ECLI:NL:RBNHO:2023:1504

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
15/178538-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van ontploffing bij Poolse supermarkt met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen

Op 24 februari 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 8 december 2020 betrokken was bij een ontploffing bij een Poolse supermarkt in Aalsmeer. De verdachte werd beschuldigd van medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen een explosief heeft geplaatst en dit tot ontploffing heeft gebracht, wat leidde tot aanzienlijke schade en gevaar voor omwonenden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, en heeft hem verplicht tot reclasseringstoezicht. Daarnaast zijn er vorderingen tot schadevergoeding van benadeelde partijen toegewezen, die voortvloeien uit de explosie. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot betaling van proceskosten en heeft de voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/178538-21 (P)
Uitspraakdatum: 24 februari 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16, 17, 19, 23 en 24 januari en 15 februari 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie,
mr. R. Funke Küpper en mr. L. van Haeringen en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E.M.C. van Nielen en de waarnemend raadsvrouw, mr. W. van Egmond, beiden advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 december 2020 te Aalsmeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht in en/of bij en/of tegen de gevel van een Poolse supermarkt (genaamd " [naam] "),
door opzettelijk (overeenkomstig een tevoren gemaakt en/of afgesproken plan) met een ander of anderen, althans alleen, een ruit van voornoemde supermarkt in te slaan en/of door (vervolgens) (één of meer jerrycans met) benzine, althans een brandbare stof, in en/of bij voornoemde supermarkt (uit) te gieten en/of door (vervolgens) een explosief te plaatsen en/of door (vervolgens) dit explosief met een elektriciteitskabel en/of een accu op een afstand tot ontsteking en/of ontbranding te brengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor het pand waarin voornoemde supermarkt gevestigd was en/of de goederen in voornoemde supermarkt en/of één of meer panden in de omgeving van voornoemde supermarkt, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was
en/of
terwijl daarvan levensgevaar voor [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] althans levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , althans gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[naam medeverdachte A.] op of omstreeks 8 december 2020 te Aalsmeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht in en/of bij en/of tegen de gevel van een Poolse supermarkt (genaamd " [naam] "), door opzettelijk met een ander of anderen, althans alleen, een ruit van voornoemde supermarkt in te slaan en/of door (vervolgens) (één of meer jerrycans met) benzine, althans een brandbare stof, in en/of bij voornoemde supermarkt te plaatsen en/of (uit) te gieten en/of door (vervolgens) een explosief te plaatsen en/of door (vervolgens) dit explosief met een elektriciteitskabel en/of een accu op een afstand tot ontsteking en/of ontbranding te brengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor het pand waarin voornoemde supermarkt gevestigd was en/of de goederen in voornoemde supermarkt en/of één of meer panden in de omgeving van voornoemde supermarkt, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was
en/of
terwijl daarvan levensgevaar voor [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] althans levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , althans gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was,
bij en/of tot het plegen van welk bovenomschreven misdrijf, hij, verdachte, op 08 december 2020 te Almere en/of te Amsterdam en/of te Aalsmeer opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft,
immers
is hij, verdachte, met een voertuig (Fiat Punto) met (twee tassen met) die jerrycans met benzine, althans brandbare stof, en/of dat explosief en/of die elektriciteitskabel en/of die accu (in de achterbak van dat voertuig) naar de woning van [naam medeverdachte A.] in Amsterdam gereden en/of
- heeft hij [naam medeverdachte A.] de inhoud van de achterbak van dat voertuig getoond en/of
- heeft hij (vervolgens) [naam medeverdachte A.] met dat voertuig met (die twee tassen met) die benzine, althans brandbare stof, en/of dat explosief en/of die elektriciteitskabel en/of die accu (in de achterbak van dat voertuig) naar een plek in de (directe) omgeving van voornoemde supermarkt in Aalsmeer gereden en/of
- heeft hij (vervolgens) in dat voertuig op (de terugkeer van) [naam medeverdachte A.] gewacht nadat [naam medeverdachte A.] twee tassen met die benzine, althans brandbare stof, en/of dat explosief en/of die elektriciteitskabel en/of die accu uit de achterbak van dat voertuig had gehaald en (daarmee) in de richting van voornoemde supermarkt was gelopen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Inleiding

Eind 2020, begin 2021 werd Nederland opgeschrikt door ontploffingen en brandstichtingen bij meerdere Poolse supermarkten door het hele land. In de verschillende arrondissementen is gestart met onderzoek naar deze ontploffingen. Al snel hebben de diverse onderzoeken een gezamenlijke aanpak gekregen onder de naam Sarto, waarin zeer uitgebreid onderzoek is gedaan naar opdrachtgevers en personen die zich bezig hebben gehouden met de uitvoering van de ontploffingen.
De rechtbank dient te beoordelen of de verdachte een aandeel heeft gehad in de ontploffing bij een Poolse supermarkt in Aalsmeer op 8 december 2020 en zo ja, of zijn aandeel daarin medeplegen of medeplichtigheid oplevert.

4.Beoordeling van het bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit de verdachte vrij te spreken van het primair ten laste gelegde feit nu er geen sprake is van nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte bij het opzettelijk teweegbrengen van de ontploffing in Aalsmeer. Het aandeel van de verdachte en dat van de medeverdachte zijn verre van gelijkwaardig geweest.
Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De verdachte heeft tassen en een telefoon opgehaald in Almere en bij de medeverdachte [naam medeverdachte A.] gebracht. Vervolgens heeft hij [naam medeverdachte A.] vervoerd naar Aalsmeer en na de explosie weer terug naar diens woning. Hoewel het opzet van de verdachte niet gericht was op brandstichting, heeft hij op een bepaald moment wel in de gaten gekregen dat er iets niet in de haak was en dat het zou kunnen gaan om brandstichting. De verdachte was er echter niet van op de hoogte dat er brand zou worden gesticht in een supermarkt, laat staan dat hij wist van woningen boven de supermarkt.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
4.3.2
Bewijsmotivering
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij op 8 december 2020, primair als medepleger en subsidiair als medeplichtige, betrokken is geweest bij een ontploffing van een Poolse supermarkt in Aalsmeer. De aanslag op 8 december 2020 op de supermarkt in Aalsmeer is uitgevoerd door de medeverdachte [naam medeverdachte A.] . Deze [naam medeverdachte A.] is de avond van de aanslag op zijn huisadres door de verdachte opgehaald en naar de plek van de explosie in Aalsmeer gebracht. De verdachte heeft daar gewacht totdat [naam medeverdachte A.] de aanslag had gepleegd en hem vervolgens vanuit Aalsmeer terug naar zijn huisadres gebracht. Ook heeft de verdachte eerder die avond twee tassen en een zogeheten feature telefoon opgehaald in Almere en achtereenvolgens vervoerd naar het huisadres van [naam medeverdachte A.] en de plaats van de aanslag in Aalsmeer. De telefoon was voorzien van een prepaidkaart en is, gedurende de tijd dat de verdachte en [naam medeverdachte A.] in elkaars gezelschap waren, gebruikt voor contact met een persoon die gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen als tussenpersoon of opdrachtgever moet worden aangemerkt.
