ECLI:NL:RBNHO:2023:151

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 januari 2023
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
15.094173.22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling terzake brandstichting en vernieling woningen in seniorenflat met vordering benadeelde woningstichting

Op 12 januari 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 13 april 2022 in Nieuw-Vennep brand heeft gesticht in een seniorenflat. De verdachte, die thans gedetineerd is, werd beschuldigd van opzettelijke brandstichting en vernieling van eigendommen van medebewoners. Tijdens de openbare terechtzitting op 29 december 2022 heeft de officier van justitie, mr. L.E. Stroink, gevorderd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. M. Raaijmakers, heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging.

De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van de vernieling van eigendommen van een benadeelde partij, omdat er onvoldoende bewijs was. Echter, de rechtbank heeft bewezen verklaard dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht, wat gemeen gevaar voor omliggende woningen met zich meebracht. De rechtbank heeft de ernst van de feiten benadrukt, vooral gezien de impact op de medebewoners, waaronder ouderen die afhankelijk waren van zuurstofapparaten. De verdachte heeft eerder gedreigd met brandstichting en heeft na de brand het pand verlaten zonder zich om de gevolgen te bekommeren.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals meldplicht, opname in een zorginstelling en ambulante behandeling. De vordering van benadeelde partijen is deels afgewezen, omdat de rechtbank onvoldoende onderbouwing voor de schadevergoeding aanwezig achtte. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 12 januari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.094173.22 (P)
Uitspraakdatum: 12 januari 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 december 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in de P.I. Alphen, locatie Eikenlaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L.E. Stroink en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman mr. M. Raaijmakers, advocaat te Hoofddorp, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 april 2022 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk brand heeft gesticht door het bijbrengen en/of achterlaten van vuur bij diverse voorwerpen en/of meubelstukken, waaronder een kast, een tafel en/of beddengoed, en/of (daarbij) gebruik te maken van terpetine en/of wasbenzine, althans een vluchtig ontbrandbare stof ten gevolge waarvan de woning aan de [adres 1] geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor omliggende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor personen in omliggende woningen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 13 april 2022 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk en wederrechtelijk muren en/of vloeren en/of plafonds en/of meubilair, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, wat betreft de bewezenverklaring, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Partiële vrijspraak feit 2
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat voor het wettig en overtuigend bewijs voor hetgeen de verdachte onder feit 2 ten aanzien van het appartement van [benadeelde 3] ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsmotivering feit 2
Uit het sporenonderzoek blijkt dat in het toilet in de woning van de verdachte de sifon onder de gootsteen gedeeltelijk ontbrak en de kranen in de woning openstonden. De politie zag bij de onderbuurvrouw op [adres 2] dat water uit het plafond kwam, het water uit de kozijnen liep, naar beneden droop en de vloer geheel nat was. Ook op [adres 3] lekte op verschillende plekken water door het beton naar beneden en lagen er plassen water op de vloer. De verdachte heeft verklaard dat hij zich niet kan herinneren of hij de kranen heeft opengedraaid en de sifon heeft verwijderd. De rechtbank overweegt dat de verdachte zich ten tijde van de brandstichting bevond in zijn woning en de wateroverlast kort daarna is ontstaan. De verdachte heeft daarnaast geen alternatieve aannemelijke verklaring gegeven over (het ontstaan van) de wateroverlast. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk muren, vloeren, plafonds en meubilair dat toebehoorde aan [benadeelde 1] of [benadeelde 2] heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 13 april 2022 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk brand heeft gesticht door het bijbrengen en achterlaten van vuur bij diverse voorwerpen en meubelstukken, waaronder een kast, een tafel en beddengoed, en daarbij gebruik te maken van wasbenzine, ten gevolge waarvan de woning aan de [adres 1] gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor omliggende woningen, gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen in omliggende woningen te duchten was;
2.
hij op 13 april 2022 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk en wederrechtelijk muren en vloeren en plafonds en meubilair, die geheel aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], in elk geval aan een ander toebehoorden heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.
Feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, beschadigen en onbruikbaar maken.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met aftrek van de tijd die hij reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Wat betreft de op te leggen bijzondere voorwaarden heeft de officier van justitie aansluiting gezocht bij de voorstellen van de reclassering, namelijk een meldplicht, opname ambulante behandeling, begeleid wonen, meewerken aan middelencontrole en een locatieverbod voor de [adres 1] met een straal van 500 meter daaromheen. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden zal bevelen..
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om acht te slaan op het rapport van de psychiater waarbij Korsakov, misbruik van alcohol en een verstoorde impulsregulatie is vastgesteld. De raadsman heeft aangevoerd dat de behandeling zo snel mogelijk moet starten en dat gelet daarop, een gevangenisstraf moet worden opgelegd voor de duur van 30 maanden, waarvan 20 maanden voorwaardelijk met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft brand gesticht in zijn voormalige woning in een seniorenflat. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij door zijn handelen niet alleen schade heeft aangericht, maar dat er ook levensgevaar voor de medebewoners te duchten was. De politie heeft meerdere bewoners van de flat moeten evacueren, waaronder een 86-jarige bewoner die slecht ter been is en afhankelijk van een zuurstofapparaat. Door de wateroverlast, veroorzaakt door de verdachte, werkte de stroomvoorziening van het zuurstofapparaat niet meer. Bij een andere 86-jarige bewoner, die slechthorend was, stond de woonkamer vol rook en werd een schadelijke dosis CO2 gemeten. Het feit dat de brand beperkt is gebleven, is niet aan het handelen van de verdachte te danken, maar waarschijnlijk, zo vermoedt de brandweer, door een gebrek aan zuurstof. De rechtbank betrekt tevens in haar overweging dat de verdachte voorafgaand aan de brand gedreigd had met het stichten van brand en deze dreiging daadwerkelijk heeft uitgevoerd. Hij heeft bovendien het pand na de brandstichting verlaten zonder zich te bekommeren om de gevolgen. De rechtbank acht dit een bijzonder ernstig feit. Het is algemeen bekend dat een brand in een woning, een plaats waar men zich bij uitstek veilig zou moeten voelen, grote schade met zich mee kan brengen en een grote impact heeft op de slachtoffers.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, van 20 juni 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld;
- het over de verdachte uitgebrachte Pro Justitia-rapport van 9 september 2022 van psychiater [deskundige] In het Pro Justitia-rapport wordt – kort samengevat – geconcludeerd dat er een stoornis in alcoholgebruik en een emotieregulatiestoornis bij de verdachte is en wordt geadviseerd de ten laste gelegde feiten verminderd aan de verdachte toe te rekenen. Bij een bewezenverklaring wordt geadviseerd een forensische klinische behandeling voor de stoornissen op te leggen als bijzondere voorwaarde bij een deels voorwaardelijke straf.
Met de conclusie van voornoemd rapport kan de rechtbank zich verenigen en de rechtbank neemt deze over. De rechtbank beschouwt de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar en zal daar in strafmatigende zin rekening mee houden.
- het over de verdachte aanvullend uitgebrachte reclasseringsadvies gedateerd 6 oktober 20220 van [reclasseringswerker] als reclasseringswerkster verbonden aan Fivoor. Hierin wordt geadviseerd bij een (deels) voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarden op te leggen zoals beschreven in dat rapport.
De verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij bereid is zich aan de naleving van de bijzondere voorwaarden te houden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank acht verplicht contact met de reclassering en oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, behoudens het geadviseerde contactverbod, bij een groot voorwaardelijk strafdeel noodzakelijk. De rechtbank weegt daarbij mee dat de verdachte de ernst van de feiten niet volledig lijkt te beseffen. Een forse stok achter de deur is daarom nodig opdat hij zich houdt aan de bijzondere voorwaarden, waaronder het meewerken aan klinische behandeling, gevolgd door een ambulant zorgtraject. In lijn met recente jurisprudentie van de Hoge Raad zal de rechtbank aan de voorwaarde van ambulante behandeling echter niet de aanvullende voorwaarde verbinden dat de verdachte zich bij terugval in middelengebruik tijdens het behandeltraject laat opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechtbank dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.Vordering benadeelde partij

