ECLI:NL:RBNHO:2023:13939

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
C/15/339917 / HA ZA 23-298
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de voormalige echtelijke woning en waardeloosverklaring hypothecaire inschrijving in het kader van een strafvorderlijk beslag

In deze zaak gaat het om de verdeling van de voormalige echtelijke woning tussen twee ex-echtgenoten, [eiser] en [gedaagde], die met elkaar zijn gehuwd en vier kinderen hebben. De woning is belast met een hypothecaire lening van € 240.000,- bij Kersten Investments en een strafvorderlijk beslag van het Openbaar Ministerie (OM) in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar [eiser] en zijn broer [broer]. De rechtbank heeft op 8 november 2023 geoordeeld dat de woning verkocht moet worden en heeft de wijze van verdeling vastgesteld. Tevens is de hypothecaire inschrijving waardeloos verklaard, mits er zekerheid wordt gesteld door betaling van € 336.000,- op een door het OM aan te wijzen bankrekening. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser] en [gedaagde] in reconventie gezamenlijk behandeld en de belangen van beide partijen afgewogen. De rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde] tot 1 augustus 2024 in de woning kan blijven wonen, terwijl de verkoopopdracht aan een makelaar moet worden gegeven. De rechtbank heeft de proceskosten tussen de partijen gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De vordering van [eiser] tot vergoeding van gebruiksvergoeding is afgewezen, omdat het niet redelijk en billijk is om met terugwerkende kracht aanspraak te maken op een gebruiksvergoeding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/339917 / HA ZA 23-298
Vonnis van 8 november 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. D.G. Peters te Amsterdam,
tegen
1. de naamloze vennootschap in liquidatie naar het recht van Curaçao
KERSTEN INVESTMENTS N.V.,
gevestigd te Willemstad,
gedaagde in conventie,
niet verschenen,
2.
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. H. Ruder te Alkmaar,
3.
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie en Veiligheid),
zetelend te Den Haag,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. G.C. Nieuwland te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna respectievelijk [eiser] , Kersten Investments, [gedaagde] en het OM genoemd worden.
De zaak in het kort
Verdelingszaak tussen ex-echtelieden met betrekking tot de voormalige echtelijke woning. De woning is belast met een hypotheek en een strafvorderlijk beslag van het OM. De rechtbank beslist dat en op welke wijze de woning verdeeld moet worden (verkoop). Verder verklaart de rechtbank na zekerheidsstelling door de man en de vrouw jegens het OM de hypothecaire inschrijving waardeloos en wordt het OM opgedragen na die zekerheidstelling het beslag op de woning op te heffen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen van 9 en 10 februari 2023;
  • de akte overlegging producties van [eiser] met producties 1-18;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van [gedaagde] met 4 producties;
  • de conclusie van antwoord van het OM met 2 producties;
  • de conclusie van antwoord in reconventie van [eiser] ;
  • het tegen Kersten Investments verleende verstek;
  • het tussenvonnis van 6 september 2023;
  • de akte aanvulling en wijziging van eis en overlegging productie van [eiser] met 1 productie;
  • de op 29 september 2023 gehouden mondelinge behandeling. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] haar eis (mondeling) verminderd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn op 6 september 2000 met elkaar gehuwd. Zij hebben vier kinderen, op dit moment 22, 19, 17 en 14 jaar oud.
2.2.
Op of omstreeks 21 juni 2004 hebben [eiser] en [gedaagde] een bouwkavel gekocht en geleverd gekregen, kadastraal bekend gemeente [woonplaats] , sectie E, nummer [kadastraalnummer 1] . Hierop hebben [eiser] en [gedaagde] een woning (laten) bouwen met het adres [adres] , te [woonplaats] (hierna: de woning).
2.3.
Ter financiering van de aankoop van de bouwkavel en de bouw van de woning zijn [eiser] en [gedaagde] op 28 juni 2004 een lening aangegaan bij Kersten Investments voor een bedrag van € 240.000,- met een rentevergoeding van 5,6 procent per jaar. Tot zekerheid van terugbetaling daarvan hebben [eiser] en [gedaagde] aan Kersten Investments voor een bedrag van € 336.000,- een hypotheekrecht op de woning verstrekt.
2.4.
Omdat [eiser] en [gedaagde] een achterstand hadden opgelopen in de betaling van rente en aflossing aan Kersten Investments, hebben zij eind 2012-begin 2013 een aanvullende lening bij Kersten Investments afgesloten voor een bedrag van € 20.500,-.