De verdachte heeft verklaard dat hij niet wist wat hij vervoerde en niet op de hoogte was van de bedoeling van de rit naar Aalsmeer. De verdachte zou alleen de tassen bij [naam medeverdachte A.] afgeven maar omdat [naam medeverdachte A.] geen vervoer had en anders in de problemen zou komen heeft hij hem op en neer naar Aalsmeer vervoerd. Ook de prepaid telefoon zou volgens de verdachte bestemd geweest zijn voor [naam medeverdachte A.] .
De bewijsmiddelen houden onder andere het volgende in.
De verdachte heeft in de nacht van 8 december 2020 twee tassen opgehaald in Almere en in zijn kofferbak vervoerd naar de [straatnaam] in Amsterdam-Zuidoost. Uit telefoononderzoek is vastgesteld dat de verdachte daarbij tevens in het bezit was van een prepaid telefoon
2355. Omstreeks 00.52 uur rijdt de verdachte in een Fiat Punto met kenteken [kenteken] de [straatnaam] in waar hij stopt in de buurt van nummer [nummer] , de woning van de medeverdachte [naam medeverdachte A.] . [naam medeverdachte A.] komt naar buiten en stapt aan de bijrijderszijde in de Fiat Punto. Een aantal minuten later gaan de verdachte en [naam medeverdachte A.] samen de woning van [naam medeverdachte A.] in. Ruim vijf kwartier later komt een man met een telefoon aan zijn oor bij de woning van [naam medeverdachte A.] aan. Door de politie is vastgesteld dat dit de medeverdachte [W.] betreft die gebruik maakte van een prepaid
0415.
Deze [W.] vervulde een, naar moet worden aangenomen, intermediaire rol bij de voorbereiding en uitvoering van de aanslagen op Poolse supermarkten waaronder de aanslag waarop de tenlastelegging in de strafzaak van de verdachte betrekking heeft. [W.] gaf, blijkens het navolgende, op 8 december 2020 om 02:23 uur op de [straatnaam] uitleg aan [naam medeverdachte A.] over de wijze van het teweegbrengen van de ontploffing in Aalsmeer. Korte tijd later die nacht was hij ook aanwezig op de Grasrijk in Amsterdam-Osdorp. Hier waren op dat moment de medeverdachten [naam medeverdachte N.] en [naam medeverdachte S.] aanwezig voordat [naam medeverdachte N.] als taxichauffeur met een persoon naar Heeswijk-Dinther reed waar op 8 december om 04:06 uur eveneens een Poolse supermarkt werd opgeblazen. Verder was blijkens de verklaring van de getuige [naam] , die optrad als taxichauffeur voor [W.] , [W.] die avond, voordat hij door [naam] op de [straatnaam] werd afgezet, eerst naar Heeswijk-Dinther gereden.
Uit camerabeelden en de dataverbindingen die onder andere dekking geven aan de woning van [naam medeverdachte A.] op de [straatnaam] [nummer] blijkt dat vrijwel direct na telefooncontact tussen prepaid
2335en prepaid
415, [naam medeverdachte A.] en [verdachte] de woning uit komen en naar [W.] lopen en met hem in contact treden. Vervolgens lopen ze met zijn drieën naar de kofferbak van de Fiat Punto.
Om 02.23.12 uur wordt de kofferbak geopend. Terwijl de verlichting van de kofferbak brandt wordt er door alle drie de mannen in de kofferbak gekeken en druk overleg gevoerd. [W.] staat hierbij tussen de verdachte en [naam medeverdachte A.] in en beiden worden door hem aangesproken. Gedurende het gesprek kijken alle drie de mannen duidelijk in de verlichte kofferbak en staan zij ook met hun gezicht in de richting van de kofferbak. De verdachte zelf heeft verklaard dat de tassen met de explosieven in de kofferbak lagen en [naam medeverdachte A.] heeft aangegeven dat op dat moment nogmaals aan hem is uitgelegd hoe hij met de in de kofferbak aanwezige materialen een explosie teweeg moest brengen.
Omstreeks 02.25.26 uur stappen de verdachte als bestuurder en [naam medeverdachte A.] als bijrijder, weer in de Fiat Punto waarna de Fiat Punto naar Aalsmeer rijdt.
Om 02.57 uur stapt [naam medeverdachte A.] op de [straatnaam] te Aalsmeer uit de auto. Hij haalt de twee tassen uit de kofferbak en loopt in de richting van de Ophelialaan. De verdachte rijdt ondertussen naar de [straatnaam] in Aalsmeer. Op camerabeelden ter plaatse is te zien dat de verlichting aan de achterzijde van de Fiat Punto op dat moment niet brandt.
Omstreeks 02.59 uur loopt [naam medeverdachte A.] op de Ophelialaan in de richting van de supermarkt. Volgens instructie slaat [naam medeverdachte A.] eerst het raam in, giet dan de benzine naar binnen, plaatst het explosief, rolt vervolgens een kabel uit en laat op veilige afstand het explosief afgaan door de draad tegen de accu te houden. Om 03.06 uur vindt de explosie plaats waarna [naam medeverdachte A.] naar de [straatnaam] loopt en weer bij de verdachte in de auto stapt. De verdachte rijdt terug naar Amsterdam en zet om 03.25.35 uur [naam medeverdachte A.] weer af bij zijn woning op de [straatnaam] te Amsterdam.
De prepaid
2235is blijkens de door de politie verzamelde telefoongegevens met de verdachte en [naam medeverdachte A.] “meegereisd” naar Aalsmeer en kort na de ontploffing om 03:09:20 uur en 03:09:39 uur vinden er twee uitgaande oproepen plaats van prepaid
2235naar prepaid
415van [W.] .
Na het thuisbrengen van [naam medeverdachte A.] straalt de prepaid
2335evenals de eigen telefoon van de verdachte met het nummer eindigend op 0755, masten in Almere aan waaronder de thuismasten van de verdachte. Rond 03:47:56 uur is er opnieuw contact tussen deze prepaid met de prepaid
415en om 04:09:36 uur ontvangt de prepaid
2335een sms terwijl deze op dat moment, net als voornoemde telefoon van de verdachte zelf, de thuismast van de verdachte in Almere aanstraalt.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, staat naar het oordeel van de rechtbank buiten redelijke twijfel dat de verdachte wist met welk doel hij [naam medeverdachte A.] vervoerde en wat de bedoeling was van de rit naar Aalsmeer. De rechtbank wijst in dit verband in het bijzonder op het proces-verbaal van uitkijken van de camerabeelden betreffende de [straatnaam] [nummer] in Amsterdam. Daarin is onder meer gerelateerd dat er voorafgaand aan de rit naar Aalsmeer druk overleg heeft plaatsgevonden bij de kofferbak van de auto, waarbij ook de verdachte was betrokken en de verdachte in de op dat moment verlichte kofferbak heeft gekeken, Hierbij moet hij hebben gezien en begrepen dat zich in de kofferbak explosieven bevonden. De verklaring van de verdachte dat hij zich hierbij afzijdig zou hebben gehouden acht de rechtbank gezien deze beelden, die ter terechtzitting ook zijn afgespeeld, niet geloofwaardig. Daarom bestaat geen aanleiding om bij de bewijsvoering niet uit te gaan van de waarnemingen die de verbalisanten in genoemd proces-verbaal hebben vastgelegd. In samenhang met de verklaring van [naam medeverdachte A.] dat tijdens het kijken in de kofferbak aan hem (nogmaals) uitleg is gegeven over het tot stand brengen van de explosie, acht de rechtbank de verklaring van de verdachte dat hij niet op de hoogte was van het doel van de rit naar Aalsmeer eveneens ongeloofwaardig.
