ECLI:NL:RBNHO:2023:13974

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
AWB-21_3320
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Tozo-uitkering en terugvordering voorschot door gemeente Haarlemmermeer

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Holland het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een Tozo-uitkering en de terugvordering van een voorschot van € 3.156,96. Eiser, werkzaam als zelfstandig ondernemer in de ICT-branche, had op 21 april 2020 een Tozo-uitkering aangevraagd, maar heeft nagelaten het verantwoordingsformulier in te vullen. De rechtbank constateert dat verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, voldoende informatie heeft verstrekt en dat de besluitvorming niet onzorgvuldig was. Eiser heeft meerdere keren om uitstel gevraagd en heeft niet tijdig gereageerd op verzoeken om informatie. De rechtbank heeft de zaak behandeld op zittingen op 8 november 2022 en 5 oktober 2023, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat eiser zijn inlichtingenplicht niet is nagekomen, waardoor het recht op de Tozo-uitkering niet kan worden vastgesteld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken van eiser af.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/3320

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 november 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer,verweerder
(gemachtigde: mr. E.A. Willems).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag voor een uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling voor zelfstandig ondernemers over het tijdvak 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 (Tozo-1) en de terugvordering van het ontvangen voorschot van € 3.156,96.
1.1.
Met het bestreden besluit van 2 juli 2021 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 8 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.
1.4.
De rechtbank heeft op 20 januari 2023 aan partijen aangekondigd dat de behandeling van de zaak door een andere rechter zal worden voortgezet en dat de rechtbank een herhaalde zitting niet nodig acht. Daarbij heeft zij partijen de gelegenheid gegeven om binnen twee weken te laten weten of zijn alsnog op een zitting wilden worden gehoord.
1.5.
Eiser heeft daarop aangegeven alsnog op een zitting gehoord te willen worden.
1.6.
De behandeling van het beroep is vervolgens voortgezet op een zitting op 5 oktober 2023. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser is werkzaam als zelfstandig ondernemer in de ICT-branche. Hij heeft op 21 april 2020 een Tozo-uitkering aangevraagd. Met het besluit van 23 april 2020 is eiser een voorschot op de Tozo-uitkering toegekend van € 3.156,96 voor de maanden maart, april en mei 2020. Op 11 juni 2020 is eiser per e-mail gevraagd om het verantwoordingsformulier in te vullen en toe te sturen, binnen een week. Eiser geeft hierop aan niet te weten hoe dat formulier in te vullen, stelt allerlei vragen en verzoekt om hulp. Op 19 juni 2020 meldt het Team Tozo via een mail de deadline uit te stellen naar 24 juni 2020. Eiser geeft aan nog steeds te wachten op een reactie op zijn vragen en niet in staat te zijn het formulier voor de gestelde datum in te vullen. Verweerder mailt op 25 juni 2020 de deadline weer te hebben uitgesteld. Bij brief van 23 oktober 2020 heeft verweerder eiser, bij wijze van laatste herinnering, verzocht het verantwoordingsformulier voor 9 november 2020 retour te sturen. Op 26 oktober 2020 heeft eiser een klacht ingediend over de gang van zaken bij zijn Tozo-aanvraag. Deze klacht is op 12 november 2020 gegrond verklaard. Verweerder heeft excuses aangeboden voor de ondervonden overlast, veroorzaakt door onduidelijkheid die er bestond over de uitvoering van de Tozo. Verweerder geeft ook aan dat eiser inmiddels op 29 oktober 2020 is gebeld door een medewerker die uitleg heeft gegeven en adviseert eiser om zonodig telefonisch contact op te nemen met die medewerker. Tussen 10 en 19 november 2020 vindt een mailwisseling plaats tussen eiser en de betreffende medewerker. Met een e-mailbericht van 19 november 2020 heeft eiser nog twee weken uitstel gekregen voor het inleveren van het formulier.
2.1.
Omdat eiser geen gehoor heeft gegeven aan het inleveren van het verantwoordingsformulier is met het besluit van 21 december 2020 de aanvraag voor de Tozo-uitkering afgewezen. Ook is het voorschotbedrag teruggevorderd.
2.2.