2.5.
Op 18 november 2015 heeft de FIOD in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar [eiser] en diens broer [broer] (hierna: [broer] ) een doorzoeking gedaan in de woning. Kort gezegd, wordt [broer] verdacht van witwassen. Dit naar aanleiding van de veroordeling van [broer] in Duitsland wegens grootschalige beleggingsfraude. Dat witwassen zou hebben plaatsgevonden via Kersten Investments, waarvan [broer] feitelijk de eigenaar is. [eiser] wordt verdacht van schuldwitwassen (van de woning en/of de uit hoofde van de door Kersten Investments verstrekte hypothecaire lening).
In de strafzaak tegen [broer] heeft het OM beslag gelegd op de rechten van Kersten Investments uit de hypothecaire lening. In de strafzaak tegen [eiser] heeft het OM strafrechtelijk en conservatoir beslag gelegd op de woning.
2.6.
De strafkamer van de rechtbank Midden-Nederland heeft bij vonnis van 31 maart 2021 [broer] veroordeeld wegens, kort gezegd, gewoontewitwassen. De rechtbank heeft daarbij de hypothecaire geldlening van Kersten Investments op [eiser] en [gedaagde] verbeurd verklaard. [broer] is van dit vonnis in hoger beroep gegaan. Dat hoger beroep loopt nog steeds.
Bij vonnis van dezelfde datum heeft de rechtbank Midden-Nederland [eiser] vrijgesproken en beslist dat het beslag (de woning) aan [eiser] moet worden teruggegeven. Van dit vonnis is het OM in hoger beroep gegaan. Ook dit hoger beroep loopt nog steeds.
2.7.
In december 2014 heeft [eiser] de woning verlaten. [gedaagde] is met de kinderen in de woning blijven wonen. Op 19 oktober 2016 heeft de rechtbank Noord-Holland de echtscheiding tussen [eiser] en [gedaagde] uitgesproken. Door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand is hun huwelijk op 12 december 2016 ontbonden. Partijen hebben de woning onverdeeld gelaten. In het kader van de echtscheiding hebben partijen afgesproken dat de vrouw met de kinderen in de woning zouden blijven wonen en dat de man, in plaats van kinder- en partneralimentatie, onder meer, de kosten van de woning zou blijven voldoen.
2.8.
Wegens het strafrechtelijk onderzoek is de man, die werkzaam is bij de politie, op non-actief gesteld. Vervolgens heeft hij strafontslag gekregen. Bij beslissing van 17 februari 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep het ontslagbesluit vernietigd, waarna [eiser] zijn werkzaamheden weer heeft hervat.

3.Het geschil

in conventie en in reconventie

3.1.
de vordering en het standpunt van [eiser]
3.1.1.
vordert na eiswijziging, samengevat:
ten aanzien van [gedaagde] :
I. primair:
a. [eiser] te machtigen tot het te gelde maken van de woning, met bepaling dat deze machtiging omvat de bevoegdheid tot zowel verkoop als levering, alsmede het bepalen van de condities van de verkoop en levering, en met machtiging aan [eiser] om al datgene te doen wat nuttig en noodzakelijk is voor de verkoop en levering;
b. dit vonnis in de plaats te stellen van de ontbrekende wilsverklaring van [gedaagde] benodigd voor de verkoop en levering van de woning;
c. de termijn als bedoeld in artikel 3:301 lid 1 sub b Burgerlijk Wetboek (BW) te bepalen op 7 dagen;
I. subsidiair:
d. [gedaagde] op straffe van een dwangsom te veroordelen om binnen 48 uur na dit vonnis met [eiser] de verkoopopdracht betreffende de woning te ondertekenen en af te geven aan een nader door [eiser] aan te wijzen makelaar, en zodra een dwangsom is verbeurd van € 10.000,-, dit vonnis in de plaats te stellen van de ontbrekende wilsverklaring van [gedaagde] benodigd voor de ondertekening van de verkoopopdracht;
e. [gedaagde] op straffe van een dwangsom te veroordelen om zodra er een kandidaat-koper is die bereid is een marktconforme prijs te betalen, mee te werken aan de totstandkoming van de koopovereenkomst waarbij de leveringsdatum is gesteld op 1 juni 2023 of een hierna door [eiser] te bepalen datum, en zodra een dwangsom is verbeurd van € 10.000,-, dit vonnis in de plaats te stellen van de ontbrekende wilsverklaring van [gedaagde] benodigd voor de totstandkoming van de koopovereenkomst met de toekomstige koper;
