ECLI:NL:RBNHO:2023:14191

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
AWB - 22 _ 5714
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WAO-uitkering en toeslag wegens niet-gemelde werkzaamheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 3 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, die een WAO-uitkering ontving, had niet gemeld dat hij werkzaamheden verrichtte in een onderneming die op naam van zijn partner stond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder, het Uitvoeringsinstituut, terecht de WAO-uitkering en de toeslag van eiser heeft herzien en een bedrag van € 6.310,75 heeft teruggevorderd. De rechtbank oordeelde dat eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden door zijn werkzaamheden niet te melden, wat leidde tot de herziening van zijn uitkering. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser, die stelde dat de herziening niet terecht was, verworpen. Eiser had aangevoerd dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat hij arbeid had verricht die als productieve arbeid moest worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde echter dat de gegevens uit het onderzoek van verweerder voldoende waren om te concluderen dat eiser productieve arbeid had verricht. De rechtbank oordeelde dat de volledige winst uit de onderneming aan eiser kon worden toegerekend, omdat zijn partner geen significante rol in de onderneming vervulde. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat hij geen gelijk kreeg en geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/5714

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. O.J.J.C. Koopmans),
en

de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(gemachtigde: mr. L.A. Vromans).

Inleiding

Met het primaire besluit van 12 april 2022 heeft verweerder de uitkering van eiser op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) over de periode 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020 herzien.
Met het afzonderlijke primaire besluit van 12 april 2022 heeft verweerder de toeslag op de WAO-uitkering over de periode 1 januari 2020 tot en met 30 november 2020 herzien.
Met het primaire besluit van 13 april 2022 heeft verweerder bruto een totaalbedrag van € 6.310,75 van eiser teruggevorderd.
Met het bestreden besluit van 4 oktober 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij die primaire besluiten gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen.

Totstandkoming besluit

2. Eiser ontvangt een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met daarop een toeslag. Naar aanleiding van een melding die inhield dat eiser werkzaam is in de zaak die op naam staat van zijn vrouw, is verweerder een onderzoek gestart. Uit dit onderzoek is verweerder gebleken dat eiser optreedt als zijnde de eigenaar van de dönerzaak, [naam bedrijf] , die op naam staat van zijn partner. Eiser heeft dit niet bij verweerder gemeld. Verweerder heeft de inkomsten van de onderneming aan eiser toegerekend en heeft zijn WAO-uitkering en de toeslag daarom herzien en teruggevorderd.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of verweerder de WAO-uitkering en de toeslag van eiser terecht heeft herzien en de te veel betaalde uitkering terecht heeft teruggevorderd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.2.
Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.3.
Eiser stelt dat verweerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij arbeid zou hebben verricht die vervolgens moet worden gewaardeerd op alle winst die zijn partner realiseerde. Volgens eiser geeft het onderzoek onvoldoende feiten om tot deze conclusie te komen.
3.4.
Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat uit de verklaringen van eiser en de verklaringen van de ex-werknemers van [naam bedrijf] kan worden afgeleid dat de werkzaamheden die eiser in het bedrijf heeft verricht aangemerkt moeten worden als productieve arbeid. Verweerder wijst ter onderbouwing daarvan op de waarnemingen die zijn verricht, waarbij eiser veelvuldig is aangetroffen in de onderneming. Uit de verklaringen van de ex-werknemers blijkt dat zij enkel contact hadden met eiser en niet met zijn partner en dat zij met eiser afspraken hebben gemaakt over het loon. Daarbij is de partner van eiser, zoals blijkt uit een van de verklaringen, slechts sporadisch in de onderneming aanwezig, en zeker niet wekelijks of dagelijks. Eiser heeft verklaard dat hij de onderneming opent, hij regelmatig in de onderneming aanwezig is en dat hij lichte werkzaamheden verricht zoals bestellingen opnemen, het bezorgen van eten en het ophalen van spullen bij de groothandel. Eiser heeft van zijn werkzaamheden geen melding gemaakt bij verweerder. Hierdoor heeft hij zijn inlichtingenplicht geschonden. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat voor de berekening van de inkomsten van eiser terecht is uitgegaan van de gehele winst uit de onderneming. Dat verweerder wellicht uitgaat van een te hoog bedrag komt voor risico van eiser, nu hij verzuimd heeft zijn werkzaamheden te melden. Verweerder is daarom afgegaan op de eigen bevindingen, de verklaringen van eiser de ex-werknemers en zijn partner. Daaruit blijkt dat de rol van de partner van eiser in de onderneming minimaal is. Daarbij weet zij, als daarnaar wordt gevraagd, niet sinds wanneer zij de eigenaar is van de onderneming, wie de eigenaar van het pand is dat zij huurt, het adres en telefoonnummer van de onderneming, wanneer de zaak geopend is en heeft zij geen prijsafspraken gemaakt met de werknemers en weet zij dus ook niet voor hoeveel uur zij in dienst zijn.
3.5.
De rechtbank stelt voorop dat de onderhavige besluiten belastende besluiten zijn. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat is voldaan aan de voorwaarden voor de herziening en terugvordering op verweerder. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hierin is geslaagd. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat hij slechts hand – en spandiensten heeft verricht, die hij zelf niet als werkzaamheden kwalificeert. De gegevens, die naar voren zijn gekomen uit het onderzoek van verweerder zijn toereikend voor de conclusie dat eiser productieve arbeid heeft verricht in de onderneming. Op grond van vaste jurisprudentie dient immers onder productieve arbeid te worden verstaan alle activiteiten die in sociaaleconomische zin mogen worden gerekend tot activiteiten. De stelling van eiser dat zijn gezondheid de werkzaamheden niet toelaten, maakt het voorgaande niet anders. Ook eiser zelf heeft immers verklaard dat hij in ieder geval enige (volgens zijn verklaring, lichte) werkzaamheden in de onderneming heeft verricht.
3.4.
Door geen melding te maken van zijn werkzaamheden, heeft eiser de inlichtingenplicht geschonden. Bij schending van de inlichtingenplicht is verweerder gehouden de WAO-uitkering en de toeslag te herzien.
3.5.
Eiser stelt dat verweerder ten onrechte de gehele winst uit de onderneming aan eiser heeft toegerekend. Deze beroepsgrond slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak is in een geval waarin een uitkeringsgerechtigde heeft nagelaten opgave te doen van zijn werkzaamheden, aanvaardbaar dat een schatting gemaakt wordt van de omvang van die werkzaamheden. Het risico dat die schatting ten nadele van betrokkene uitvalt, komt voor diens rekening en risico, mits voldoende en zorgvuldig onderzoek is verricht om tot een vaststelling te komen die de werkelijkheid zo dicht mogelijk benadert. Nu uit de aanwezige gegevens geen aanwijzingen naar voren komen dat de partner van eiser een rol van enige betekenis in de onderneming vervult, kan de volledige winst uit de onderneming als inkomen van eiser aangemerkt worden. Verweerder heeft de WAO-uitkering en toeslag van eiser dan ook terecht herzien, uitgaande van de in de onderneming gerealiseerde winst, berekend over het gehele boekjaar en aldus rekening houdend met de start van de onderneming in maart 2020.
3.6.
Verweerder is bij schending van de inlichtingenplicht ook gehouden de te veel ontvangen uitkering en toeslag terug te vorderen. Tegen de hoogte van de terugvordering heeft eiser geen gronden ingediend. Verder is gesteld noch gebleken dat sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. ten Berge, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.