ECLI:NL:RBNHO:2023:14192

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 oktober 2023
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1369
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Berisping van een politieambtenaar na schending van het ambtsgeheim

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een politieambtenaar, eiser, en de korpschef van politie, verweerder. Eiser, die sinds 1975 werkzaam was bij de politie, kreeg op 6 mei 2020 een disciplinaire straf opgelegd in de vorm van een eenmalige inhouding op zijn salaris van € 300,--. Na bezwaar werd deze straf omgezet in een berisping. Eiser ging in beroep tegen dit besluit, waarbij hij stelde dat de berisping onterecht was opgelegd.

De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2023 behandeld. Eiser voerde aan dat het disciplinaire onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen sprake was van een schending van het ambtsgeheim, omdat het delen van informatie met collega’s gebruikelijk zou zijn. De rechtbank oordeelde echter dat de verweten gedraging, het delen van vertrouwelijke informatie met een onbevoegde derde, wel degelijk plichtsverzuim opleverde. De rechtbank concludeerde dat er geen noodzaak was om de partner van een collega bij het onderzoek te betrekken en dat de straf van berisping niet onevenredig was aan het gepleegde plichtsverzuim.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de berisping in stand bleef. Eiser kreeg geen vergoeding van zijn proceskosten en het griffierecht werd niet teruggegeven. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/1369

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.G. Blokziel),
en

De korpschef van politie, verweerder

(gemachtigden: mr. H.J. de Vries en mr. B.A. Zoon).

Inleiding

Met het besluit van 6 mei 2020 heeft verweerder eiser de straf van een eenmalige inhouding op het salaris van € 300,-- opgelegd.
Met het bestreden besluit van 1 februari 2021 op het bezwaar van eiser heeft verweerder het bezwaar deels gegrond verklaard en de straf omgezet in een berisping.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder. Tevens was aanwezig [naam 1] (voormalig leidinggevende van eiser).

Totstandkoming van het besluit

1. Eiser was sinds 1 oktober 1975 werkzaam bij verweerder, laatstelijk als senior tactische opsporing.
2. Op 6 augustus 2019 heeft eiser samen met zijn collega [naam 2] met collega [naam 3] bij haar thuis gesproken over – kort samengevat – mogelijkheden om een verdachte die waarschijnlijk in hetzelfde appartementencomplex verbleef, (beter) in beeld te krijgen.
3. Op 1 oktober 2019 is een strafrechtelijk onderzoek gestart naar aanleiding van een verdenking dat eiser het ambtsgeheim zou hebben geschonden. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft geconcludeerd dat er wel sprake was van schending van het ambtsgeheim, maar heeft de zaak geseponeerd.
Vervolgens heeft een disciplinair onderzoek plaatsgevonden. Gedurende dat onderzoek is eiser met buitengewoon verlof gestuurd en is hem gevraagd geen contact te hebben met collega’s. Het disciplinair onderzoek is op 26 februari 2020 afgerond.
4. Op 25 maart 2020 heeft verweerder eiser zijn voornemen tot het opleggen van een disciplinaire straf toegezonden. Eiser heeft daarop een zienswijze ingebracht. Dit heeft verweerder niet tot een ander standpunt geleid.
5. In de beslissing op bezwaar heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de bezwaaradviescommissie, de straf gewijzigd in een berisping.