De rechtbank stelt derhalve vast dat de verdachte een explosief en brandbaar materiaal, waarmee de explosie is veroorzaakt, heeft opgehaald en de medeverdachte [naam medeverdachte A.] heeft vervoerd naar en van de supermarkt in Aalsmeer waar deze een explosief heeft laten afgaan. Tevens staat voor de rechtbank vast dat de verdachte de prepaid telefoon
2335eerder in Almere heeft opgehaald
,waarmee zowel voor als na de explosie in aanwezigheid van de verdachte contact is onderhouden met [W.] (vermoedelijk een
middle manof de opdrachtgever(s) van de explosie). In het midden kan blijven het antwoord op de vraag of het [naam medeverdachte A.] dan wel de verdachte is geweest die gedurende de avond en nacht tijdens de rit naar Aalsmeer gebruik gemaakt heeft van de prepaid telefoon.
De rechtbank acht de door de verdachte gepleegde handelingen van dusdanig cruciaal belang dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking en acht daarom het primair aan de verdachte tenlastegelegde, het medeplegen van het veroorzaken van een ontploffing, bewezen.
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 8 december 2020 te Aalsmeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht in een Poolse supermarkt (genaamd “ [naam] ”),
door opzettelijk een ruit van voornoemde supermarkt in te slaan en een brandbare stof in voornoemde supermarkt te plaatsen en vervolgens een explosief te plaatsen en dit explosief met een elektriciteitskabel en een accu op een afstand tot ontsteking te brengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor het pand waarin voornoemde supermarkt gevestigd was en de goederen in voornoemde supermarkt en één of meer panden in de omgeving van voornoemde supermarkt, te duchten was
en
terwijl daarvan levensgevaar voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] te duchten was;
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte wegens zijn rol als medepleger bij het teweegbrengen van een ontploffing met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van de periode die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft als uitgangspunt drie jaar gevangenisstraf voor het (mede)plegen van een ontploffing als deze gehanteerd. Hierbij heeft de officier van justitie rekening gehouden met de grote maatschappelijke onrust, de ontstane schade en de vrees die het gevolg waren van de opeenvolgende ontploffingen bij Poolse supermarkten in december 2020 en januari 2021. Gelet op de over de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapportages ziet de officier van justitie geen aanleiding om het adolescenten strafrecht toe te passen.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat, mocht de rechtbank tot een strafoplegging komen, er rekening gehouden dient te worden met de (beperkte) rol van de verdachte. Ook heeft zij aandacht gevraagd voor de jeugdige indruk die de verdachte maakt en zijn positieve ontwikkeling in de afgelopen maanden. De raadsvrouw ziet, anders dan de reclassering voldoende basis om bij een veroordeling van de verdachte het jeugdstrafrecht toe te passen. Het Wegingskader Adolescentenstrafrecht 18-23 jaar geeft haars inziens voldoende basis gelet op de persoonlijkheid van de verdachte. Van belang is dat de recent ingezette interventies worden voortgezet. De verdediging heeft verzocht om daarom aan de verdachte een jeugddetentie, gelijk aan het voorarrest, op te leggen met daarnaast een voorwaardelijk deel met begeleiding vanuit de volwassenenreclassering. Als bijzondere voorwaarden kunnen worden opgenomen een ambulante behandeling bij De Waag, zodat de ingezette behandeling doorgang kan vinden, en het vinden en behouden van werk/dagbesteding. Daarnaast is in overweging gegeven de verdachte een (forse) taakstraf op te leggen. De verdachte is bereid om die taakstraf uit te voeren.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig strafbaar feit, te weten het medeplegen van het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing.
Het ging bij de ontploffing in de supermarkt in Aalsmeer om een zware explosie en de schade was enorm. De voorgevel van de supermarkt werd geheel vernield, bij naburige panden zijn onder meer ruiten gesneuveld, er vloog een auto in brand en er ontstond brand in de supermarkt en in het bovengelegen appartement. In dat appartement woonden drie mensen, die sliepen op het moment van de ontploffing. Zij werden wakker van een knal die het huis deed schudden, zijn door de rook naar buiten gevlucht en zagen toen zij op straat kwamen al vlammen in hun appartement. Het appartement van deze bewoners is geheel afgebrand en zij zijn ten gevolge van de brand hun hele “hebben en houwen” kwijt geraakt.
De verdachte heeft met zijn handelen een cruciale bijdrage geleverd aan een ernstige vorm van zeer intimiderend grof geweld waardoor mensenlevens in gevaar zijn gebracht en aan meerdere personen en bedrijven forse schade is berokkend. De explosie is daarmee niet alleen uiterst bedreigend geweest voor de eigenaren van de supermarkt en de boven de supermarkt wonende bewoners, maar heeft ook breder in de samenleving tot onrust en gevoelens van onveiligheid geleid. Dit klemt te meer daar de aanslag deel uitmaakte van een reeks ontploffingen bij Poolse supermarkten. De gevolgen die een en ander heeft gehad komen onder meer tot uiting in de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaringen en de ingediende vorderingen tot schadevergoeding. De verdachte heeft met zijn handelen aldus – kennelijk puur uit eigen financieel gewin – bijgedragen aan een zeer intimiderende vorm van grof geweld.
Het gaat hierbij om een vorm van min of meer complete vernietiging. Het feit getuigt van een brutaliteit van de buitencategorie. Het kennelijke gemak waarmee dit excessieve geweld is gepleegd doet vermoeden dat de verdachte vooraf in geen enkel opzicht ook maar enigszins tot zich heeft laten doordringen wat de gevolgen van het feit voor betrokkenen zouden zijn.
De rechtbank heeft bij haar oordeel verder betrokken dat de verdachte, mede als gevolg van zijn proceshouding, op geen enkele wijze verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen.
Door dit alles rekent de rechtbank dit feit de verdachte zwaar aan.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 20 december 2022 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld;
- de reclasseringsrapportages van Reclassering Nederland van 24 januari en 21 maart 2022, het voortgangsverslag van 23 december 2022 en het aanvullend rapport van 12 januari 2023;
- het emailbericht van de behandelaar van de verdachte van de Waag van 2 januari 2023.
Uit de over de verdachte opgemaakte rapportages komt onder meer naar voren dat de verdachte nog thuiswonend is en een zeer hechte band heeft met zijn familie. Op dat vlak maakt de verdachte een jeugdige indruk. Na raadpleging door de reclassering van het wegingskader voor het adolescentenstrafrecht zijn er echter geen indicaties naar voren gekomen voor toepassing van het jeugdstrafrecht. De reclassering adviseert daarom de verdachte te berechten volgens het volwassenstrafrecht.
Positief is dat het aan de verdachte opgelegde reclasseringstoezicht goed verloopt. De verdachte houdt zich aan afspraken en werkt goed mee aan zijn behandeling bij de Waag. De behandelaar van de Waag geeft aan dat de verdachte intern gemotiveerd is voor het maken van andere keuzes. Haar inschatting is dat hij ook al meer doordachte keuzes maakt en hier de verantwoordelijkheid voor neemt. De verdachte toont bij de behandeling openheid en zelfinzicht.
