ECLI:NL:RBNHO:2023:14103

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 december 2023
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
15.191659.22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarigen door pleegouder

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 december 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met zijn minderjarige pleegkinderen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor het plegen van ontuchtige handelingen met zijn pleegdochter [slachtoffer 1], geboren op 22 oktober 2008, op 27 juli 2022 te IJmuiden. De verdachte heeft zijn vinger in de vagina van [slachtoffer 1] gebracht, wat door de rechtbank als bewezen werd aangemerkt. Voor de andere twee ten laste gelegde feiten, betreffende [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken wegens onvoldoende bewijs. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de slachtoffers niet voldoende steun vonden in ander bewijs, waardoor de tenlastelegging niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 123 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 240 uren. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan [slachtoffer 1] voor immateriële schade, vastgesteld op € 2.000,00, vermeerderd met wettelijke rente. De vorderingen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zijn afgewezen, omdat de rechtbank hen niet-ontvankelijk heeft verklaard in hun vorderingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/191659-22 (P)
Uitspraakdatum: 28 december 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 december 2023 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ([geboorteland]),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D.C. Smits en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. A.J. Sprey, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 27 juli 2022 te IJmuiden, gemeente Velsen,
met zijn minderjarig pleegkind [slachtoffer 1] , geboren op 22 oktober 2008,
die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt,
buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] ,
immers heeft hij, verdachte, zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1] gebracht en/of gehouden;
Feit 2
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks de periode van 1 januari 2022 tot en met 1 juli 2022 te IJmuiden, gemeente Velsen, althans in Nederland,
ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig pleegkind, [slachtoffer 2] , geboren op 2 september 2006,
door meermaals
- op de billen van die [slachtoffer 2] te slaan en/of
- die [slachtoffer 2] (onder haar bovenkleding) aan te raken en/of te betasten op haar borsten
Feit 3
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks de periode 1 september 2015 tot en met 31 augustus 2017 te IJmuiden, gemeente Velsen, althans in Nederland
ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig pleegkind [slachtoffer 3] , geboren op 1 september 1999,
door meermaals
- die [slachtoffer 3] aan te raken en/of te betasten op haar borsten en/of haar billen en/of
- op de billen van die [slachtoffer 3] te slaan;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft de raadsman bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken.
3.3.
Vrijspraak feit 2 en feit 3
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 en onder 3 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
3.3.1.
Toetsingskader bewijsminimum
Op grond van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Alleen de verklaring van een aangeefster is dan ook onvoldoende. Er moet meer bewijs zijn, iets dat de verklaring ondersteunt, om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Die vereiste ondersteuning geldt niet voor alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat de verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring “niet op zichzelf staat”, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Dit betekent dat de rechtbank moet beoordelen of de verklaring van een aangeefster voldoende steun vindt in ander (betrouwbaar) bewijsmateriaal. Of er in een specifieke zaak genoeg steunbewijs is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
3.3.2.
Het onder 2 ten laste gelegde feit
De verklaring van [slachtoffer 2]
Namens [slachtoffer 2] is aangifte gedaan tegen de verdachte. [slachtoffer 2] heeft – kort gezegd – verklaard dat de verdachte haar meerdere malen heeft aangeraakt onder haar shirt op haar buik en op haar beha. Ook zou hij haar hebben betast aan haar billen. Dit alles vond telkens plaats tijdens het knuffelen of stoeien op de bank in de woonkamer.
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij met [slachtoffer 2] wel eens knuffelde of stoeide op de bank in de woonkamer en dat hij haar daarbij wel eens op de billen heeft geslagen. De verdachte ontkent dat hij [slachtoffer 2] heeft aangeraakt onder de kleding op haar buik en op haar beha.
Oordeel van de rechtbank
Voornoemde bewijsminimumregel brengt mee dat de verklaring van [slachtoffer 2] op zichzelf onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te komen. De verklaring moet, gelet op de ontkennende verklaring van de verdachte, in voldoende mate steun vinden in ander bewijsmateriaal.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat dit steunbewijs kan worden gevonden in de verklaring van de verdachte en in de verklaring van zijn ex-partner [getuige 1] .