Beoordeling door de rechtbank

(Proces)belang
6. De bestuursrechter is alleen dan tot het beoordelen van rechtsvragen geroepen als dit van betekenis is voor het geschil over een besluit van een bestuursorgaan. Daarbij geldt dat het doel dat de indiener voor ogen staat met het ingestelde rechtsmiddel moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis moet zijn. Belang bij het rechtsmiddel kan onder meer worden aangenomen, indien wordt gesteld dat ten gevolge van bestuurlijke besluitvorming schade is geleden die voor vergoeding in aanmerking zou kunnen komen en dit tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt.
7. Eiser is per 1 januari 2021 met vervroegd pensioen gegaan. Nu het gaat om de straf van berisping, die voor eiser in rechtspositionele zin geen gevolg meer kan hebben, is het de vraag wat eiser met deze procedure wil bereiken en of dat ook mogelijk is. Ter zitting heeft (gemachtigde van) eiser toegelicht dat een uitspraak van de rechtbank over de berisping nodig geacht wordt voor een schadevergoedingsprocedure, omdat hij zich door de gehele gang van zaken in het onderzoek, die heeft geleid tot dit besluit, gedwongen heeft gevoeld eerder met pensioen te gaan. Dat levert volgens hem schade op. Een vernietiging van het bestreden besluit levert volgens eiser een onderbouwing van het vereiste causaal verband dat voor toekenning van vergoeding van die schade nodig is. De rechtbank is van oordeel dat niet op voorhand onaannemelijk is dat sprake zou kunnen zijn van schade, die voor vergoeding in aanmerking zou kunnen komen. Dat betekent dat niet kan worden gezegd dat eiser geen procesbelang heeft bij een oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit. De rechtbank zal het bestreden besluit inhoudelijk beoordelen aan de hand van het toetsingskader en de beroepsgronden.
Toetsingskader
8. In artikel 76, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) is bepaald dat de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt disciplinair kan worden gestraft. Ingevolge het tweede lid van dat artikel omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van een voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen. Op grond van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder a, van het Barp kan als disciplinaire straf een berisping worden opgelegd.
9. Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire maatregel aanleiding kan geven, is volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan. Op deze feitenvaststelling zijn niet de zeer strikte bewijsregels van toepassing die in het strafrecht gelden. Verder moet het plichtsverzuim de ambtenaar zijn toe te rekenen en mag de opgelegde straf niet onevenredig zijn aan de ernst van het gepleegde plichtsverzuim.
Zorgvuldigheid onderzoek
10. Eiser voert, onder verwijzing naar het rapport “Kwaliteit interne onderzoeken” dat kritisch is over disciplinaire onderzoeken binnen de gehele politieorganisatie, aan dat – zo begrijpt de rechtbank – het onderzoek niet zorgvuldig heeft plaatsgevonden, omdat sprake is van een vermenging van het strafrechtelijk met het disciplinaire traject.
11. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat in het dossier geen aanwijzing te vinden is dat het onderhavige onderzoek niet zorgvuldig zou zijn uitgevoerd dan wel dat sprake zou zijn van willekeur en langdurige onzekerheid. Verweerder wijst er daarbij op dat het strafrechtelijk onderzoek is gestart op 1 oktober 2019 en is afgerond op 1 december 2019. Op 3 februari 2020 is een disciplinair onderzoek gestart dat is afgerond op 26 februari 2020.
12. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat er in zijn algemeenheid iets is aan te merken op de door verweerder uitgevoerde disciplinaire onderzoeken nog niet betekent dat het in dit specifieke geval uitgevoerde onderzoek niet zorgvuldig zou zijn verricht. Van een vermenging van het strafrechtelijk en het disciplinair traject is in dit geval geen sprake. Het disciplinair onderzoek is immers eerst gestart nadat het OM de zaak op 13 januari 2020 had geseponeerd. Ook anderszins is gesteld noch gebleken dat het disciplinair onderzoek dat heeft geleid tot de besluitvorming niet zorgvuldig is geweest.
Verweten gedraging
13. Verweerder verwijt eiser dat hij vertrouwelijke informatie uit een lopend politieonderzoek heeft gedeeld met een derde, te weten de echtgenoot van een collega. Het betreft foto’s van de verdachte en zijn broer, de namen van de verdachte en zijn broer en de aan de orde zijnde verdenking van cocaïnehandel.
14. Eiser betwist niet dat hij de verweten gedraging heeft begaan. Hij erkent immers dat hij vertrouwelijke politie-informatie heeft gedeeld met de betreffende collega, terwijl haar partner binnen gehoorsafstand aanwezig was en eiser betwist evenmin dat de foto’s ook aan de partner zijn getoond. De verweten gedraging dient derhalve als uitgangspunt voor de beoordeling.
Plichtsverzuim
15. Eiser voert aan dat geen sprake is geweest van een schending van het ambtsgeheim, omdat het delen van politie-informatie met collega’s gebruikelijk is. Verder is het volgens eiser een utopie te denken dat partners van politieambtenaren geen informatie meekrijgen. Eiser voert verder aan dat bij elke bevraging van een getuige of betrokkene ambtsinformatie wordt prijsgegeven. Eiser voert tot slot aan dat de betrokken collega zelf de informatie al had opgezocht in de politiesystemen.
16. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat het delen van vertrouwelijke informatie uit een lopend politieonderzoek met een onbevoegde derde plichtsverzuim oplevert. Verweerder wijst erop dat steeds een afweging moet worden gemaakt welke informatie noodzakelijk is om te delen met een burger.
17. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht vastgesteld dat de verweten gedraging plichtsverzuim oplevert. Er bestond geen noodzaak de partner van de betreffende collega te betrekken in het vooronderzoek dat er – ook volgens eiser – alleen op gericht was te bezien op welke manier een beter zicht gekregen zou kunnen worden op de verdachte. Dat de informatie toch wel bij de partner terecht zou komen, zoals eiser veronderstelt, ligt niet voor. Nog daargelaten dat dit een niet onderbouwde veronderstelling van eiser is, gaat het niet om wat anderen al dan niet zouden doen, maar om de vraag of wat eiser heeft gedaan als plichtsverzuim is aan te merken. Ook de stelling van eiser dat in het geval dat zijn gedraging als schending van het ambtsgeheim wordt aangemerkt, dat tot de conclusie moet leiden dat 90% van de politieambtenaren zich daaraan schuldig maakt omdat zij politie-informatie delen met getuigen of betrokkenen, leidt niet tot een ander oordeel. Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht kan het delen van politie-informatie met getuigen of betrokkenen onder omstandigheden noodzakelijk zijn, maar daar zijn protocollen voor en dan gaat het niet zo ongericht als in dit geval is gebeurd.
Toerekening
18. Er zijn geen aanwijzingen dat het plichtsverzuim niet aan eiser kan worden toegerekend. Verweerder was daarom bevoegd tot het opleggen van een straf.
Evenredigheid van de straf
19. Een berisping is de lichtste straf, zodat niet kan worden geoordeeld dat die onevenredig is aan het gepleegde plichtsverzuim.

Conclusie en gevolgen

20. De beroepsgronden van eiser slagen niet. Het bestreden besluit blijft in stand. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. ten Berge, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.