In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 7 februari 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een administratieve sanctie opgelegd aan de betrokkene wegens het parkeren op een gehandicaptenparkeerplaats zonder het daarvoor bestemde voertuig. De betrokkene had beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 1 februari 2023 was de gemachtigde van de betrokkene niet aanwezig, maar de vertegenwoordiger van de officier van justitie verdedigde de beslissing en vroeg de kantonrechter om het beroep ongegrond te verklaren. De kantonrechter oordeelde dat de gedraging voldoende was komen vast te staan op basis van de verklaring van de verbalisant, die ondersteund werd door foto’s. De kantonrechter vond dat de betrokkene onvoldoende feiten had aangedragen om aan de verklaring van de verbalisant te twijfelen. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard.
Daarnaast werd er een dwangsom toegekend van € 46,00 omdat de officier van justitie niet tijdig had beslist op het beroep van de betrokkene. De kantonrechter volgde het standpunt van de vertegenwoordiger van de officier van justitie dat er een dwangsom verschuldigd was. De wettelijke rente over de dwangsom werd niet toegewezen, omdat deze onder de drempel van € 10,00 bleef. Het verzoek om proceskostenvergoeding werd afgewezen, omdat de betrokkene niet in het gelijk was gesteld. De uitspraak werd openbaar gedaan door de kantonrechter, mr. I.H. Lips, en de griffier.