f. [gedaagde] op straffe van een dwangsom te veroordelen haar volledige en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de levering van de woning aan de toekomstig koper, en zodra een dwangsom is verbeurd van € 10.000,-, dit vonnis in de plaats te stellen van de ontbrekende wilsverklaring van [gedaagde] benodigd voor de levering van de woning;
g. de termijn als bedoeld in artikel 3:301 lid 1 sub b BW te bepalen op 7 dagen;
II. te bepalen dat [gedaagde] op straffe van een dwangsom uiterlijk op 1 juni 2023 de woning dient te hebben verlaten;
III. te bepalen dat van de verkoopopbrengst van de woning (a) de zekerheid voor het doorhalen van de hypotheek zal worden gegeven, (b) de makelaarskosten zullen worden voldaan, (c) de verkoopkosten van [eiser] waaronder de kosten van deze procedure worden voldaan en (d) een verblijfsvergoeding van € 45.000,- en de door Kersten Investments veroorzaakte schade zal worden voldaan aan [eiser] , waarna het restant bij helfte tussen [eiser] en [gedaagde] zal worden gedeeld;
ten aanzien van Kersten Investments:
- te verklaren voor recht dat de overeenkomst van geldlening van 2004 tussen Kersten Investments enerzijds en [eiser] en [gedaagde] anderzijds, nietig is c.q. vernietigd is en dat de verbintenissen over en weer ongedaan gemaakt moeten worden zodat de betaalde rente van in totaal
€ 97.929,77 aan [eiser] en [gedaagde] vergoed dient te worden;
  • te verklaren voor recht dat de inschrijving van de hypotheek met kadastrale aanduiding: “ [kadastraalnummer 2] ” op de [adres] te [woonplaats] waardeloos zal zijn op het moment dat er zekerheid is gesteld door storting in de consignatiekas van de Minister van Financiën van een door de rechtbank vast te stellen bedrag, waarbij [eiser] in de dagvaarding heeft gepreciseerd welk bedrag dat, afhankelijk van de berekeningswijze, zou moeten zijn;
  • de door Kersten veroorzaakte schade en kosten vast te stellen op € 5.585,- aan kosten voor (overige) procedures en € 10.000,- vermeerderd met deurwaarderskosten en het griffiegeld aan kosten van deze procedure;
ten aanzien van het OM:
te verklaren voor recht dat door betaling van de zekerheid zoals bedoeld bij de vordering tegen Kersten Investments aan,
primair, de consignatiekas van het Ministerie van Financiën of,
subsidiair, op een door het OM aan te geven bankrekening, het beslag van het OM wordt opgeheven.
3.1.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen tegen
[gedaagde], zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag. Partijen zijn inmiddels meer dan 7 jaar gescheiden. Van [eiser] kan niet worden verwacht dat de woning nog langer onverdeeld blijft. Als politieman kan [eiser] niet verantwoordelijk blijven voor de lening van Kersten Investments, nu hij weet dat het uitgeleende geld vermoedelijk van misdrijf afkomstig is. [gedaagde] is niet in staat om [eiser] uit te kopen. De woning moet daarom worden verkocht. [eiser] is vanwege de hypotheek niet in staat een andere hypotheek te krijgen en hij kan daardoor geen andere woning kopen. Daardoor blijft [eiser] zitten met onevenredig hoge huurlasten. Door de discussie met [gedaagde] over de woning staat bovendien de relatie tussen [eiser] en de kinderen onder druk. Omdat [gedaagde] medewerking aan de verkoop weigert, heeft [eiser] belang bij vervangende toestemming c.q. medewerking van [gedaagde] op straffe van een dwangsom. [eiser] heeft verder recht op een gebruiksvergoeding. [gedaagde] heeft al sinds 2015 het alleengebruik van de woning. Omdat [eiser] strafontslag kreeg en ook geen recht had op WW, had hij geen inkomsten meer. [eiser] wilde dat de woning zou worden verkocht, maar [gedaagde] weigerde haar medewerking. Daarop is [eiser] een kort geding gestart tegen [gedaagde] . De voorzieningenrechter heeft in zijn vonnis van 6 februari 2018 erkend dat [gedaagde] uiteindelijk moet meewerken aan verkoop van de woning als dit in een bodemprocedure zou worden gevraagd. Op de vrije markt zou de woning € 1.500,- per maand aan huur kosten. Omdat partijen ieder voor de helft eigenaar zijn, maakt [eiser] aanspraak op een gebruiksvergoeding van 50 procent van die huurwaarde, € 750,- per maand. [eiser] vordert de gebruiksvergoeding over de afgelopen 5 jaar, zijnde € 45.000,-.
