ECLI:NL:RBNHO:2023:14154

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
10490791 \ CV EXPL 23-2076
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve toetsing van algemene voorwaarden en informatieplichten in consumentenovereenkomsten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 28 juni 2023 een tussenvonnis uitgesproken in een civiele procedure tussen Budget Thuis B.V. en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij vorderde betaling van € 440,67, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten, op basis van een overeenkomst die buiten de verkoopruimte was gesloten. De kantonrechter heeft ambtshalve de naleving van de wettelijke informatieplichten getoetst, zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek, ter bescherming van de consument. De eisende partij heeft verschillende bedragen gevorderd, waaronder een opzegvergoeding van € 100,00, die door de gedaagde partij zou zijn verschuldigd wegens voortijdige beëindiging van de overeenkomst. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde partij € 30,52 teveel heeft betaald en dat de vordering voor een deel niet meer geldig was, waardoor een bedrag van € 200,00 werd afgewezen. Uiteindelijk werd de resterende vordering van € 69,48 voor de opzegvergoeding toegewezen, omdat deze in overeenstemming was met de Richtsnoeren van de NMA. De kantonrechter heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten beoordeeld en geconcludeerd dat de contractuele regeling onduidelijk was voor consumenten en niet in overeenstemming met de wettelijke regeling. De eisende partij werd opgedragen om nadere toelichting te geven over de redelijkheid van het beding in de overeenkomst. De beslissing werd aangehouden voor verdere beoordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 10490791 \ CV EXPL 23-2076
Uitspraakdatum: 28 juni 2023
Verstekvonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap
Budget Thuis B.V., handelend onder de naam
BudgetEnergie,voorheen genaamd
NutsServices B.V.
gevestigd te Amsterdam
de eisende partij
gemachtigde: gerechtsdeurwaarder [gemachtigde]
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats]
de gedaagde partij
niet verschenen