Eiser heeft per e-mail op 22 december 2020 verzocht om verlenging van de bezwaartermijn met minimaal zes weken en om juridische ondersteuning vanuit de gemeente. Op 6 januari 2021 heeft verweerder eiser per brief gevraagd om zijn bezwaar toe te lichten, waartoe hem een termijn van zes weken is gegeven. De termijn voor behandeling van het bezwaarschrift is stopgezet. Eiser reageert per e-mail van 21 januari 2021 dat het hem wegens grote drukte en onervarenheid met de materie nauwelijks lukt om binnen de termijn zijn gronden in te dienen. Hij vraagt om intrekking van het besluit dan wel uitstel van de bezwaartermijn. Op 4 februari 2021 heeft eiser opnieuw een e-mail verstuurd met de vraag of verweerder met spoed kan reageren op zijn verzoek van 21 januari 2021 tot uitstel. Tussen 5 en 15 februari 2021 vindt een mailwisseling plaats en een telefonisch contact. Ook stuurt verweerder eiser een verantwoordingsformulier met handleiding toe en geeft hem dan vier weken de tijd om dit formulier ingevuld te retourneren. Eiser heeft op 11 februari 2021 een e-mail verstuurd met een aanvullende vraag over verrekening van negatieve inkomsten. Op deze vraag is op 15 februari 2021 per e-mail door verweerder gereageerd. Eiser heeft het verantwoordingsformulier niet geretourneerd.
2.3.
Met een e-mail van 10 juni 2021 heeft verweerder eiser bericht dat op 1 juli 2021 een hoorzitting is gepland. Eiser verzoekt per e-mail van 17 juni 2021 om uitstel van de hoorzitting tot medio september, omdat de ingeschakelde juridische hulpverlener niet beschikbaar is en hij zelf verhinderd is. De commissie van advies voor de bezwaarschriften weigert uitstel te verlenen omdat eiser al ruim een half jaar de tijd heeft gehad zich van hulp te verzekeren teneinde het verantwoordingsformulier in te vullen en te retourneren. Eiser is erop gewezen dat hij tot 23 juni 2021 zijn bezwaargronden nog kon aanvullen. Per e-mail van 25 juni 2021 heeft eiser aangegeven dat hem dit niet is gelukt. Daarop is hem medegedeeld dat hij nog tot 30 juni 2021 zijn gronden schriftelijk kan aanvullen en dat hij ook per telefoon kan deelnemen aan de hoorzitting. Eiser heeft uiteindelijk niet deelgenomen aan de hoorzitting en de gronden niet schriftelijk aangevuld. Na het advies van de commissie heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag voor een Tozo-uitkering door verweerder. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Standpunten eiser
5. Eiser voert aan dat gedurende het proces van de aanvraag veel van zijn vragen nimmer schriftelijk zijn beantwoord en de wel gegeven antwoorden tegenstrijdig waren met wat hem telefonisch is medegedeeld. Eiser stelt voorts vanuit het Juridisch Loket het advies te hebben gekregen om het formulier niet in te vullen, omdat hij nog geen antwoord had op zijn vragen en dat hij dan deze procedure moest afwachten. Verder stelt hij dat verweerder lang heeft gewacht met een reactie op zijn bezwaren en verzoeken om uitstel. Ook de uitnodiging voor de hoorzitting heeft hij pas laat ontvangen. De oproep daartoe kwam onverwacht waardoor het voor hem niet mogelijk was op korte termijn juridische hulp in te schakelen. Eiser voelt zich niet goed gehoord, niet goed begrepen en onheus bejegend. Volgens eiser heeft verweerder zo onzorgvuldig gehandeld dat het besluit om die reden moet worden vernietigd.
Standpunten verweerder
6. Verweerder stelt dat er genoeg met eiser is gecommuniceerd om hem te voorzien van uitleg en informatie over het invullen van het verantwoordingsformulier, zowel vóór het nemen van het primaire besluit als daarna. Ook stelt verweerder eiser tegemoet te zijn gekomen in zijn vragen over hoe om te gaan met niet betalende debiteuren. Daarbij wordt verwezen naar het bericht van de consulent van 12 november 2020. Desalniettemin heeft eiser tot op heden geen financiële gegevens overgelegd. Daardoor valt niet vast te stellen of er recht op bijstand was. Ook stelt verweerder dat voor zover eiser zijn standpunt niet persoonlijk heeft kunnen toelichten op de hoorzitting van 1 juli 2021, hij daar in beroep alsnog gelegenheid toe had.
Zorgvuldigheid van de besluitvorming
7. De door eiser aangevoerde argumenten zien met name op de bejegening door verweerder, het niet volledig reageren op zijn vragen en het niet geven van uitstel voor de hoorzitting. De rechtbank kan zich voorstellen dat er veel informatie op eiser af kwam in die periode en ook dat eiser de situatie als vervelend heeft ervaren. Bij de invoering van de Tozo was er veel haast, veel onduidelijkheid (voor alle partijen) en zijn tussentijds de regels aangepast. Voor de aanpak vanuit de gemeente en de overlast die eiser daarvan in het begin heeft ondervonden heeft verweerder hem ook excuses heeft aangeboden. Dat verweerder onzorgvuldig zou hebben gehandeld volgt de rechtbank echter niet. Verweerder heeft eiser wel degelijk van de nodige informatie voorzien en vragen van hem beantwoord. Ook acht de rechtbank de keuze van verweerder om de hoorzitting niet uit te stellen wel begrijpelijk. Tussen de indiening van het bezwaar (in december 2020) en de uitnodiging van de hoorzitting (medio juni 2021) zit immers een geruime tijd. In de tussenliggende periode heeft eiser voldoende gelegenheid gehad zich zonodig van juridische bijstand te voorzien. Dat eiser zou zijn belemmerd in het naar voren brengen van zijn argumenten is niet gebleken. Wat betreft de hoorzitting is eiser de mogelijkheid geboden om daar digitaal aan deel te nemen. De beroepsgronden over de (on)zorgvuldigheid van de besluitvorming slagen niet.