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van de verdachte niet ondersteunend is voor de verklaring van de aangeefster voor zover deze inhoudt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen. Dit onderdeel wordt door de verdachte immers stellig ontkend. Het enkele slaan op de billen kan naar oordeel van de rechtbank niet zonder meer worden aangemerkt als ontucht. Dat onderdeel van de verklaring van de verdachte kan dan ook niet worden aangemerkt als steunbewijs voor het ten laste gelegde.
Ook de verklaring van [getuige 1] acht de rechtbank niet ondersteunend voor de verklaring van de aangeefster inhoudende dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen. De verklaring van [getuige 1] houdt – voor zover van belang – slechts in dat het klopt dat de verdachte in de woonkamer wel eens stoeide met [slachtoffer 2] en dat dat op een gegeven moment abrupt was gestopt. Uit haar verklaring noch uit de rest van het dossier volgt op welk moment dit stoeien precies is gestopt of wat daarvan de reden was. De rechtbank kan daarom ook aan de verklaring van Van der Putten geen steunbewijs ontlenen voor het plegen van ontucht door de verdachte.
Naast deze verklaringen valt uit het dossier en hetgeen op zitting aan de orde is geweest nog het volgende af te leiden.
  • [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij met [slachtoffer 1] heeft gesproken over het feit dat de verdachte [slachtoffer 2] zou hebben betast, dat [slachtoffer 1] hiervan ook een keer getuige is geweest en dat zij het erover zouden hebben gehad dit tegen [getuige 1] te vertellen. [slachtoffer 1] heeft echter verklaard dat [slachtoffer 2] dit niet tegen haar heeft verteld. Ook verklaart zij dat zij niet heeft gezien dat de verdachte [slachtoffer 2] heeft betast.
  • In het dossier bevinden zich WhatsApp-berichten tussen de verdachte en [slachtoffer 2] waarin zij spreken over het incident wat hem onder feit 1 wordt verweten, te weten het plegen van ontuchtige handelingen jegens [slachtoffer 1] . Uit deze berichten blijkt op geen enkele wijze dat de verdachte ook [slachtoffer 2] zou hebben betast.
Nu deze stukken in het dossier evenmin ondersteuning bevatten voor de aangifte, acht de rechtbank het aan de verdachte onder 2 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen.
3.3.3.
Het onder 3 ten laste gelegde feit
De verklaring van [slachtoffer 3]
Door [slachtoffer 3] is aangifte gedaan tegen de verdachte. [slachtoffer 3] heeft – kort gezegd – verklaard dat de verdachte haar meermalen over de kleding heeft aangeraakt op haar borsten en billen. Ook zou de verdachte haar over de kleding op haar billen hebben geslagen. Dit alles vond telkens plaats tijdens het knuffelen of stoeien op de bank in de woonkamer. Het slaan op de billen zou ook wel eens in het voorbijgaan gebeurd zijn, bijvoorbeeld wanneer [slachtoffer 3] de trap op liep.
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij met [slachtoffer 3] wel eens knuffelde of stoeide op de bank in de woonkamer en dat hij haar daarbij wel eens op de billen heeft geslagen. Ook in het voorbijgaan zou hij [slachtoffer 3] wel eens een tik op de billen gegeven kunnen hebben. De verdachte ontkent dat hij [slachtoffer 3] heeft aangeraakt op haar borsten.
Oordeel van de rechtbank
Ook ten aanzien van dit feit brengt voornoemde bewijsminimumregel mee dat enkel de verklaring van [slachtoffer 3] onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te komen. De verklaring moet, gelet op de ontkennende verklaring van verdachte, in voldoende mate steun vinden in ander bewijsmateriaal.
De officier van justitie heeft ook ten aanzien van dit feit aangevoerd dat steunbewijs kan worden gevonden in de verklaring van de verdachte en in de verklaring van zijn ex-partner [getuige 1] .