1.De procedure

1.1.
De eisende partij heeft de gedaagde partij gedagvaard. Tegen de gedaagde partij is verstek verleend.

2.De beoordeling

2.1.
De eisende partij vordert veroordeling van de gedaagde partij tot betaling van € 440,67, te vermeerderen met wettelijke over een bedrag van € 356,98 vanaf 6 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast vordert zij veroordeling van de gedaagde partij in de proces- en in de nakosten.
2.2.
De vordering is gebaseerd op een overeenkomst tussen een handelaar en een consument. De overeenkomst is gesloten buiten de verkoopruimte. Bij het sluiten van dergelijke overeenkomsten moet de handelaar voldoen aan de wettelijke (pre)contractuele informatieplichten van de artikelen 6:230m lid 1 onder a, b, c, e, f, g, h, i, j, o en p en 6:230t lid 1 en 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit ter bescherming van de consument. De handelaar moet gemotiveerd stellen en onderbouwen dat aan deze plichten is voldaan. De kantonrechter moet er ambtshalve op toezien dat die voorschriften worden nageleefd, dus ook als er geen verweer is gevoerd. Zie, onder meer, het arrest van de Hoge Raad van 12 november 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1677).
2.3.
De kantonrechter overweegt als volgt. De eisende partij heeft twee termijnbedragen (te weten van 1 juli 2019 en van 1 augustus 2019) ter hoogte van € 100,00 en de eindnota ter hoogte van € 156,98 van 25 september 2019 aan de vordering ten grondslag gelegd. Uit de eindnota blijkt dat daarop in rekening is gebracht de leveringskosten elektriciteit van
€ 652,48 en dat daarop een aantal termijnbedragen van in totaal € 683,00 in mindering is gebracht, waaronder de termijnbedragen over de maanden juli en augustus 2019. Nu deze termijnbedragen al op de eindnota in mindering zijn gebracht en de eisende partij ook betaling van de eindnota vordert, zijn de termijnbedragen over juli en augustus 2019 niet meer afzonderlijk verschuldigd. Ook niet op grond van de (meer) subsidiaire grondslagen van ongerechtvaardigde verrijking dan wel onverschuldigde betaling. Dat deel van de vordering, in totaal € 200,00, zal daarom worden afgewezen.
2.4.
Uit de eindnota blijkt dat na verrekening van de termijnbedragen met het daadwerkelijke verbruik de gedaagde partij € 30,52 teveel heeft betaald. Vervolgens heeft de eisende partij op de eindnota € 100,00 opzegvergoeding in rekening gebracht en € 87,50 voor het terughalen van de cadeaukaart. In de dagvaarding heeft de eisende partij toegelicht dat zij afziet van het bedrag van de cadeaukaart dat zij middels de eindfactuur heeft teruggevorderd. De kantonrechter begrijpt daaruit dat de eisende partij het bedrag van € 87,50 toch niet wenst te vorderen. Dat betekent dat voor dat deel van de vordering een grondslag ontbreekt, zodat een bedrag van € 87,50 eveneens zal worden afgewezen. Op basis van het voorgaande resteert alleen nog een vordering van € 69,48 (€ 100,00 opzegvergoeding minus € 30,52). Nu de vordering ten aanzien van de betaling van de hoofdverbintenis tot levering van energie zal worden afgewezen, komt de kantonrechter niet meer toe aan de beantwoording van de vraag of de eisende partij heeft voldaan de (pre) contractuele informatieplichten als bedoeld in de artikelen 6:230m lid 1 BW en 6:230t BW.
Opzegvergoeding
2.5.
Ten aanzien van de gevorderde (resterende) opzegvergoeding van € 69,48 overweegt de kantonrechter als volgt. De eisende partij heeft gesteld dat de gedaagde partij deze vergoeding van (oorspronkelijk) € 100,00 is verschuldigd, omdat hij de overeenkomst voortijdig heeft beëindigd. Bij het aangaan van de overeenkomst is de gedaagde partij gewezen op de verschuldigdheid van € 100,00 per aansluiting van elektriciteit en/of gas bij voortijdige beëindiging, aldus de eisende partij. Ter onderbouwing verwijst de eisende partij naar de overeenkomst. De kantonrechter stelt vast dat de hoogte van deze vergoeding in overeenstemming is met hetgeen is bepaald in artikel 4 lid 2 van de Richtsnoeren Redelijke Opzegvergoedingen van de NMA. Naar het oordeel van de kantonrechter is de gedaagde partij deze vergoeding dan ook verschuldigd. Daarom is de resterende vordering ten aanzien van de opzegvergoeding van € 69,48 toewijsbaar.
2.6.
Ten aanzien van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten overweegt de kantonrechter als volgt.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.7.
De eisende partij maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Uit de overgelegde overeenkomst blijkt dat de eisende partij en de gedaagde partij daarin en in de algemene voorwaarden van de eisende partij een beding zijn overeengekomen dat voorziet in een regeling bij te late betaling.
2.8.
Volgens de Europese Richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (Richtlijn 93/13/EEG) is een beding oneerlijk wanneer dit het evenwicht tussen de wederzijdse rechten en verplichtingen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort.
2.9.
De kantonrechter voegt hier nog aan toe dat het gaat om een beoordeling van de bedongen afspraken, die de rechten en plichten van partijen over en weer vastleggen en waar de consument door het sluiten van de overeenkomst contractueel aan kan worden gehouden. Of de eisende partij de consument ook daadwerkelijk aan die afspraken houdt, of in de praktijk alleen naleving van wettelijke bepalingen verlangt, is in dit verband niet relevant. De omstandigheid dat een eisende partij alleen een beroep doet op wettelijke bepalingen ontslaat de kantonrechter namelijk niet van de verplichting om ambtshalve te toetsen of de eisende partij zichzelf contractueel de mogelijkheid heeft voorbehouden om desgewenst, in of buiten rechte, aanspraak te maken op een contractueel bedongen vergoeding – en vervolgens ambtshalve te toetsen of het betreffende contractuele beding oneerlijk is en vernietigd moet worden. In dat laatste geval heeft de eisende partij ook geen recht op de gevorderde wettelijke vergoeding. Dat volgt zowel uit het Dexia-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) van 27 januari 2021 (ECLI:EU:C:2021:68) als uit het arrest van het Hof van Justitie van 8 december 2022 (ECLI:EU:C:2022:971).
2.10.
Samenvattend moet de kantonrechter in iedere procedure over ieder onderdeel van de vordering beoordelen of daarover afspraken zijn gemaakt en of die afspraken al dan niet eerlijk zijn ten opzichte van de consument. Als de kantonrechter oordeelt dat een contractuele afspraak niet eerlijk is, moet het beding worden vernietigd en moet de vordering op dat onderdeel worden afgewezen (ook als de eisende partij in de procedure een beroep doet op wettelijke bepalingen in plaats van op die contractuele afspraak).
2.11.
Het beding dat voor de beoordeling van de vordering relevant is, te weten artikel 12.6 van de Algemene voorwaarden, is door de kantonrechter getoetst en niet oneerlijk bevonden.
2.12.
In de overeenkomst zelf is daarnaast onder meer opgenomen:
“(…) Kosten bij te late betaling. Betaalt u te laat? Dan sturen we u een herinnering. Voor elke factuur die niet binnen de herinneringstermijn van veertien dagen is betaald, ontvangt u een aanmaning waarop wij u € 15,- in rekening brengen.Wij stellen u in gebreke als u de aanmaning niet betaalt. Hiervoor brengen we € 25,- in rekening.Wanneer u niet binnen de gestelde termijn van de ingebrekestelling heeft betaald, moeten we gerechtelijke incassomaatregelen nemen. Die kosten zijn wettelijk vastgesteld en worden apart bij u in rekening gebracht. Het gaat dan om incassokosten van 15%van het factuurbedrag met een minimum van € 40,- (…).”
2.13.
Hieruit blijkt dat bij de gedaagde partij - naast de incassokosten – ook een bedrag in rekening kan worden gebracht (ter hoogte van € 15,00 en/of € 25,00) als hij de herinneringen en de aanmaning(en) niet (tijdig) betaalt. Feitelijk gaat het steeds om vergoedingen die verschuldigd zijn bij een betalingsachterstand, waarvoor de wettelijke regeling van artikel 6:96 lid 5 en 6 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten geldt. De contractuele regeling in de overeenkomst is onduidelijk voor consumenten, vereist ten onrechte niet in alle gevallen eerst een ‘gratis’ veertiendagenbrief en leidt bovendien, alle vergoedingen bij elkaar opgeteld, tot een hogere vergoeding dan de vergoeding conform het Besluit. De kantonrechter is van oordeel dat het beding over de kosten bij te late betaling daardoor ten nadele van consumenten afwijkt van de wettelijke regeling over de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten.
2.14.
De eisende partij zal in de gelegenheid worden gesteld om toe te lichten waarom zij van mening is dat het beding in de overeenkomst in de gegeven omstandigheden niet onredelijk bezwarend is.
Gevolgen niet voldoen aan het bevel
2.15.
Indien aan de hierboven bedoelde opdracht niet of niet volledig wordt voldaan, zal de kantonrechter daaraan op grond van de artikelen 22 en 139 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de gevolgen verbinden die hij geraden acht.
2.16.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
beveelt de eisende partij om bij akte op de rol van
19 juli 2023de stellingen in de dagvaarding nader toe te lichten door de inlichtingen te verstrekken zoals hiervoor is overwogen;
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter