In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, op 27 oktober 2023 uitspraak gedaan in een beroep als bedoeld in artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV). Betrokkene had een administratieve sanctie, in de vorm van een boete, opgelegd gekregen. Tegen deze boete heeft betrokkene beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zitting vond plaats op 13 oktober 2023, waar zowel de vertegenwoordiger van de officier van justitie als betrokkene aanwezig waren. De kantonrechter heeft de zaak behandeld en de feiten zijn als volgt: betrokkene zou als bestuurder van een voertuig een mobiel elektronisch apparaat vasthouden tijdens het rijden. Betrokkene betwistte deze beschuldiging en voerde aan dat hij mogelijk iets anders in zijn handen had en dat zijn auto was uitgerust met een magnetische strip voor zijn telefoon.
De kantonrechter overwoog dat in WAHV-zaken de verklaring van een verbalisant in beginsel voldoende is voor de vaststelling van de gedraging, tenzij de betrokkene specifieke feiten en omstandigheden aanvoert die aanleiding geven tot twijfel. Betrokkene heeft in zijn beroepschrift en tijdens de zitting specifieke omstandigheden aangevoerd die vragen opriepen over de waarneming van de verbalisanten. De kantonrechter oordeelde dat de verklaring van de verbalisant niet voldoende was om te concluderen dat de gedraging had plaatsgevonden, en gaf betrokkene het voordeel van de twijfel. Het beroep werd gegrond verklaard, de beschikking waarbij de boete was opgelegd werd vernietigd, en de officier van justitie werd opgedragen het betaalde bedrag aan betrokkene terug te betalen.