Tevens heeft de verdachte werk gevonden als meubelbezorger.
De rechtbank neemt het advies van de Reclassering Nederland tot toepassing van het volwassenstrafrecht over. De rechtbank heeft kennis genomen van de kanttekeningen die de raadsvrouw heeft gemaakt bij de totstandkoming en de uitkomst van dit advies. Er zijn echter meerdere rapportages over de verdachte opgemaakt met steeds dezelfde uitkomst. Bij de laatste actualisatie van 23 januari 2023, heeft de reclassering opnieuw geconcludeerd tot toepassing van het volwassenenstrafrecht. Ook anderszins ziet de rechtbank in de stukken geen aanknopingspunten voor toepassing van het adolescentenstrafrecht. De rechtbank overweegt in dit verband mede dat het gaat om een ernstig strafbaar feit waarvoor een goede organisatie onontbeerlijk was en dat door de verdachte een calculerende proceshouding is ingenomen.
Bij de bepaling van de hoogte van de straf zal de rechtbank wel rekening houden met de jonge leeftijd van de verdachte.
Tevens houdt de rechtbank ten voordele van de verdachte rekening met het feit dat de betrokkenheid van de verdachte door het samenstel van handelingen weliswaar kan worden aangemerkt als medeplegen maar dat hij niet bij de daadwerkelijke uitvoering betrokken is geweest. De aard van zijn betrokkenheid grenst in enige mate aan medeplichtigheid. Ook is duidelijk dat de daadwerkelijke opdrachtgevers van de ontploffingen buiten beeld gebleven zijn en dat de verdachte behoort tot een groep kwetsbare jongeren die is gebruikt om het risico te lopen en de klus voor hen te klaren.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit, in het bijzonder het intimiderende karakter ervan en de omvang van de schade van de doelgerichte ontploffing, alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur op zijn plaats is. De aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop tussen het bewezenverklaarde en de strafoplegging, maken dit niet anders.
Bij de hoogte van de op te leggen straf is verder rekening gehouden met de straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De rechtbank maakt hierbij onderscheid tussen een ontploffing waarvan alleen gevaar voor goederen te duchten was en een ontploffing waarbij er tevens sprake was van (levens)gevaar voor personen. Van dit laatste was in dit geval sprake. Anders dan de officier van justitie neemt de rechtbank bij de beoordeling als uitgangspunt voor het plegen van een ontploffing waarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren.
Alles afwegende acht de rechtbank een vrijheidsbenemende straf van 36 maanden passend en geboden. De rechtbank zal daarbij bepalen dat een gedeelte van die straf, te weten twaalf maanden, vooralsnog niet ten uitvoer wordt gelegd en daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, om de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank het van belang dat de verdachte, na het uitzitten van het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf, verplicht contact heeft met Reclassering Nederland. Een voorwaarde van die strekking, alsmede de overige door de reclassering in het rapport van 21 maart 2022 geadviseerde voorwaarden (waar in latere rapportages naar wordt verwezen) met uitzondering van het contactverbod, zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden. De rechtbank acht het gevaar op herhaling van strafbare feiten voldoende ondervangen door de algemene voorwaarde waardoor een contactverbod met de medeverdachten in deze strafzaak geen toegevoegde waarde heeft.
De tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht zal op het onvoorwaardelijk deel van de op te leggen straf in mindering worden gebracht.
7.4
Voorlopige hechtenis
De rechtbank heeft op 28 maart 2022 de voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van 30 maart 2022 voor onbepaalde tijd geschorst. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de schorsing van de voorlopige hechtenis zal opheffen.
Namens de verdachte is verzocht om opheffing van het bevel voorlopige hechtenis en voorts heeft de raadsvrouw zich bij wijze van subsidiair standpunt verzet tegen de gevorderde opheffing van de schorsing van de tenuitvoerlegging.
Vordering en verzoek lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
Ernstige bezwaren
De rechtbank overweegt dat zij bewezen heeft verklaard dat de verdachte als medepleger betrokken is geweest bij het veroorzaken van een ontploffing, waarbij sprake was van gemeen gevaar voor goederen en van levensgevaar voor anderen. Dit brengt met zich dat voor dit feit ernstige bezwaren als bedoeld in artikel 67, derde lid, Sv bestaan. Het betreft een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vijftien jaren is gesteld.
Recidivegrond
De officier van justitie heeft betoogd dat aan het gegeven bevel nog steeds de recidivegrond en de geschokte rechtsorde ten grondslag dienen te liggen. De verdediging heeft aangevoerd dat de gronden voor de voorlopige hechtenis, mede gezien het tijdsverloop, zijn komen te vervallen.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat onvoldoende aanleiding om de recidivegrond nog aan te nemen. Sinds de pleegdatum van het feit (8 december 2020) is niet gebleken dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van een misdrijf van zekere ernst.
Twaalf-jaarsgrond
Vervolgens is de vraag of er nog sprake is van een zodanig geschokte rechtsorde dat deze grond biedt voor voortduring van de preventieve vrijheidsbeneming.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de zogeheten twaalf-jaarsgrond als volgt. Bij de beoordeling van de vraag of de invrijheidstelling van de verdachte naar verwachting zal leiden tot een schok in de rechtsorde, publiek onbehagen of enige vorm van sociale onrust spelen verschillende factoren van uiteenlopende aard en gewicht een rol.
De door de door de rechtbank te verrichten toetsing dient weliswaar zoveel mogelijk op de concrete zaak te worden toegesneden maar een zekere mate van abstractie is inherent aan de beoordeling. Daarbij spelen de aard en de ernst van het delict een belangrijke rol, evenals anticipatie op de wijze waarop de rechterlijke beslissing, al dan niet via de media, in (geledingen van) de samenleving zal worden ontvangen. Naarmate het strafbare feit ernstiger is zal sneller aangenomen mogen worden dat publiek onbehagen het resultaat zal zijn in geval de verdachte op vrije voeten komt.
Ook aan de rol en positie van slachtoffers komt in het geheel van de beoordeling betekenis toe. Maar dat gaat niet zo ver dat de inhoudelijke en processuele opstelling van een slachtoffer of nabestaande doorslaggevend is voor beantwoording van de vraag of door het misdrijf de rechtsorde is geschokt.
De factor tijd is tot slot eveneens van belang. Naarmate de tijd verstrijkt zal er bij wijze van vuistregel van uitgegaan mogen worden dat de deuk in de rechtsorde minder groot zal zijn bij invrijheidstelling van de voorlopig gehechte verdachte. Maar dit is geen exacte rekenkundige exercitie. En ook hier speelt de aard van het delict een rol van betekenis op, zo men wil, enigszins abstracte wijze. Dat wil zeggen los van de eventuele publiciteit en reacties die het in de loop der tijd heeft opgeroepen en uitgelokt.
Daarnaast mag als algemeen bekend worden verondersteld dat in een strafzaak over een ernstig delict doorgaans het onderzoek langer duurt. Het hangt af van de concrete omstandigheden van de zaak of deze lange duur doorwerkt in de demping van de schok in de rechtsorde bij vrijlating van de verdachte.
Bij toepassing van het voorgaande op de onderhavige zaak spelen de volgende feiten en omstandigheden een rol.