Afwijzing Tozo-uitkering en terugvordering verleende voorschot
8. De rechtbank stelt voorop dat de Tozo een speciale regeling is die in het leven is geroepen om zelfstandig ondernemers te helpen die door de coronacrisis en door de maatregelen van de overheid om de verspreiding van het coronavirus tegen te gaan in de financiële problemen zijn gekomen. De Tozo regeling bestaat uit (1) een aanvullende uitkering voor levensonderhoud wanneer het inkomen als gevolg van de coronacrisis tot onder het sociaal minimum daalt, en (2) een lening voor bedrijfskapitaal om liquiditeitsproblemen als gevolg van de coronacrisis op te vangen.
De basis voor de Tozo ligt in artikel 78f van de Participatiewet (Pw). Op grond van artikel 78f van de Pw kan voor de daarin bepaalde, specifieke bepalingen uit de Pw bij AMvB worden afgeweken. Voor zover in de Tozo niet expliciet van die bepalingen is afgeweken, gelden de bepalingen uit de Pw.
8.1.
Op grond van artikel 2 van de Tozo kan bijstand of bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal verleend worden aan de zelfstandige die op 17 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007 en schriftelijk verklaart dat diens bedrijf of zelfstandig beroep financieel is geraakt als gevolg van de crisis in verband met COVID-19.
8.2.
Op grond van artikel 5 van de Tozo wordt in de verklaring door de aanvrager van algemene bijstand het volgende verklaard en wordt de volgende informatie verstrekt:
a. dat diens bedrijf of zelfstandig beroep financieel is geraakt als gevolg van de crisis in verband met COVID-19, voorzien van een toelichting;
b. dat hij voor de kalendermaanden waarover algemene bijstand wordt aangevraagd, verwacht een in aanmerking te nemen inkomen te hebben dat lager is dan de bijstandsnorm, en
c. dat voor de kalendermaanden waarover algemene bijstand wordt aangevraagd een opgave wordt gedaan van het inkomen dat hij heeft verworven of verwacht te gaan verwerven.
8.3.
De inlichtingenplicht van artikel 17, eerste lid, van de Pw is tevens van toepassing op de Tozo. Dat betekent dat iedereen die een beroep doet op deze regeling verplicht is om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle inlichtingen te verstrekken die van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering of de hoogte van de uitkering.
8.4.
Ingevolge artikel 58, eerste lid, van de Pw vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid van de Pw.
Op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder d, van de Pw kan het college dat bijstand heeft verleend de kosten daarvan terugvorderen, voor zover de bijstand ingevolge artikel 52 bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat.
9. Om het (definitieve) recht op Tozo-uitkering te kunnen vaststellen heeft verweerder (financiële) gegevens van eiser nodig. Verweerder heeft eiser daar meermalen om verzocht. Er is hem een zogeheten verantwoordingsformulier toegestuurd met het verzoek ingevuld te retourneren. Eiser heeft dat echter niet gedaan. De rechtbank kan begrijpen dat het voor eiser niet eenvoudig is om alle vragen op dat formulier (volledig) in te vullen, maar eiser heeft nagelaten ook maar iets in te vullen. Ook heeft hij niet op een andere wijze gegevens aan verweerder doen toekomen. Ondanks dat verweerder hem (meermalen) daar op heeft geattendeerd en herinnerd, zowel in de primaire fase als in de bezwaarfase. Eiser is er ook nadrukkelijk op gewezen, o.a. in de herinneringsbrief van 23 oktober 2020, dat als het verantwoordingsformulier niet of onvolledig wordt aangeleverd, het recht op Tozo niet kan worden vastgesteld en de uitkering moet worden terugbetaald. De rechtbank stelt verder vast dat eiser op de eerdere zitting op 8 november 2022 is aangeboden om op z’n minst met iets te komen van verantwoording. Intussen is weer een jaar verstreken en heeft eiser nog steeds geen enkele informatie verstrekt.
10. De rechtbank concludeert hieruit dat eiser de op hem rustende inlichtingenplicht niet is nagekomen. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat het recht op Tozo-uitkering over de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 niet kan worden vastgesteld. Wat hieruit volgt is dat verweerder het verstrekte voorschot op de Tozo-uitkering terecht van eiser heeft teruggevorderd tot een bedrag van € 3.156,96.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, rechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.