De verklaring van [getuige 1] houdt – voor zover van belang – in dat het klopt dat de verdachte wel eens wild stoeide met [slachtoffer 3] en dat er op een gegeven moment een omslag was, waarna [slachtoffer 3] veel op haar kamer bleef. Uit haar verklaring noch uit de rest van het dossier volgt echter op welk moment die omslag heeft plaatsgevonden of wat daarvan de reden was. Overeenkomstig hetgeen de rechtbank onder 3.3.2. heeft overwogen, is de rechtbank van oordeel dat noch de verklaring van de verdachte, noch de verklaring van [getuige 1] ondersteuning biedt voor de verklaring van de aangeefster voor zover deze inhoudt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen.
Naar aanleiding van hetgeen op de zitting aan de orde is geweest, wijst de rechtbank nog op de volgende omstandigheden.
  • Op de zitting heeft de verdachte bevestigd dat hij [slachtoffer 3] wel eens heeft gevraagd een foto van haar navel te sturen omdat zij altijd in crop tops rondliep en hij haar daarom “naveltje” noemde.
  • Uit het dossier volgt dat op de telefoon van de verdachte een foto is aangetroffen van [slachtoffer 3] . Zij is op deze foto volledig gekleed.
  • Op een onder de verdachte in beslag genomen laptop, die door meerdere personen binnen het gezin werd gebruikt, zijn 28 afbeeldingen (waaronder thumbnails) van jonge vrouwen in ondergoed aangetroffen. De gezichten van de jonge vrouwen waren op de afbeeldingen niet zichtbaar waardoor hun identiteit onbekend is gebleven.
Ook deze omstandigheden bieden geen ondersteuning aan de aangifte omdat zij geen verband houden met de ontuchtige handelingen die de verdachte volgens de aangifte zou hebben gepleegd. De rechtbank acht het aan de verdachte onder 3 tenlastegelegde dan ook niet wettig en overtuigend bewezen.
3.3.2
Bewezenverklaring feit 1
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van onder 1 ten laste gelegde feit.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien hiervan sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv. Gelet daarop zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
  • De bekennende verklaring van de verdachte, ter terechtzitting van 14 december 2023 afgelegd;
  • Een proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 1] , opgemaakt door de Politie Eenheid Noord-Holland d.d. 30 juli 2022 (dossierpagina’s 10-19);
  • Een proces-verbaal van aangifte door [getuige 2] , opgemaakt door de Politie Eenheid Noord-Holland d.d. 11 augustus 2022 (dossierpagina’s 44-50).
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
hij op 27 juli 2022 te IJmuiden met zijn minderjarig pleegkind [slachtoffer 1] , geboren op 22 oktober 2008, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt,
buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , immers heeft hij, verdachte, zijn vinger in de vagina van die [slachtoffer 1] gebracht.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met daaraan als bijzondere voorwaarden verbonden een contactverbod met [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht ermee rekening te houden dat de verdachte zich schuldbewust opstelt en de afgelopen periode heeft meegewerkt aan een behandeling. Wat daarmee is bereikt zal door een onvoorwaardelijke gevangenisstraf teniet worden gedaan. De raadsman heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Daarbovenop kan een taakstraf worden opgelegd. Aan de voorwaardelijk gevangenisstraf kunnen indien nodig bijzondere voorwaarden worden verbonden.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft ontuchtige handelingen gepleegd met zijn minderjarige pleegdochter, waarbij sprake is geweest van het seksueel binnendringen van haar lichaam. Terwijl het slachtoffer lag te slapen heeft de verdachte zijn vinger in haar vagina gebracht.