De rechtbank veroordeelt de verdachte wegens een feit van bijzondere ernst dat blijkens de stukken van het dossier aanzienlijke onrust heeft veroorzaakt en tot intense gevoelens van angst bij de betrokkenen heeft geleid. Het gaat om een doelgerichte, zware ontploffing met zeer grote schade en risico’s. Dit legt als zodanig zeer aanzienlijk gewicht in de schaal. Het wettelijk strafmaximum is vijftien jaren gevangenisstraf. In de sleutel van de straftoemeting en in het kader van de bespreking van de vorderingen van de benadeelde partijen is uitgebreid stilgestaan bij de impact van het feit op de direct betrokkenen en de samenleving. Het feit vormde een grote schok en had een intimiderend en beangstigend effect. Dit komt tot uiting in de straf die aan de verdachte wordt opgelegd en in de daarvoor door de rechtbank gegeven motivering. Hoewel aan de verdediging kan worden toegegeven dat tijdsverloop de schok in de rechtsorde doet afnemen, kan in redelijkheid worden aangenomen dat die schok zich nog steeds doet voelen en het thans (na veroordeling) op vrije voeten blijven van de verdachte publiek onbehagen teweeg zal brengen. Deze concrete, met de zaak verbonden, feiten en omstandigheden leiden tot de conclusie dat de grondslag voor de voorlopige hechtenis niet zodanig is versmald dat van een geschokte rechtsorde in aanzienlijk verminderde mate sprake is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze grond nog altijd aanwezig is.
De verdediging heeft een beroep gedaan op het uitgangspunt dat de verdachte zijn proces in vrijheid mag afwachten. Naar het oordeel van de rechtbank behoeft dit uitgangspunt echter de volgende nuancering. Ingevolge artikel 5 van het EVRM is vrijheidsbeneming alleen mogelijk in bepaalde welomschreven gevallen en nadat een wettelijk voorgeschreven procedure is gevolgd. Zolang de eerste rechter niet ten gronde over de schuld van een verdachte heeft geoordeeld moet er een redelijke verdenking bestaan van betrokkenheid bij een strafbaar feit of moet het redelijkerwijs noodzakelijk zijn een verdachte te beletten een strafbaar feit te begaan of te ontvluchten nadat hij dit heeft begaan (lid 1, onder c, van genoemde bepaling). Nadat de eerste rechter vonnis heeft gewezen geldt op grond van artikel 5, eerste lid, onder a van het verdrag dat er sprake moet zijn van rechtmatige detentie op basis van een veroordeling door een daartoe bevoegde rechter. Een gedifferentieerde toepassing van het uitgangspunt “vrij, tenzij” is dus in overeenstemming met het EVRM en in deze zaak zal voortzetting van de vrijheidsbeneming in het kader van voorlopige hechtenis vanaf de uitspraakdatum voldoen aan de eisen die het verdrag stelt.
Belangenafweging
Een afweging van de belangen van de maatschappij tegenover die van de verdachte heeft eerder geleid tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Inmiddels heeft ook de inhoudelijke behandeling van de zaak plaatsgevonden. De verdachte is schuldig bevonden aan een ernstig strafbaar feit en er wordt aan hem een aanzienlijk langere gevangenisstraf opgelegd dan de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Bovendien heeft de rechtbank de voorlopige hechtenis indertijd geschorst, met name omdat er nog geen zicht bestond op de inhoudelijke behandeling van de strafzaak. Een hernieuwde afweging van de belangen van de maatschappij en de verdachte leidt tot de conclusie dat aan het belang van strafvordering, in het bijzonder de geschokte rechtsorde, meer gewicht moet worden toegekend dan aan de persoonlijke belangen van de verdachte (voortzetting van het gezinsleven en van zijn werk als meubelbezorger).
Conclusie
Bij deze stand van zaken bestaat geen grond voor de verzochte opheffing van het bevel voorlopige hechtenis. Het verzoek tot opheffing ervan wordt daarom afgewezen.
De vordering van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis wordt toegewezen met ingang van het tijdstip waarop dit vonnis wordt gewezen. Hierdoor herleeft de voorlopige hechtenis vanaf dit tijdstip.

8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

8.1
Algemeen
Namens de verdachte zijn door mr. W. van Egmond, waarnemend raadsvrouw, enkele verweren ten aanzien van de vorderingen gevoerd die door de verdediging zijn getypeerd als “algemene” verweren. Hoewel deze verweren naar het oordeel van de rechtbank gezien hun inhoud en strekking niet telkens zo kunnen worden opgevat dat zij zijn gericht tegen alle vorderingen zal de rechtbank voorafgaand aan bespreking van de vorderingen afzonderlijk, eerst deze verweren bespreken en beoordelen.
Onevenredige belasting van het strafproces
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen in alle vorderingen geheel niet-ontvankelijk zijn, omdat deze een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. Zij heeft hierbij onder meer gewezen op het beoordelingskader dat de Hoge Raad in het overzichtsarrest van 28 mei 2019 heeft geformuleerd. Naar de rechtbank begrijpt heeft zij -kort gezegd- betoogd dat de vorderingen niet zijn voorzien van een voldoende en begrijpelijke onderbouwing, wat een zorgvuldig onderzoek onmogelijk maakt. Daarnaast vormen de vele zeer uitgebreide vorderingen die soms honderden pagina’s omvatten, een onevenredige belemmering voor de verdediging die zich in de kern moet kunnen richten op het bewijs en de strafmaat.
De rechtbank is van oordeel dat de raadsvrouw gelijk heeft als zij stelt dat de rechter ervoor dient te waken dat het strafproces niet onevenredig wordt belast door de vorderingen van de benadeelde partijen. Daarbij spelen tal van factoren een rol, onder meer verband houdend met de complexiteit van de vorderingen, de mate van onderbouwing respectievelijk de mogelijkheid tot betwisting ervan, en de daarvoor beschikbare faciliteiten voor procespartijen. Daarnaast is ook van belang de instructie aan de strafrechter om recht te doen aan de laagdrempeligheid van de rechtsingang die de wet aan de benadeelde partij biedt en niet te snel over te gaan tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij. Binnen dit spanningsveld dient de zittingsrechter een passende balans te vinden.
De verdediging heeft de rechtbank niet op enig moment in de procedure verzocht toepassing te geven aan artikel 333 Sv. Van een kennelijke niet-ontvankelijkheid, waarbij zonder nader onderzoek de benadeelde partij in een vroeg stadium niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, gaat de raadsvrouw dus niet uit. Dit impliceert, bezien in het licht van het hiervoor kort weergegeven beoordelingskader, dat het standpunt van de verdediging zich niet in algemene zin laat beoordelen. De aangevoerde bezwaren kunnen naar hun aard slechts op het niveau van de individuele vordering worden getoetst.
Eigen schuld
De raadsvrouw heeft gewezen op de mogelijkheid van eigen schuld aan de zijde van één of meer benadeelden, hetgeen, zo begrijpt de rechtbank, reden is om de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren. Het verweer is met weinig precisie gevoerd maar de rechtbank neemt aan dat het gericht is tegen de vorderingen van de ondernemers die de vernietigde supermarkten exploiteerden.
