ECLI:NL:RBNHO:2023:14184

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
15/041687-23 en 16/083392-20 (tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot oplichting en diefstal met valse sleutel

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 9 november 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van poging tot oplichting en diefstal met een valse sleutel. De verdachte heeft geprobeerd om door middel van helpdeskfraude de bankpas en pincode van een slachtoffer te bemachtigen, met als doel geld van diens bankrekening op te nemen. Daarnaast heeft de verdachte een ander slachtoffer van in totaal € 7.000,- beroofd door gebruik te maken van haar bankpas en creditcard, die op een doortrapte wijze waren verkregen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feiten, terwijl de verdediging zich op het standpunt stelde dat de verdachte niet schuldig was aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft de verklaringen van de getuigen en de verdachte gewogen en kwam tot de conclusie dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de feiten. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen sprake was van vrijwillige terugtred, omdat de verdachte pas is weggelopen nadat hij door een getuige was aangesproken. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/041687-23 en 16/083392-20 (tul)
Uitspraakdatum: 9 november 2023
Tegenspraak (art. 279 Sv.)
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 oktober 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres]
,
thans (uit andere hoofde) gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J.A. Huibers en van hetgeen de raadsman van de verdachte, mr. F.N. Dijkers, advocaat te Diemen, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 9 februari 2023 te Rijsenhout, gemeente Haarlemmermeer,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te
bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid
en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[slachtoffer 1] ,
te bewegen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter
beschikking stellen van gegevens en/of het afgeven van haar bankpas en/of
pincode, door
- voornoemde [slachtoffer 1] , anoniem te bellen op haar (huis)telefoon en/of
- zich (telkens) voor te doen als ware hij/zij, verdachte en/of zijn mededader(s) , een
medewerk(st)er (van de Fraudeafdeling) van de ING bank en/of
- ( vervolgens) in het telefoongesprek te zeggen dat er iets aan de hand is met de ING
rekening van voornoemde [slachtoffer 1] en/of te zeggen dat er geldbedrag(en) van de
rekening van [slachtoffer 1] dreigde te worden gehaald (vanuit België) en/of
- ( vervolgens) aan te geven dat [slachtoffer 1] vermoedelijk slachtoffer was van fraude
en/of
- ( vervolgens) aan te geven dat [slachtoffer 1] een proces moest doorlopen om haar
rekening te blokkeren en/of
- ( vervolgens) aan te geven dat haar bankpas zou worden opgehaald door een ING
medewerker genaamd [naam] en/of
- ( vervolgens) aan te geven dat [slachtoffer 1] zou worden doorverbonden met een
bandje en/of dat zij daar haar huidige pincode moest noemen en/of (vervolgens)
dat zij wanneer zij een pieptoon zou horen een nieuw verzonnen pincode moest
noemen en/of
- ( vervolgens) aan te geven dat [slachtoffer 1] de code KlGG839S moest noteren en/of
deze code moest verifiëren met de bankmedewerker die aan de deur zou komen om
haar bankpas op te halen en/of
- ( vervolgens) aan te bellen bij het huis van [slachtoffer 1] en zich voor te stellen als
ware hij, [naam] en/of zich (vervolgens) voor te doen als ware hij, een
medewerker van de ING bank en/of
- ( vervolgens) bij de voordeur aan [slachtoffer 1] aan te geven dat zij haar bankpas
moest afgeven om fraude te voorkomen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Feit 2
hij op 24 december 2022 te Akersloot en/of Castricum, althans in Nederland, een of
meer geldbedragen (van in totaal €7000, te weten €3500 met de bankpas en/of €3500
met de creditcard) in elk geval enig goed/geldbedrag, dat/die geheel of ten dele aan
[slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het
oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de
toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen
goed/geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel,
te weten door (telkens) gebruik te maken van de bankpas en/of creditcard en
bijbehorende code(s) van die [slachtoffer 2] tot welk gebruik hij, verdachte, niet gerechtigd
was

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 1 ten laste gelegde feit. Voor wat het onder feit 2 ten laste gelegde ontkent de verdachte de pinopnames in Castricum.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2.
Bewijsoverweging ten aanzien feit 2
De rechtbank stelt vast dat er op 24 december 2022 drie momenten van pinnen zijn geweest met de bankpas en creditcard van aangeefster: 1) rond 20:07 uur bij de geldmaat in Castricum, 2) van 20:26 tot 20:58 uur in Jack's Casino in Akersloot en 3) van 20:58 tot 21:09 uur in Akersloot.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de persoon is op de beelden van het pinnen met de creditcard van aangeefster in het casino te Akersloot (moment 2). De verdachte heeft zich in het casino gelegitimeerd met zijn identiteitskaart en verbalisanten hebben hem op de beelden herkend. Het aantal pinmomenten en de locatie van de pintransacties komt overeen met de 15 afschrijvingen op de creditcard van aangeefster.
Op basis van de beelden kan worden vastgesteld dat de verdachte zich van 20:26 uur tot 21:10 uur in Jack's Casino Akersloot bevond en daar heeft gepind met de creditcard van aangeefster. Nu de transacties met de bankpas van aangeefster binnen hetzelfde tijdsbestek op dezelfde locatie zijn gedaan, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte daar ook de transacties met de bankpas heeft verricht (moment 3).
Tenslotte acht de rechtbank, gelet op de overeenkomende kleding van de verdachte om 20:26 uur in Jack’s Casino in Akersloot en de persoon op de beelden om 20:07 bij de geldautomaat in Castricum, het korte tijdsverloop daartussen in combinatie met de korte afstand, het feit dat met de creditcard van aangeefster niet alleen in Akersloot maar ook in Castricum geld is opgenomen en de omstandigheid dat de verdachte in het bezit is geweest van de creditcard en bankpas van aangeefster, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in Castricum met de bankpas en de creditcard van aangeefster heeft gepind rond 20:07 uur (moment 1).
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde feit 2 wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1:
hij op 9 februari 2023 te Rijsenhout, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels,
[slachtoffer 1] ,
te bewegen tot het afgeven van haar bankpas en pincode, door
- voornoemde [slachtoffer 1] te bellen op haar (huis)telefoon en
- zich voor te doen als ware hij/zij, verdachte en/of zijn mededader(s), een medewerk(st)er (van de Fraudeafdeling) van de ING bank en
- in het telefoongesprek te zeggen dat er een geldbedrag van de rekening van [slachtoffer 1] dreigde te worden gehaald (vanuit België) en
- aan te geven dat [slachtoffer 1] vermoedelijk slachtoffer was van fraude en
- aan te geven dat [slachtoffer 1] een proces moest doorlopen om haar rekening te blokkeren en
- aan te geven dat haar bankpas zou worden opgehaald door een ING medewerker genaamd [naam] en
- aan te geven dat [slachtoffer 1] zou worden doorverbonden met een bandje en dat zij daar haar huidige pincode moest noemen en (vervolgens) dat zij wanneer zij een pieptoon zou horen een nieuw verzonnen pincode moest noemen en
- aan te geven dat [slachtoffer 1] de code K1GG839S moest noteren en deze code moest verifiëren met de bankmedewerker die aan de deur zou komen om haar bankpas op te halen en
- (vervolgens) bij het huis van [slachtoffer 1] zich voor te stellen als ware hij, [naam] en/of zich (vervolgens) voor te doen als ware hij, een medewerker van de ING bank en/
- bij de voordeur aan [slachtoffer 1] aan te geven dat zij haar bankpas moest afgeven om fraude te voorkomen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Feit 2:
hij op 24 december 2022 te Akersloot en Castricum, geldbedragen (van in totaal €7000, te weten €3500 met de bankpas en/of €3500 met de creditcard) die aan [slachtoffer 2] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door (telkens) gebruik te maken van de bankpas en creditcard en bijbehorende code(s) van die [slachtoffer 2] tot welk gebruik hij, verdachte, niet gerechtigd was.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Strafbaarheid van het bewezenverklaarde feit 1

Beroep op vrijwillige terugtred
4.1.
Standpunt verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de verdachte sprake is van vrijwillige terugtred in de zin van artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht en heeft de rechtbank verzocht de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte uit eigen beweging is gestopt met de uitvoering van zijn daad. Zo is de verdachte, vóórdat hij werd aangesproken door de glazenwasser, getuige [getuige] , teruggelopen naar zijn auto zonder de pincode en pinpas van aangeefster te hebben gevraagd of ontvangen.
4.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van vrijwillige terugtred. De officier van justitie stelt dat de verdachte pas is weggelopen, nadat hij door getuige [getuige] werd aangesproken, zoals blijkt uit de aangifte. Het veranderende inzicht van de verdachte houdt volgens de officier van justitie onlosmakelijk verband met een externe oorzaak, namelijk de komst van getuige [getuige] .
4.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat van vrijwillige terugtred in de zin van artikel 46b Sr sprake is, indien de verdachte vrijwillig is teruggetreden voordat het misdrijf is voltooid. Of gedragingen van de verdachte toereikend zijn om tot de conclusie te kunnen komen dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die van zijn wil afhankelijk zijn, hangt – mede gelet op de aard van het misdrijf – af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij verdient opmerking dat voor het aannemen van vrijwillige terugtred in geval van een voltooide poging veelal een zodanig optreden van de verdachte is vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is het intreden van het gevolg te beletten.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij zich aan de voordeur van de woning van aangeefster aan haar heeft voorgesteld als [naam] en een unieke code heeft gegeven. Hierna bedacht de verdachte dat hij haar bankpas niet wilde ophalen en is hij teruggelopen naar zijn auto.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van vrijwillige terugtred door de verdachte. De feitelijke gedragingen van de verdachte waren in beginsel gericht op het voltooien van de oplichting van het beoogde slachtoffer. De verklaring van de verdachte dat hij uit eigen beweging is gestopt wordt weersproken door de verklaring van aangeefster en de verklaring van getuige [getuige] . Zo heeft aangeefster verklaard dat, nadat de verdachte haar de unieke code had gegeven, waarmee hij zich als medewerker van de ING zou identificeren, en aangaf haar pinpas op te halen, getuige [getuige] de voortuin in kwam gelopen en de verdachte een hand gaf. Getuige [getuige] vroeg aan de verdachte wat hij kwam doen. Toen de verdachte zei dat hij van de ING-bank was en dat er was getracht aangeefster op te lichten, zei getuige [getuige] dat de verdachte zelf een oplichter was. Hierna is de verdachte de voortuin van aangeefster uit gelopen waarna hij ineens ging rennen. Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij de verdachte bij aangeefster zag staan, dat hij hem een hand gaf en zag dat de verdachte daarvan schrok. De verdachte is hierna weggegaan. De rechtbank ziet geen reden te twijfelen aan de verklaringen van aangeefster en getuige [getuige] . Anders dan de raadsman heeft betoogd kan uit deze verklaringen niet worden afgeleid dat de verdachte al wegliep voordat hij door getuige [getuige] werd aangesproken. Gelet op de beschreven gang van zaken is aannemelijk dat de verdachte de voorgenomen oplichting niet doorzette omdat hij in de tuin van aangeefster werd aangesproken door getuige [getuige] . Dit betekent dat het voorgenomen misdrijf niet is voltooid dankzij een niet van de wil van de verdachte afhankelijke omstandigheid. Aan de vereisten voor een geslaagd beroep op vrijwillige terugtred is dan ook niet voldaan. Het verweer wordt verworpen.

5.Kwalificatie

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
Medeplegen van poging tot oplichting
Feit 2:
Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met het beperktere aandeel van de verdachte bij de ten laste gelegde feiten. Verzocht wordt om geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstaf op te leggen dan de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van poging oplichting en diefstal van geldbedragen met een valse sleutel. Allereerst is door middel van helpdeskfraude op slinkse wijze getracht de bankpas en pincode van het slachtoffer te bemachtigen, met als doel om geld van de bankrekening van het slachtoffer op te nemen.. Daarnaast heeft de verdachte van een ander slachtoffer een geldbedrag van in totaal € 7.000,- weggenomen door met haar bankpas en creditcard, die haar op doortrapte wijze waren ontnomen, geld op te nemen. De verdachte heeft kennelijk enkel en alleen gedacht aan zijn eigen financiële gewin en zich niet bekommerd om de slachtoffers. De verdachte heeft misbruik gemaakt van personen die veelal uit goed vertrouwen hebben gehandeld.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van het op naam van de verdachte staand strafblad van 17 augustus 2023, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder terzake van vermogensdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld.
De rechtbank slaat verder acht op het reclasseringsadvies van 11 april 2023 waarin vermeld staat dat de kans op recidive als hoog wordt ingeschat. De verdachte staat onvoldoende open voor hulpverlening en er lijkt een hoge mate van onwil te zijn om met hulpverleners samen te werken. De reclassering heeft de indruk dat de verdachte te weinig lijdensdruk ervaart om zijn leven vorm te willen geven. Ondanks pogingen om de verdachte te begeleiden is er weinig vooruitgang te zien. De reclassering ziet geen mogelijkheden voor interventies om de kans op recidive te verlagen. De reclassering adviseert daarom om bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De rechtbank heeft acht geslagen op straffen die in vergelijkbare gevallen zijn opgelegd en op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg van de Voorzitters van de Strafsectoren (LOVS) gebruikt voor min of meer vergelijkbare feiten.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 2 november 2020 in de zaak met parketnummer 16/083392-20 heeft de politierechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht de verdachte ter zake van diefstal met geweld, in vereniging gepleegd, veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 5 januari 2021 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert dat de rechtbank de vordering zal afwijzen, nu de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf al bij vonnis van 15 november 2022 door de politierechter van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, in de zaak met parketnummer 05-282022-21 is gelast.
De rechtbank verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering, aangezien de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf al onherroepelijk is gelast en de straf ook al ten uitvoer is gelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
45, 47, 57, 63, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
vier (4) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 16/083392-20.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.M. Rogmans, voorzitter,
mr. C.W.M. Giesen en mr. J. Lintjer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. M.N. de Bruijn,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 november 2023