7.1
Vordering [benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 250,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder feit één ten laste gelegde feit stelt te hebben geleden.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] in zijn geheel dient te worden toegewezen. De raadsman van de verdachte heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt een wettelijke grondslag voor de vordering, omdat, gelet op de aard en onderbouwing daarvan, geen sprake is van immateriële schade die krachtens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek voor vergoeding in aanmerking kan komen. De vordering zal daarom worden afgewezen.
7.2
Vordering [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 12.500,00 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van de ten laste gelegde feiten stelt te hebben geleden.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde [benadeelde 1] in zijn geheel dient te worden toegewezen.
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De raadsman stelt hiertoe dat de schade niet kan worden vastgesteld aan de hand van de overgelegde stukken.
De rechtbank is van oordeel dat uit de overgelegde stukken blijkt dat [benadeelde 1] schade heeft geleden. [benadeelde 1] stelt dat haar vordering ziet op het bedrag ter grootte van het eigen risico dat voor rekening komt van [benadeelde 1]. De rechtbank acht deze vordering echter onvoldoende onderbouwd nu op basis van de overgelegde stukken niet kan worden vastgesteld dat [benadeelde 1] in verband met de geleden schade een eigen risico heeft en zo ja, wat mede gelet op de hoogte van de geleden schade, de hoogte van dat eigen risico is. Namens de [benadeelde 1] is niemand ter terechtzitting verschenen om de vordering toe te lichten. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 57, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten 1 en 2 de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
12 (twaalf)maanden
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van
3 (drie) jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van deze straf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als
bijzondere voorwaarden:
- meldplichtde verdachte meldt zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Tactus Reclassering op het adres Piet Heinstraat 27, 7204 JN Zutphen. De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
-
opname in een zorginstelling en klinische behandeling: de verdachte laat zich opnemen in Forensisch Verslavingskliniek (FVK) Piet Roorda in Zutphen of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing.
De opname start na het ingaan van de proeftijd. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- ambulante behandelingde verdachte laat zich behandelen door JusTact, de forensische verslavingspolikliniek van Tactus of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend op de klinische opname. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
-
begeleid wonen of maatschappelijke opvang: de verdachte verblijft in een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend op de klinische opname. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
-
locatieverbod (zonder elektronische monitoring): de verdachte bevindt zich niet in een straal van 500 meter rondom het adres [adres 1] zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
-
meewerken aan middelencontrole: de verdachte werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol/drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht, als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Daarbij zijn voorwaarden dat de verdachte tijdens de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs, als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, ter inzage zal aanbieden;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering, zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Wijst af de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3].
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.R.A.R. Sitaldin voorzitter,
mr. C.W.M. Giesen en mr. M.C.J. Lommen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 januari 2023.