De rechtbank overweegt dat deze enkele suggestie naar haar aard niet kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partijen. Voor zover de rechtbank in de hiernavolgende bespreking van de vorderingen van de ondernemers zal komen tot een al dan niet gedeeltelijke toewijzing wordt op dit punt als volgt overwogen. Het gaat bij het stellen van “eigen schuld” om een verweer waarvoor de stelplicht en bewijslast rusten op de verdachte. Dat het gaat om strafbare feiten binnen een criminele context waarin het voor de verdachte en zijn medeverdachten niet zonder risico is om hun mogelijke wetenschap over opdrachtgevers althans tussenpersonen prijs te geven maakt dit niet anders. Uit het procesdossier kan niet meer worden afgeleid dan dat processen-verbaal van het TCI in uiteenlopende richtingen wijzen van mogelijke achterliggende motieven en betrokken opdrachtgevers, waarbij de onderlinge tegenstrijdigheid tussen de verschillende berichten in het oog springt. Verder is er niets ter onderbouwing aangevoerd. Dit leidt tot de slotsom dat er geen enkel aanknopingspunt is voor vaststellingen dat de schade (mede) aan de benadeelde ondernemers kan worden toegerekend. Daarom kan dit evenmin leiden tot beperking van een vast te stellen verplichting tot schadevergoeding.
Voorschotregeling
Voorts heeft de verdediging erop gewezen dat de voorschotregeling niet van toepassing is nu het niet gaat om gewelds- of zedendelicten. Ook dit zou een ontvankelijkheidsbeletsel opleveren. Dat deze omstandigheid een complicatie kan opleveren bij de beoordeling van de ontvankelijkheid ontgaat de rechtbank. Het staat immers geheel los van de beoordeling van de aansprakelijkheid naar burgerlijk recht.
Immateriële schade
De raadsvrouw heeft betoogd dat waar het gaat om vorderingen wegens immateriële schade aansluiting zou moeten worden gezocht bij het arrest van de Hoge Raad over de Groninger aardgasschadezaken van 15 oktober 2021. Indien de daar door de Hoge Raad aanvaarde maatstaf tot uitgangspunt zou worden genomen, zou pas na een tweede aanslag wegens aard en ernst van de normschending sprake zijn van aantasting in de persoon op andere wijze. Bovendien zouden de vorderingen volgens de raadsvrouw niet conform de daaraan te stellen eisen zijn onderbouwd.
De rechtbank volgt de raadsvrouw daarin niet. Ten eerste ziet de raadsvrouw over het hoofd dat het in deze strafzaak gaat om zeer ernstige misdrijven, terwijl het in de door haar aangehaalde civiele zaak gaat om aansprakelijkheid als gevolg van de gaswinning waarbij de schade in de loop der tijd is ontstaan en in omvang toegenomen. Reeds daarom gaat elke vergelijking mank.
Ten tweede doet het ingenomen standpunt geen recht aan de gegeven onderbouwing van de vorderingen. Daarbij is er onder meer, kort en zakelijk weergegeven, op gewezen dat de benadeelde partijen schade hebben geleden die voortvloeit uit een zeer gewelddadige aantasting of volledige vernietiging van hun winkelpand of woning en dat daarmee sprake is van een ingrijpende gebeurtenis in de persoonlijke levenssfeer die beangstigend is geweest en afbreuk heeft gedaan aan het gevoel van veiligheid. Op geen enkele wijze valt in te zien dat een dergelijk misdrijf twee keer moet worden gepleegd voordat dit in diep zittende angst resulteert.
8.2
vorderingen ten aanzien van de explosie in Aalsmeer op 8 december 2020
8.2.1
[slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het primair ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Daarnaast is om vergoeding van de proceskosten verzocht overeenkomstig het liquidatietarief.
Mr. J. Nagtegaal heeft de vordering schriftelijk en ter terechtzitting toegelicht en gewijzigd. De gestelde materiële schade ad € 149.158,17 bestaat thans uit:
€ 41.849,70 verlies producten (excl. BTW)
€ 10.502,47 verlies inventaris (excl. BTW)
€ 93.576,00 winstderving
€ 3.230,00 kosten accountant i.v.m. schadevaststelling. (excl. BTW)
Aan immateriële schade wordt een bedrag van € 4.000,00 gevorderd.
Uit de toelichting bij de vordering blijkt dat de handelsnaam [naam] Aalsmeer per 25 februari 2021 is gewijzigd in [naam] . De handelsnaam [naam] is op 27 oktober 2021 gewijzigd in [naam] .
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft als standpunt ingenomen dat het verzochte bedrag integraal kan worden toegewezen.
Standpunt verdediging
Mr. Van Egmond heeft namens de verdediging erkend dat er sprake moet zijn geweest van schade, maar dat zonder inventarisatie door een schade-expert moeilijk een inschatting kan worden gemaakt van de omvang van de schade wat betreft het verlies van producten in de winkel. De benadeelde partij dient ten aanzien van de post verlies aan producten niet-ontvankelijk verklaard te worden dan wel het toe te wijzen bedrag dient sterk te worden gematigd.
Het opgevoerde bedrag aan verlies van inventaris lijkt op grond van de facturen en gehanteerde afschrijvingen reëel.
Wel wordt de winstderving, zowel de post als de hoogte van het bedrag, betwist nu de vordering wat dit onderdeel betreft is gebaseerd op een te korte referentieperiode (het jaar 2020) en een zeer hoge startersaftrek. Daarnaast had het op de weg van de benadeelde partij gelegen om aan haar schadebeperkingsplicht te voldoen door binnen een redelijke termijn andere werkzaamheden te verrichten en inkomen te genereren. Een periode van veertien maanden waarover geen inkomen zou zijn verkregen, is niet reëel en kan dan ook niet aan de verdachte worden toegerekend. Het strafproces leent zich niet voor onderzoek naar en beantwoording van deze vragen. De benadeelde partij dient daarom ten aanzien van de gevorderde winstderving niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Tenslotte heeft mr. Van Egmond aangevoerd dat de opgevoerde kosten ter vaststelling van de schade dienen te worden gematigd naar maximaal € 1.500,00 nu het rapport niet door een accountant maar door een boekhouder is opgesteld.
Oordeel rechtbank
Op grond van de stukken in het dossier begrijpt de rechtbank heel goed dat er sprake is van zeer aanzienlijke materiële schade en dat de benadeelde partij daardoor in de bedrijfsvoering op zeer grote achterstand is gezet. Het vergt zonder twijfel grote inspanningen, ook financieel, om het bedrijf weer op te bouwen. De gepresenteerde stukken geven echter onvoldoende onderbouwing van de werkelijke voorraad te verkopen goederen in de winkel ten tijde van de explosie. Die stukken bieden ook onvoldoende basis voor de rechtbank om gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid.
De post verlies inventaris zal worden toegewezen nu deze niet is betwist en vergoeding van de schade de rechtbank in zoverre alleszins redelijk voorkomt.
De post winstderving is door de verdediging op een aantal punten weersproken. Ook hier overweegt de rechtbank dat het zonder meer voor de hand ligt dat er materiële schade is geleden. In het licht van de weerspreking is beoordeling van deze post echter te complex en zou het vereiste nadere debat een onevenredige belasting van het strafproces opleveren.
