In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 3 november 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een administratieve boete die aan de betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd wegens het veroorzaken van onnodig geluid met een motorvoertuig. Betrokkene heeft tegen deze boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zitting vond plaats op 27 oktober 2023, waarbij de vertegenwoordiger van de officier van justitie aanwezig was, maar de gemachtigde van betrokkene en betrokkene zelf niet. De kantonrechter heeft de zaak behandeld en de overwegingen van de verbalisant in het proces-verbaal in aanmerking genomen. De verbalisant had verklaard dat hij de betrokkene had gezien die onnodig geluid produceerde, maar dat hij om veiligheidsredenen geen staandehouding had kunnen verrichten.
De kantonrechter oordeelde dat de verbalisant onvoldoende had toegelicht waarom er geen staandehouding had plaatsgevonden. Hierdoor kon niet worden vastgesteld dat er geen reële mogelijkheid tot staandehouding was geweest. De kantonrechter concludeerde dat de boete ten onrechte was opgelegd en verklaarde het beroep gegrond. De beslissing van de officier van justitie en de beschikking waarbij de boete was opgelegd, werden vernietigd. Tevens werd de officier van justitie veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene, vastgesteld op € 418,50.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige onderbouwing door de verbalisant bij het opleggen van een boete en de noodzaak om de procedurele rechten van de betrokkene te waarborgen.