegaal heeft de vordering schriftelijk en ter terechtzitting mondeling toegelicht en zodanig gewijzigd, dat thans per ontploffing (Aalsmeer, Beverwijk 9 december 2020 en Beverwijk 12 december 2020) vergoeding van immateriële schade wordt gevorderd van € 4.000,00.
Standpunten officier van justitie en verdediging
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging zijn overeenkomstig hetgeen is weergegeven onder 8.2.2.
Oordeel rechtbank
Nu de rechtbank de verdachte vrij zal spreken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit, zal de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaard worden in de vordering.
8.2.4
[slachtoffer 3]
Gemachtigde mr. H.A.F.C. Tack heeft namens de benadeelde partij [slachtoffer 3] een vordering tot schadevergoeding van € 4.000,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die [slachtoffer 3] als gevolg van de ontploffingen zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Daarnaast is verzocht om vergoeding van de proceskosten overeenkomstig het liquidatietarief.
De vordering is schriftelijk door mr. H.A.F.C. Tack toegelicht en ter terechtzitting door opvolgend en eveneens gemachtigde advocaat mr. S.D. Polat toegelicht en zodanig gewijzigd, dat thans per ontploffing (Beverwijk 9 december 2020, Beverwijk 12 december 2020 en Tilburg) vergoeding van immateriële schade wordt gevorderd van € 4.000,00. Het liquidatietarief wordt begroot op € 2.151,00.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de verzochte vergoeding geheel dient te worden toegewezen en dat, uitgaand van het liquidatietarief, de vergoeding van de proceskosten dient te worden vastgesteld op een bedrag van € 717,00.
Standpunt verdediging
Het standpunt van de verdediging is overeenkomstig hetgeen is weergegeven onder 8.2.2.
Oordeel rechtbank
Nu de rechtbank de verdachte vrij zal spreken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit, zal de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk verklaard worden in de vordering.
8.3
Feit 2: vorderingen ten aanzien van de explosie in Tilburg op 4 januari 2021
8.3.1
[naam besloten vennootschap]
[naam] heeft namens de benadeelde partij [naam besloten vennootschap] een vordering tot schadevergoeding van € 40.913,80 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die [naam besloten vennootschap] als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De schade bestaat uit:
€ 69.905,00 materiële schade pand volgens rapportage
€ 1.638,74 kosten opstellen rapportage.
Daarvan is vergoed door de verzekering, na aftrek van het eigen risico,: € 28.991,20 + € 1.638,74, dat wil zeggen totaal € 30.629,94.
Resteert € 40.913,80 (exclusief BTW).
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft als standpunt ingenomen dat het verzochte bedrag integraal kan worden toegewezen.
Standpunt verdediging
Mr. Van Egmond heeft namens de verdachte bepleit de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren nu geen gemachtigde ter terechtzitting is verschenen om vragen over het hoge bedrag van de vrijstelling te beantwoorden. Behandeling van de vordering levert daarom een onevenredige belasting van het strafproces op.
Oordeel rechtbank
Daargelaten het antwoord op de vraag of het verweer van de verdediging moet worden opgevat als een verweer van voldoende substantie, blijkt uit de stukken dat het eigen risico is verrekend met het door de verzekering uitgekeerde bedrag. De suggestie van de verdediging dat, zo begrijpt de rechtbank, het op de weg van de benadeelde partij heeft gelegen om de schade verder te beperken, ontbeert elke feitelijke en juridische grondslag. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de gevorderde, resterende, materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit. De vordering zal dan ook geheel (€ 40.913,80) worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
8.3.2
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 4.000,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van de ontploffingen zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Daarnaast is verzocht om vergoeding van de proceskosten overeenkomstig het liquidatietarief.
Mr. J. Nagtegaal heeft de vordering schriftelijk en ter terechtzitting mondeling toegelicht en zodanig gewijzigd, dat thans per ontploffing (Beverwijk 9 december 2020, Beverwijk 12 december 2020 en Tilburg) vergoeding van immateriële schade wordt gevorderd van € 4.000,00.