Het bedrag aan accountantskosten acht de rechtbank niet bovenmatig; de vordering voldoet wat betreft dit onderdeel aan de aan te leggen dubbele redelijkheidstoets. Dat de benadeelde partij voor een aanzienlijk deel van de materiële schade niet-ontvankelijk wordt verklaard maakt niet dat deze post niet kan worden toegewezen. Het bedrag zal worden toegewezen.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 13.732,47 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank overweegt dat van aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 onder b BW in ieder geval sprake is indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Ook als het bestaan van geestelijk letsel niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106 lid 1 onder b BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo’n geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending
meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending in de onderhavige zaak zodanig zijn, dat van een aantasting in de persoon op andere wijze kan worden gesproken. De medeverdachte heeft bij een Poolse supermarkt brandbare vloeistof in het pand gegoten en aldaar een explosief laten exploderen, waardoor het pand en de inboedel volledig zijn verwoest. De benadeelde partij heeft na de explosie zijn winkel volledig verwoest aangetroffen. Uit de toelichting op de vordering, in eerste en tweede termijn gegeven, en uit de slachtofferverklaring blijkt welke impact deze explosie op de benadeelde partij heeft gehad. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte door zijn handelen een dusdanig ernstige inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij (waartoe zijn winkel, gezien de aard van het delict, wel degelijk kan worden gerekend) dat daardoor sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in art. 6:106 lid 1 onder b BW.
Ten aanzien van de hoogte van de toe te wijzen immateriële schade zal de rechtbank de aard en omvang van de impact van het gepleegde feit in ogenschouw nemen. Daarbij zal zij onderscheid maken tussen enerzijds de impact van het meemaken van de explosie en anderzijds de impact van de gevolgen van de explosie. De benadeelde partij woonde niet boven de supermarkt en was evenmin anderszins ter plekke aanwezig. Vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.000,00 per explosie komt de rechtbank gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter zitting billijk voor.
De vordering zal dan ook in totaal tot een bedrag van € 15.732,47 worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Voor de toewijzing van de proceskosten zal de rechtbank aanknopen bij het forfaitaire liquidatietarief kantonzaken, zoals dat in civielrechtelijke zaken wordt toegepast, gekoppeld aan het toegewezen bedrag. In dit geval is dat tarief vastgesteld op € 396,00 per punt.
Voor de verrichte werkzaamheden worden drie punten toegekend, namelijk 1 punt voor het opstellen en indienen van de verschillende pleitnota’s en 2 punten voor het bijwonen van de behandeling op meerdere zittingsdagen, zodat de rechtbank als proceskosten zal toewijzen een bedrag van € 1.188,00
.
8.2.2
[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 9.710,00 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het primair ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit:
€ 4.000,00 VW Passat uitgebrand
€ 250,00 kosten afvoeren / vernietigen auto
€ 1.000,00 kleding verbrand en rookschade
€ 200,00 diverse parfums en hygiëne spullen
€ 500,00 laptop Asus
€ 300,00 huishoudelijke apparatuur
€ 500,00 bed
€ 3.000,00 immaterieel.
De vordering is door [naam] van Slachtofferhulp Nederland ter terechtzitting toegelicht.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft als standpunt ingenomen dat het verzochte bedrag integraal kan worden toegewezen.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft geen opmerkingen over de gevorderde materiële schade.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft mr. Van Egmond verzocht deze te matigen tot € 2.500,00. De woning van de benadeelde partij werd wel onbewoonbaar verklaard doch de aanslag was niet op hem gericht.
Oordeel rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. De rechtbank komt ook vergoeding van de gestelde immateriële schade billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De benadeelde partij lag ten tijde van de explosie in de woning boven de supermarkt te slapen. Mede gelet op de onderbouwing van de vordering is wel degelijk sprake van aantasting in de persoon. Een intentioneel verband, dat de aanslag op de benadeelde partij gericht moet zijn, zoals de verdediging klaarblijkelijk veronderstelt, is bij aantasting in de persoon op andere wijze geen vereiste.
De vordering zal dan ook geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
8.2.3
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 9.525,84 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het primair ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit:
€ 1.269,00 kappersbenodigdheden ( tondeuse, haartrimmer, kappersschaar (2x), krultang,
stijltang, föhn)
€ 598,80 nagelapparatuur en producten (nagelfreesmachine, LED/UV lamp, potjes
nagellak)
€ 370,00 parfums
€ 1.099,00 sieraden
€ 586,44 laptop
€ 2.500,00 kleding
€ 102,60 aanvraag nieuwe documenten
€ 3.000,00 immaterieel.
De vordering is door [naam] van Slachtofferhulp Nederland ter terechtzitting toegelicht.
Standpunten officier van justitie en verdediging
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging zijn overeenkomstig hetgeen is weergegeven onder 8.2.2.
Oordeel rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. De rechtbank komt – onder verwijzing naar hetgeen zij onder 8.2.2 heeft overwogen – ook vergoeding van de gestelde immateriële schade billijk voor. De vordering zal dan ook geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
8.2.4
[slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 9.197,48 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het primair ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit:
€ 2.000,00 kleding
€ 1.200,00 televisie
€ 84,99 televisiemeubel
€ 900,00 bedbank
€ 8,99 salontafel
€ 457,00 kasten
€ 150,00 eettafel en stoelen
€ 640,00 keukenapparatuur
€ 599,00 laptop
€ 102,60 aanvraag nieuwe documenten
€ 54,90 medicijnen
€ 3.000,00 immaterieel.
De vordering is door [naam] van Slachtofferhulp Nederland ter terechtzitting toegelicht.
Standpunten officier van justitie en verdediging
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging zijn overeenkomstig hetgeen is weergegeven onder 8.2.2.
Oordeel rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. De rechtbank komt – onder verwijzing naar hetgeen zij onder 8.2.2 heeft overwogen – ook vergoeding van de gestelde immateriële schade billijk voor. De vordering zal dan ook geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
8.2.5
[slachtoffer 5]
De benadeelde partij [slachtoffer 5] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die [slachtoffer 5] als gevolg van het primair ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De vordering is door [naam] van Slachtofferhulp Nederland ter terechtzitting toegelicht en aangepast.
De gestelde schade, totaal € 5.698,56, bestaat thans uit:
€ 250,00 eigen bijdrage verzekering
€ 3.660,88 verlies nettowinst i.v.m. sluiten salon 8-12-2020 / 14-12-2020
€ 787,68 reiskosten eigenaar i.v.m. aanwezig zijn tijdens verbouwing
€ 1.000,00 immaterieel.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft als standpunt ingenomen dat het verzochte bedrag integraal kan worden toegewezen.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft geen opmerkingen over de gevorderde materiële schade.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft mr. Van Egmond verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren nu er geen sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze.
Oordeel rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade (€ 4.698,56) rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank is echter van oordeel dat de gestelde immateriële schade niet voor vergoeding in aanmerking komt, nu met onvoldoende concrete gegevens is onderbouwd waaruit zou moeten blijken dat er sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze. De benadeelde partij zal voor dat deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
8.2.6
[slachtoffer 6]
De benadeelde partij [slachtoffer 6] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 62.622,60 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die [slachtoffer 6] als gevolg van het primair ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit:
€ 1.355,20 steigerhuur, leeghalen, reinigen materiaal
€ 1.936,00 sloopwerk uren
€ 726,00 administratieve begeleiding
€ 4.755,30 schoonmaken wand, tapijt, uren
€ 1.647,64 verlies inkomen, verplichte verlofdagen
€ 3.630,00 herstel werkzaamheden materialen
€ 10.736,97 herstel werkzaamheden bedrijven
€ 4.135,72 opslag spullen
€ 3.515,50 opslag, verhuizen paneel, bestickering
€ 1.584,19 [naam] boekhouding
€ 5.328,84 arbeid en materiaal
€ 18.505,04 50% verkoop materiaal i.v.m. schade
€ 4.766,20 weggegooide artikelen.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat de gevorderde bedragen minus de opgevoerde BTW en minus het bedrag ad € 100,00 dat met een Go Fund actie is verkregen, kunnen worden toegewezen, derhalve tot een totaalbedrag van € 56.182,83.
Standpunt verdediging
Mr. Van Egmond heeft primair betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden nu onduidelijk is wat de Go fund actie heeft opgebracht. Onderzoek daartoe zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren.
Subsidiair heeft zij verzocht het toe te kennen bedrag aanzienlijk te matigen, in ieder geval met een bedrag van € 2.200,00 zoals dat op het overgelegde bankafschrift is vermeld. Voor het overige heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 13.067,95 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. De verzochte vergoeding voor de volgende posten worden (exclusief BTW) toegewezen:
€ 1.120,00 steigerhuur, leeghalen, reinigen materiaal
€ 1.600,00 sloopwerk uren
€ 3.930,00 schoonmaken wand, tapijt, uren
€ 3.000,00 herstel werkzaamheden materialen
€ 3.417,95 opslag spullen.
De rechtbank zal op het toe te wijzen bedrag de € 100,00, die de benadeelde partij heeft ontvangen in verband met de Go Fund actie, in mindering brengen. Derhalve wordt een bedrag toegewezen van € 12.967,95, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
De gestelde schade zoals opgenomen in de overige kosten- en verliesposten is naar het oordeel van de rechtbank, bij gebrek aan een nadere toelichting, ook al heeft de officier van justitie zich ingespannen om meer informatie van de benadeelde partij te verkrijgen, niet eenvoudig vast te stellen. Behandeling van de vordering levert in zoverre een onevenredige belasting van het strafproces op. De rechtbank zal de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
8.3
Hoofdelijkheid
Hoewel de rechtbank onderkent dat de hiërarchische verhoudingen tussen de verschillende verdachten en nog onbekend gebleven opdrachtgevers een verdeling van de lasten bij vergoeding van de schade ernstig kan bemoeilijken, oordeelt de rechtbank dat het onredelijk zou zijn dat nadeel van de verdachte af te wentelen op de benadeelde partijen. Die hebben hoe dan ook recht op volledige betaling van de door de rechtbank toegekende schadevergoeding zonder dat zij zich hoeven te mengen in de verhouding tussen de aansprakelijk gestelde (en eventueel nog aansprakelijk te stellen) daders. De hoofdelijke veroordeling strekt primair tot bescherming van de benadeelde en dat belang dient het zwaarst te wegen.
De rechtbank zal daarom bepalen dat de verdachte is gehouden tot volledige vergoeding van de geleden schade en dat, indien een mededader de eerder genoemde bedragen geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
8.4
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder primair bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweeg brengen met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor andere personen] aanleiding ter zake van de vorderingen van de benadeelde partijen de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8.5
Gemaximeerde duur van de gijzeling
Ingevolge artikel 36f, vijfde lid, Sr bepaalt de rechter de duur van de gijzeling welke met toepassing van artikel 6:4:20 Sv in de daar bedoelde gevallen kan worden toegepast. Die duur beloopt ten hoogste één jaar. Gelet daarop zal de rechtbank naar evenredigheid de totale duur van de gijzeling bepalen zodanig dat het maximum van in totaal 365 dagen niet wordt overschreden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 4.4 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 12 (twaalf) maanden
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als
algemene voorwaardedat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich na zijn detentie binnen vijf werkdagen meldt bij Reclassering Nederland, Middendreef 293 te Lelystad en zich blijft melden zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat behandelen en/of begeleiden door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling kan zich richten op de ontwikkeling van de veroordeelde, in relatie tot zijn sociale netwerk en zijn justitiële contacten. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- meewerkt aan het verkrijgen en behouden van een door de reclassering goedgekeurde en controleerbare dagbesteding in de vorm van (vrijwilligers)werk en/of opleiding, ook als dit inhoudt dat de veroordeelde wordt toegeleid naar een instantie die hem hierbij begeleidt.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf
in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 4]geleden schade tot een bedrag van
€ 15.732,47(zegge: vijftienduizend zevenhonderdtweeëndertig euro en zevenenveertig cent) bestaande uit € 13.732,47 als vergoeding voor de materiële en € 2.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 4] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 4] gemaakt, tot op heden begroot op € 1.188,00 (zegge: eenduizend honderdachtentachtig euro), en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Bepaalt dat indien genoemde bedragen geheel of gedeeltelijk door een mededader zijn betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 4] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 4] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 15.732,47 (zegge: vijftienduizend zevenhonderdtweeëndertig euro en zevenenveertig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 79 (negenenzeventig) dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een mededader aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] .
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 9.710,00(zegge: negenduizend zevenhonderdtien euro) bestaande uit € 6.710,00 als vergoeding voor de materiële en € 3.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een mededader is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 1] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 9.710,00 (zegge: negenduizend zevenhonderdtien euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 58 (achtenvijftig) dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een mededader aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] .
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 9.525,84(zegge: negenduizend vijfhonderdvijfentwintig euro en vierentachtig cent) bestaande uit € 6.525,84 als vergoeding voor de materiële en € 3.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een mededader is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 2] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 9.525,84 (zegge: negenduizend vijfhonderdvijfentwintig euro en vierentachtig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 57 (zevenenvijftig) dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een mededader aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] .
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 3]geleden schade tot een bedrag van
€ 9.197,48(zegge: negenduizend eenhonderdzevenennegentig euro en achtenveertig cent) bestaande uit € 6.197,48 als vergoeding voor de materiële en € 3.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 3] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een mededader is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 3] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 9.197,48 (zegge: negenduizend eenhonderdzevenennegentig euro en achtenveertig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 56 (zesenvijftig) dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een mededader aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] .
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 5]geleden schade tot een bedrag van
€ 4.698,56(zegge: vierduizend zeshonderdachtennegentig euro en zesenvijftig cent) als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 5] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een mededader is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 5] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 5] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 5] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.698,56 (zegge: vierduizend zeshonderdachtennegentig euro en zesenvijftig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 40 (veerig) dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een mededader aan de benadeelde partij [slachtoffer 5] en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [slachtoffer 5] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 5] .
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 6]geleden schade tot een bedrag van
€ 12.967,95(zegge: twaalfduizend negenhonderdzevenenzestig euro en vijfennegentig cent), als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 6] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een mededader is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 6] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 6] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 6] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 12.967,95 (zegge: twaalfduizend negenhonderdzevenenzestig euro en vijfennegentig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 70 (zeventig) dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een mededader aan de benadeelde partij [slachtoffer 6] en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [slachtoffer 6] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 6] .
Wijst af het verzoek van de verdediging tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie om de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen.
Heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.M. Steinhaus, voorzitter,
mr. N. Cuvelier en mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.M.A. van der Meij,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 februari 2023.