3.1.3.
[eiser] legt aan zijn vorderingen op
Kersten Investments en het OM, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag. [eiser] en [gedaagde] hebben een hypothecaire lening gesloten bij Kersten Investments. Het rentepercentage voor die lening bedroeg 5,6 procent per jaar. Dat is later gewijzigd in 4,2 procent per jaar. Ook voor de aanvullende leningvan € 20.050,- is een rente van 4,2 procent per jaar afgesproken. Eind 2015 zijn [eiser] en zijn broers, onder wie [broer] , door de politie aangehouden op verdenking van witwassen. Toen bleek dat [broer] feitelijk de eigenaar was van Kersten Investments. [eiser] wist tot dat momen niet dat Kersten Investments van [broer] was en dat het geld van de hypothecaire lening van misdrijf afkomstig was. [eiser] is door de rechtbank vrijgesproken van witwassen.
Sinds 2015 heeft Kersten Investments geen bestuur meer. In 2017 is Kersten Investments uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel. Omdat Kersten Investments geen bestuur meer heeft, kan de hypotheek die [eiser] en [gedaagde] hebben verstrekt op de woning niet meer worden doorgehaald. Om tot verkoop van de woning te kunnen komen, zal de hypotheek moeten worden doorgehaald. [eiser] verzoekt de rechtbank daarom om, bij zekerheidstelling van het aan Kersten Investments verschuldigde bedrag, de hypotheek waardeloos te verklaren en het beslag van het OM op te heffen. Over de vraag welk bedrag [eiser] en [gedaagde] aan Kersten Investments verschuldigd zijn, heeft [eiser] aangevoerd dat de overeenkomst tussen, enerzijds, [eiser] en [gedaagde] en, anderzijds, Kersten Investments in strijd met de goede zeden is als bedoeld in artikel 3:40 BW en daarom nietig. De overeenkomst van geldlening strekt immers tot het uitlenen van geld in strijd met artikel 420bis Wetboek van Strafrecht (witwassen). In beginsel zouden de daarvoor verstrekte hypotheek en de inschrijving daarvan daardoor waardeloos zijn.
Volgens [eiser] moet bij de zekerheidstelling worden uitgegaan van het geleende bedrag van € 240.000,-, zonder rente of aanvullende lening. Daarop moet in mindering komen het bedrag van € 97.929,77 dat [eiser] aan rente over de lening aan Kersten Investments heeft betaald. Voor betaling van die rente was geen rechtsgrond omdat de overeenkomst nietig is. Daardoor is ook de verbintenis tot het betalen van rente aan Kersten Investments in strijd met de goede zeden en nietig, dan wel vernietigbaar. Verder moet in mindering worden gebracht het bedrag dat [eiser] aan schade heeft geleden door de wanprestatie van Kersten Investments. Het bedreft de kosten van de verschillene procedures waarbij [eiser] door toedoen van Kersten Investments is betrokken, in totaal een bedrag van in ieder geval € 17.027,-.
In de dagvaarding heeft [eiser] verder zijn standpunt gegeven over een aantal subsidiaire wijzen waarop het bedrag van de zekerheidstelling kan worden vastgesteld.
Als vast staat welk bedrag als zekerheid gesteld moet worden om de hypotheek waardeloos te kunnen verklaren, dan wil [eiser] dit vanuit de verkoopopbrengst van de woning betalen, ofwel in de consignatiekas van het Ministerie van financiën, ofwel op een bankrekening van het OM. Kersten Investments kan dit bedrag dan, zodra daar een bestuur of een vereffenaar is aangesteld, alsnog opeisen of anderszins de afwikkeling van de vordering met andere rechthebbenden regelen. Mocht de vordering van Kersten Investments op [eiser] en [gedaagde] ook in hoger beroep verbeurdverklaard worden, dan is het duidelijk waar het geld staat. Het bedrag kan dan worden aangewend om de verbeurd verklaarde vordering te innen. Het OM dient het beslag op te heffen zodra voldoende zekerheid is gesteld.