De verdachte heeft door zijn handelen op ernstige wijze de lichamelijke integriteit van zijn minderjarige pleegdochter geschonden en een normale en gezonde seksuele ontwikkeling, waar ieder kind recht op heeft, doorkruist. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van seksuele delicten, zeker in het geval van jonge kinderen, zo niet blijvende dan toch zeer langdurige en ernstige schade kunnen ondervinden van wat hun is aangedaan. Uit de toelichting op de vordering tot schadevergoeding en uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt hoezeer dit ook in deze zaak het geval is. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
De rechtbank neemt evenwel in de beslissing mee dat de verdachte zichzelf kort na het incident heeft aangegeven bij de politie en hierover meteen in openheid heeft verklaard.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad op naam van de verdachte, gedateerd 3 november 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 1 november 2023 van Reclassering Nederland. De reclassering schat het risico op recidive in als laag. Het rapport houdt verder als advies van de reclassering in om bij een veroordeling een deels voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen.
  • Meldplicht bij de reclassering
  • Ambulante behandeling
  • Contactverbod
Ten aanzien van een eventueel op te leggen gevangenisstraf, taakstraf of geldboete ziet de reclassering geen bijzondere contra-indicaties.
Op de zitting heeft [getuige 3] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland, het advies toegelicht. Zij heeft aangegeven dat de verdachte de door hem gevolgde therapie inmiddels succesvol heeft afgerond en dat de behandeling van de verdachte volgens de behandelinstelling daarmee is voltooid. Wat betreft de noodzaak van een meldplicht en ambulante behandeling als bijzondere voorwaarden heeft zij aangegeven dat deze voorwaarden zouden kunnen worden ingezet om te monitoren of de verdachte in staat is hetgeen hij in therapie heeft geleerd toe te passen in de praktijk. Op dit moment is een nieuwe behandeling echter niet strikt noodzakelijk gezien het lage risico op recidive. Wat betreft het geadviseerde contactverbod heeft de reclassering aangegeven dat er geen aanknopingspunten zijn dat de verdachte contact heeft gezocht met het slachtoffer [slachtoffer 1] .
Op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat gezien de ernst van het feit een gevangenisstraf moet worden opgelegd van 123 dagen. De rechtbank zal echter bepalen dat 120 dagen vooralsnog niet ten uitvoer zullen worden gelegd en daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Anders dan de reclassering heeft geadviseerd zal de rechtbank geen bijzondere voorwaarden verbinden aan het voorwaardelijke deel van deze straf. De behandelinstelling waar de verdachte in therapie is geweest heeft aangegeven dat de behandeling van de verdachte is voltooid. Daarnaast heeft de reclassering aangegeven dat het op dit moment niet noodzakelijk is de verdachte verder te behandelen. De rechtbank acht het enkele open houden van de mogelijkheid de verdachte te monitoren onvoldoende grond om over te gaan tot oplegging van de bijzondere voorwaarden van een meldplicht en ambulante behandeling. Ook voor het opleggen van een contactverbod zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende termen aanwezig. De verdachte woont inmiddels aan de andere kant van het land. Daarnaast is niet gebleken dat de verdachte op enige wijze contact heeft proberen te zoeken met het slachtoffer. Evenmin is er aanleiding te veronderstellen dat de verdachte dat in de toekomst zal doen.
Naast de gevangenisstraf is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 240 uren moet worden opgelegd.

7.Vorderingen benadeelde partijen

7.1.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1] en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 11.500,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Gezien de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit staat vast dat de benadeelde partij psychische schade heeft geleden die rechtstreeks verband houdt met het strafbare handelen van de verdachte. De benadeelde partij heeft recht op vergoeding van die schade. De rechtbank is van oordeel dat vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.000,00 billijk voorkomt en zal die toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank zal hetgeen meer of anders is gevorderd afwijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.2.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 5.000,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat nu het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, de benadeelde partij niet in de vordering, die betrekking heeft op dat ten laste gelegde feit, kan worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.
7.3.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 7.000,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat nu het aan de verdachte onder 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, de benadeelde partij niet in de vordering, die betrekking heeft op dat ten laste gelegde feit, kan worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 36f, 245, 248 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 2 en onder 3 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.4 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4 vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
123 dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 120 dagen,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
240 urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.000,00, als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Wijst de vordering voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.000,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 2]niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 3]niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.S. Neervoort, voorzitter,
mrs. C.W.M. Giesen en M.E. Francke, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.C. ten Klooster,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 december 2023.