Standpunten officier van justitie en verdediging
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging zijn overeenkomstig hetgeen is weergegeven onder 8.2.2.
Oordeel rechtbank
De rechtbank overweegt dat van aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 onder b BW in ieder geval sprake is indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Ook als het bestaan van geestelijk letsel niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106 lid 1 onder b BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo’n geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending
meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon op andere wijze kan worden aangenomen.
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending in de onderhavige zaak zodanig zijn, dat van een aantasting in de persoon op andere wijze kan worden gesproken. De verdachte is medeplichtig geweest aan een feit waarbij bij een Poolse supermarkt brandbare vloeistof in het pand gegoten en aldaar een is geëxplodeerd, waardoor het pand en de inboedel volledig zijn verwoest. De benadeelde partij heeft na de explosie zijn kort tevoren ingerichte winkel volledig verwoest aangetroffen. Uit de toelichting op de vordering, in eerste en tweede termijn gegeven, en uit de slachtofferverklaring blijkt welke impact deze explosie op hem heeft gehad. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte door zijn handelen een dusdanig ernstige inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij (waartoe zijn winkel, gezien de aard van het delict, wel degelijk kan worden gerekend) dat daardoor sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in art. 6:106 lid 1 onder b BW.
Ten aanzien van de hoogte van de toe te wijzen immateriële schade zal de rechtbank de aard en omvang van de impact van het gepleegde feit in ogenschouw nemen. Daarbij zal zij onderscheid maken tussen enerzijds de impact van het meemaken van de explosie en anderzijds de impact van de gevolgen van de explosie. De benadeelde partij woonde niet boven de supermarkt en was evenmin anderszins ter plekke aanwezig. Vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.000,00 komt de rechtbank gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter zitting billijk voor. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Voor de toewijzing van de proceskosten zal de rechtbank aanknopen bij het forfaitaire liquidatietarief kantonzaken, zoals dat in civielrechtelijke zaken wordt toegepast, gekoppeld aan het toegewezen bedrag.
De rechtbank zal als vertrekpunt nemen het tarief dat hoort bij € 6.000 euro, te weten € 330,00 per punt. Voor de verrichte werkzaamheden wordt uitgegaan van twee punten, namelijk één punt voor het opstellen en indienen van de verschillende pleitnota’s en één punt voor het bijwonen van de behandeling op meerdere zittingsdagen.
Nu deze benadeelde partij eenzelfde vordering aan immateriële schade heeft ingediend bij enkele andere explosies bij supermarkten en als bestuurder van de besloten vennootschap [naam besloten vennootschap] een vordering in een van de andere zaaksdossiers heeft ingediend en deze vorderingen tezamen met de vorderingen van andere benadeelde partijen zijn ingediend, ziet de rechtbank aanleiding om schattenderwijs de proceskosten voor deze vordering te bepalen op € 150,00 en de verdachte in zoverre in die kosten te veroordelen
.
8.3.3
[slachtoffer 3]
Gemachtigde mr. H.A.F.C. Tack heeft namens de benadeelde partij [slachtoffer 3] een vordering tot schadevergoeding van € 4.000,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die [slachtoffer 3] als gevolg van meerdere ontploffingen zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Daarnaast is verzocht om vergoeding van de proceskosten overeenkomstig het liquidatietarief.
De vordering is schriftelijk door mr. H.A.F.C. Tack toegelicht en ter terechtzitting door opvolgend en eveneens gemachtigde advocaat mr. S.D. Polat toegelicht en zodanig gewijzigd, dat thans per ontploffing (Beverwijk 9 december 2020, Beverwijk 12 december 2020 en Tilburg) vergoeding van immateriële schade wordt gevorderd van € 4.000,00. De gevorderde proceskosten conform het liquidatietarief zijn begroot op € 2.151,00.
Het standpunt van de officier van justitie en de verdediging
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging zijn overeenkomstig hetgeen is weergegeven onder 8.2.2.