3.2.
de vordering en het standpunt van [gedaagde]
3.2.1.
is het met [eiser] eens waar het gaat om zijn stellingen (en vorderingen) die zijn gericht tegen Kersten Investments en het OM. Zij voert verweer waar het betreft de vorderingen van [eiser] tegen haarzelf. [gedaagde] heeft, verkort en zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd. [gedaagde] heeft in het verleden al makelaars benaderd met de vraag of die de verkoop van de woning wilden begeleiden. Dat wilden zij niet omdat er beslag op de woning ligt. Het is op dit moment nog niet duidelijk hoe het strafrechtelijke traject zal eindigen. [gedaagde] ziet dat uiteindelijk verdeling van de woning moet plaatsvinden door middel van verkoop, maar daarvoor is op dit moment geen noodzaak. Alleen [eiser] wil spoedige verkoop. Omdat [gedaagde] met de kinderen in de woning woont en het met de huidige woningmarkt haast niet mogelijk is een andere woning te vinden, wil [gedaagde] in ieder geval tot augustus 2024 in de woning kunnen blijven. [gedaagde] hoopt dan haar opleiding tot doktersassistente te hebben afgerond. Bovendien zal zij dan hoger staan op de wachtlijst voor een sociale huurwoning. [gedaagde] betwist dat [eiser] recht heeft op een gebruiksvergoeding voor de woning. [eiser] heeft ook geen schade geleden door zijn vertrek uit de woning, omdat hij geen rente over de hypothecaire lening hoefde te betalen. Juist [gedaagde] zelf heeft alle eigenaarslasten voor de woning betaald. Daarnaast is het in strijd met de normen van redelijkheid en billijkheid om met terugwerkende kracht alsnog aanspraak te maken op een gebruiksvergoeding. Tenslotte voert [gedaagde] aan dat zij door haar geringe inkomen niet in staat is een gebruiksvergoeding te betalen.
3.2.2.
[gedaagde] vordert na eisvermindering, samengevat, de wijze van verdeling van de woning te gelasten, in die zin dat:
partijen zich zullen wenden tot een gezamenlijk aan te wijzen makelaar om de verkoop van de woning uit te voeren. De makelaarskosten komen voor rekening van beide partijen. Beide partijen dienen hun volledige medewerking aan verkoop te verlenen, waarbij de leverdatum van de woning niet eerder dan 1 augustus 2024 zal zijn;
van de verkoopopbrengst dient eerst het bedrag van de zekerheidstelling voor het doorhalen van de hypotheek/opheffen beslag te worden afgehaald en de verkoop- en makelaarskosten te worden voldaan. De eventueel te realiseren overwaarde dient door [gedaagde] en [eiser] bij helfte te worden gedeeld.
Voor het geval [eiser] niet voldoet aan de wijze van verdeling en/of feitelijk geen medewerking verleent aan de levering en transport van de woning, vordert [gedaagde] te bepalen dat dit vonnis in de plaats treedt van de rechtshandelingen van [eiser] die nodig zijn voor de verkoop en levering van de woning.
3.3.
het standpunt van het OM
3.3.1.
Ook het OM voert verweer. Verkort en zakelijk weergegeven, heeft het OM het volgende aangevoerd. Op de vordering van Kersten Investments uit de hypothecaire geldlening met [eiser] en [gedaagde] ligt in de strafzaak van [broer] beslag. In geval die vordering onherroepelijk verbeurd wordt verklaard, kan het OM die verbeurdverklaring ten uitvoer leggen. In dat geval vervallen de rechten van Kersten Investments uit de hypothecaire geldlening aan de Staat. Krachtens artikel 6:142 BW treedt de Staat ook in de daarbij behorende nevenrechten, zoals rechten van hypotheek. In de strafzaak tegen [eiser] is op de woning beslag gelegd. Mocht [eiser] in het hoger beroep van de strafzaak alsnog worden veroordeeld en als dan, bijvoorbeeld, wordt beslist tot verbeurdverklaring van de woning, dan is het OM door het beslag op de woning verzekerd dat zij die verbeurdverklaring ten uitvoer kan leggen. Het OM (de Staat) wil door de verkoop van de woning niet in een slechtere positie komen te verkeren dan de positie die zij heeft met het beslag.
