In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 25 mei 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een administratieve sanctie opgelegd aan de betrokkene voor het parkeren van een voertuig op een plaats voor onmiddellijk laden en lossen van goederen. De betrokkene had beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting was de vertegenwoordiger van de officier van justitie aanwezig, maar de betrokkene zelf of zijn gemachtigde was niet verschenen. De vertegenwoordiger handhaafde de beslissing en verzocht de kantonrechter om het beroep ongegrond te verklaren.
De kantonrechter overwoog dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was komen vast te staan. De betrokkene had aangevoerd dat er sprake was van bord E1 en dat de feitcode niet juist was, omdat het voertuig buiten de parkeervakken stond. Echter, de kantonrechter oordeelde dat de verklaring van de verbalisant voldoende grondslag bood voor de vaststelling van de gedraging. De kantonrechter concludeerde dat het voertuig geparkeerd stond bij bord E7 en dat de juiste feitcode was gebruikt. De betrokkene had onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die aanleiding gaven om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant.
De kantonrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om vergoeding van proceskosten af, omdat het beroep ongegrond werd verklaard. De uitspraak werd gedaan door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen 6 weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, mits de boete meer dan € 110,00 bedraagt.