Oordeel rechtbank
Onder verwijzing naar hetgeen is overwogen onder 8.3.2 komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.000,00 billijk voor. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor de verrichte werkzaamheden worden twee punten toegekend, namelijk 1 punt voor het opstellen en indienen van de verschillende pleitnota’s en 1 punt voor het bijwonen van de behandeling op meerdere zittingsdagen. Nu deze benadeelde partij eenzelfde vordering aan immateriële schade heeft ingediend bij twee andere explosies bij supermarkten, ziet de rechtbank aanleiding om per feit 1/3 van de proceskosten (in totaal € 660,00) toe te wijzen, derhalve een bedrag van € 220,00
.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
8.4
Hoofdelijkheid
Hoewel de rechtbank onderkent dat de hiërarchische verhoudingen tussen de verschillende verdachten en nog onbekend gebleven opdrachtgevers een verdeling van de lasten bij vergoeding van de schade ernstig kan bemoeilijken, oordeelt de rechtbank dat het onredelijk zou zijn dat nadeel van de verdachte af te wentelen op de benadeelde partijen. Die hebben hoe dan ook recht op volledige betaling van de door de rechtbank toegekende schadevergoeding zonder dat zij zich hoeven te mengen in de verhouding tussen de aansprakelijk gestelde (en eventueel nog aansprakelijk te stellen) daders. De hoofdelijke veroordeling strekt primair tot bescherming van de benadeelde en dat belang dient het zwaarst te wegen.
De rechtbank zal daarom bepalen dat de verdachte is gehouden tot volledige vergoeding van de geleden schade en dat, indien een mededader de eerder genoemde bedragen geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
8.5
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 2 subsidiair bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: medeplichtigheid aan opzettelijk een ontploffing teweegbrengen met gemeen gevaar voor goederen] aanleiding ter zake van de vorderingen van de benadeelde partijen de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 36f, 48, 49 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 1 primair en subsidiair en onder feit 2 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 2 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 4.4 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
24 (vierentwintig) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 6 (zes) maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich opnieuw aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf
in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ten aanzien van de vorderingen benadeelde partijen feit 1 (Beverwijk 12 december 2020):
Verklaart de benadeelde partij
[naam besloten vennootschap]niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 2]niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 1]niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 3]niet-ontvankelijk in de vordering.
Ten aanzien van de vorderingen benadeelde partijen feit 2 (Tilburg 4 januari 2021):
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[naam besloten vennootschap] .geleden schade tot een bedrag van
€ 40.913,80(zegge: veertigduizend negenhonderddertien euro en tachtig cent) als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [naam besloten vennootschap] ., voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een mededader is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [naam besloten vennootschap] . gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [naam besloten vennootschap] . de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 40.913,80 (zegge: veertigduizend negenhonderddertien euro en tachtig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 239 (zegge: tweehonderdnegenendertig) dagen gijzeling, en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een mededader aan de benadeelde partij [naam besloten vennootschap] . en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [naam besloten vennootschap] . in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [naam besloten vennootschap] .
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.000,00(zegge: tweeduizend euro) als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 2] gemaakt, tot op heden begroot op € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro), en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Bepaalt dat indien genoemde bedragen geheel of gedeeltelijk door een mededader zijn betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.000,00 (zegge: tweeduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 (zegge: dertig) dagen gijzeling, en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een mededader aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] .
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 3] ,geleden schade tot een bedrag van
€ 2.000,00(zegge: tweeduizend euro) als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 3] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 3] gemaakt, tot op heden begroot op € 220,00 (zegge: tweehonderdtwintig euro), en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Bepaalt dat indien genoemde bedragen geheel of gedeeltelijk door een mededader zijn betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.000,00 (zegge: tweeduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 (zegge: dertig) dagen gijzeling, en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een mededader aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] .
Wijst afde vordering tot gevangenneming.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.M. Steinhaus, voorzitter,
mr. N. Cuvelier en mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.M.A. van der Meij,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 februari 2023.