Het OM is bereid mee te werken aan onbelaste overdracht van de woning onder de voorwaarde dat voor een bedrag van € 336.000,-, zekerheid wordt gesteld. Dat is het bedrag waarvoor [eiser] en [gedaagde] het hypotheekrecht aan Kersten Investments hebben verstrekt. Het OM betwist dat de hypothecaire geldlening nietig of vernietigbaar is. Voor het geval deze wel vernietigbaar zou zijn, is het recht van [eiser] en [gedaagde] om de vernietigbaarheid van de overeenkomst in te roepen verjaard.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Aan het niet verschenen Kersten Investments is verstek verleend. Nu de andere gedaagden wel in rechte zijn verschenen, zal op grond van artikel 140 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering tussen partijen één vonnis worden gewezen, dat als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.
4.2.
De vorderingen in conventie en de vordering van [gedaagde] in reconventie lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.3.
Er spelen in de kern drie geschilpunten.
de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap van [eiser] en [gedaagde] .
de hypothecaire lening van Kersten Investments aan [eiser] en [gedaagde] ;
het beslag van het OM op de woning van [eiser] en [gedaagde] ;
De rechtbank zal deze geschilpunten hierna van onder naar boven bespreken.
4.4.
het beslag van het OM op de woning
4.4.1.
De rechtbank gaat eerst in op het beslag dat het OM heeft gelegd op de woning. Het betreft een in de strafzaak tegen [eiser] gelegd strafrechtelijk beslag als bedoeld in de artikelen 94 en 94a Wetboek van Strafvordering. Het OM heeft in beginsel geen bezwaar tegen opheffing van het beslag, mits voldoende zekerheid wordt gesteld. Die zekerheid zou € 336.000,- moeten bedragen, namelijk het bedrag waarvoor [eiser] en [gedaagde] (maximaal) een hypotheekrecht aan Kersten Investments hebben verstrekt.
4.4.2.
Hoewel [eiser] in zijn eis een aantal bedragen heeft genoemd waarvoor zekerheid zou moeten worden gesteld, is hij daarbij steeds uitgegaan van het al dan niet verschuldigd zijn van bedragen uit hoofde van de hypothecaire geldlening. Wat [eiser] echter uit het oog lijkt te verliezen, is dat het OM niet alleen beslag heeft gelegd op het vorderingsrecht van Kersten Investments uit hoofde van de hypothecaire geldlening (van welke vordering de hoogte nog niet vast staat), maar dat het OM ook beslag heeft gelegd op de woning zelf. Dit in de strafzaak tegen [eiser] . Weliswaar is [eiser] in eerste instantie vrijgesproken van de hem tenlastegelegde feiten, maar ook in die zaak loopt nog een hoger beroep. Het is niet aan de rechtbank om in deze zaak een oordeel te geven over de kansen in dat hoger beroep en, vooruitlopend op de uitkomst daarvan, een oordeel te geven over de rechtmatigheid van het beslag ( [eiser] heeft daarover overigens ook niets concreets aangevoerd). Ter beoordeling ligt daarom (slechts) voor de vraag welk bedrag redelijk is als zekerheid om het beslag op de woning te laten opheffen door het OM. Tijdens de mondelinge behandeling hebben [eiser] en [gedaagde] meegedeeld dat de woning naar verwachting meer zal opbrengen dan € 336.000,-. In dat licht bezien, is het redelijk dat het OM, voordat zij het beslag opheft, zekerheid wil hebben voor een bedrag van € 336.000,-.
De rechtbank komt hierna terug op de hypothecaire geldlening en de waardeloosverklaring van de hypotheekinschrijving.
4.5.
de hypothecaire lening en het beslag van het OM op de vordering van Kersten Investments
4.5.1.
Ook indien het OM het beslag op de woning opheft, kan verkoop en levering daarvan pas plaatsvinden als de inschrijving van het hypotheekrecht van Kersten Investments waardeloos wordt verklaard. [eiser] vordert die waardeloosverklaring van de hypotheek en doorhaling daarvan in het register van het Kadaster.
4.5.2.
Een waardeloze inschrijving is een inschrijving zonder enig rechtens te respecteren belang. Daarvan kan sprake zijn, bijvoorbeeld, als de inschrijving betrekking heeft op een nietige of later vernietigde rechtshandeling. Uit de artikelen 3:28 en 3:29 BW blijkt dat voor de waardeloosverklaring van de hypotheek niet alleen degene ten behoeve van wie het hypotheekrecht is verstrekt (Kersten Investments) een verklaring moet afgeven, maar ook degene die beslag heeft gelegd op het goed waarop de inschrijving betrekking heeft of, als het een hypotheek betreft, op de hypothecaire vordering (in dit geval het OM). Worden de vereiste verklaringen niet afgelegd, dan verklaart de rechtbank de inschrijving waardeloos op vordering van de onmiddellijk belanghebbende.
[eiser] is onmiddellijk belanghebbende. Kersten Investments heeft geen verweer gevoerd. Het OM daarentegen wel.
4.5.3.
Het meest vergaande standpunt van [eiser] is dat de hypothecaire lening nietig is dan wel dat deze is vernietigd. Dat standpunt is onjuist. De rechtbank legt uit waarom.
Volgens artikel 3:40 eerste lid BW is een rechtshandeling die door inhoud of strekking in strijd is met de goede zeden of de openbare orde, nietig.
Anders dan [eiser] betoogt, is de overeenkomst tot hypothecaire geldlening niet in strijd met goede zeden enkel omdat het geld dat Kersten Investments aan [eiser] en [gedaagde] heeft uitgeleend afkomstig is van een misdrijf. Voor strijd met de goede zeden zijn bijkomende omstandigheden nodig. De rechtshandeling (het sluiten van de hypothecaire geldlening met Kersten Investments) is slechts door inhoud of strekking in strijd met de goede zeden of de openbare orde, indien niet alleen Kersten Investments maar ook [eiser] en/of [gedaagde] wisten dat geld werd uitgeleend dat door misdrijf was verkregen. Die wetenschap betwisten [eiser] en [gedaagde] . Van een nietige dan wel vernietigbare overeenkomst krachtens artikel 3:40 BW is dan ook geen sprake.
4.5.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] aanvullend aangevoerd dat de overeenkomst van hypothecaire geldlening moet worden vernietigd omdat deze tot stand is gekomen door bedrog (artikel 3:44 BW). Ook dat standpunt is onjuist. Bedrog is aanwezig, (i) wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling, (ii) door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat de verzwijger verplicht was mede te delen, of (iii) door een andere kunstgreep. Uit wat [eiser] heeft aangevoerd blijkt niet dat hij en [gedaagde] tot het aangaan van de geldleningsovereenkomst met Kersten Investments zijn bewogen door een van de hier genoemde gevallen. Of [eiser] en [gedaagde] de vernietigbaarheid van de hypothecaire geldlening tijdig hebben ingeroepen, kan daarom onbesproken blijven.
4.5.5.
Het OM heeft zich bereid verklaard aan die waardeloosverklaring mee te werken indien [eiser] en [gedaagde] voldoende zekerheid stellen, te weten voor het bedrag waarvoor het hypotheekrecht is verleend, € 336.000,-.
[eiser] vindt dat voor een lager bedrag zekerheid gesteld hoeft te worden. De hoogte van die bedragen waarvoor volgens [eiser] zekerheid moet worden gesteld, varieert naar mate met verschillende feiten en omstandigheden rekening wordt gehouden.
4.5.6.
De rechtbank gaat aan die door [eiser] gepresenteerde scenario’s voorbij. In het kader van de waardeloosverklaring van de ingeschreven hypotheek, hoeft het OM niet met minder zekerheid genoegen te nemen dan met het maximale bedrag waarvoor Kersten Investments destijds hypothecaire zekerheid heeft verkregen, namelijk € 336.000,00. De vraag welk bedrag Kersten Investments van [eiser] en [gedaagde] te vorderen heeft en hoeveel [eiser] en [gedaagde] van Kersten Investments te vorderen menen te hebben hoeft pas te worden beantwoord wanneer Kersten Investments dan wel het OM (indien de vordering van Kersten Investments aan haar toevalt) tot incasso van de vordering over gaat.
4.5.7.
Uit praktisch oogpunt en ter voorkoming van kosten, zal de rechtbank beslissen dat zekerheidstelling zal plaatsvinden op een door het OM aan te wijzen bankrekening. Dit leidt ertoe dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat de inschrijving van de hypotheek op de woning waardeloos zal zijn op het moment dat er zekerheid is gesteld door storting van
€ 336.000,- op een door het OM aan te wijzen bankrekening.
4.5.8.
[eiser] wil verder, zo begrijpt de rechtbank, dat de rechtbank voor recht verklaart dat de door Kersten Investments veroorzaakte schade en kosten worden vastgesteld op € 5.585,- aan kosten voor overige procedures en op € 10.000,-, vermeerderd met deurwaarderskosten en griffierrecht, voor deze procedure. Aan deze vordering legt [eiser] ten grondslag dat hij schade heeft geleden door de “wanprestatie” van Kersten Investments. Zo heeft [eiser] sinds het afsluiten van de hypotheek in totaal
€ 97.929,77 aan rente betaald waar geen titel voor was. Daarnaast heeft [eiser] zijn baan verloren door het uitlenen van crimineel geld door Kersten Investments c.q. het niet kunnen aantonen wat de herkomst is van het geld dat Kersten Investments heeft uitgeleend. Verder heeft [eiser] reputatieschade geleden en advocaatkosten moeten maken. Een groot deel van de schade is of zal vergoed worden door zijn werkgever maar lang niet alles. Dat er verschillende procedures nodig waren (en nog nodig zijn om de onderhoudsbijdragen vast te stellen) is een direct gevolg van de door Kersten Investments veroorzaakte omstandigheid dat [eiser] verdachte is geworden. Als [eiser] als ambtenaar een vast salaris had gehad en de woning binnen enkele jaren verkocht had kunnen worden zou een tweede procedure bij rechtbank en hof over de alimentatie niet nodig zijn geweest evenmin als het kort geding in 2018 om de woning te verkopen. [eiser] begroot de kosten daarvan samen op € 5.000,-.
Het lijkt er daarbij op dat de aandeelhouder van Kersten opzettelijk geen bestuur heeft om strafrechtelijke verantwoordelijkheid te kunnen ontlopen. In elk geval is het een grove nalatigheid met als gevolg dat [eiser] deze procedure op deze wijze moet voeren. [eiser] is daarom van mening dat hij recht heeft op vergoeding van de integrale proceskosten. Die begroot hij tot op heden op € 10.000,- exclusief btw, vermeerderd met het griffierecht en deurwaarderskosten. [eiser] wil deze schade en de proceskosten verrekenen met de openstaande hypotheekschuld.
4.5.9.
De rechtbank wijst deze vordering af. Weliswaar heeft Kersten Investments tegen deze vordering geen verweer gevoerd, maar [eiser] onvoldoende onderbouwd en inzichtelijk gemaakt waaruit blijkt dat hij “door de wanprestatie van Kersten Investments” voor een bedrag van € 5.000,- schade heeft geleden. Uit het lijstje dat hij als productie 18 heeft overgelegd, blijkt dat in ieder geval niet. Daarbij komt dat [eiser] zelf heeft aangevoerd dat een deel van de door hem gemaakte kosten door zijn werkgever betaald zal worden. Waarom Kersten Investments aansprakelijk zou zijn voor proceskosten die [eiser] heeft gemaakt in procedures tegen [gedaagde] , blijkt evenmin.
Waar het betreft de vordering tot vergoeding van daadwerkelijke proceskosten van deze zaak, blijkt uit wat [eiser] heeft aangevoerd niet waarom, in afwijking ven het gebruikelijke liquidatietarief, Kersten Investments de volledige proceskosten zou moeten dragen. Te meer niet omdat Kersten Investments geen inhoudelijk verweer heeft gevoerd, maar de andere gedaagden, [gedaagde] en het OM, wel.
4.6.
De verdeling van de (ontbonden) huwelijksgemeenschap van [eiser] en [gedaagde]
4.6.1.
Dan het geschil tussen [eiser] en [gedaagde] . Beide partijen vorderen dat de rechtbank de wijze van verdeling van de woning vaststelt. Kernpunten zijn daarbij dat [gedaagde] niet wil dat de woning wordt geleverd voor 1 augustus 2024 en dat [eiser] een gebruiksvergoeding voor de woning wil. De rechtbank zal deze punten bespreken.
4.6.2.
[eiser] en [gedaagde] zijn het met elkaar eens dat de woning moet worden verkocht. Zij verschillen van mening over de termijn waarop. De wederzijdse belangen van partijen afwegend, is de rechtbank van oordeel dat het belang van [gedaagde] om tot 1 augustus 2024 in de woning te kunnen blijven wonen, zwaarder weegt dan het belang van [eiser] bij verkoop en levering van de woning op zo kort mogelijke termijn.
Aan de zijde van [eiser] weegt mee dat van hem niet kan worden gevergd dat de woning onverdeeld blijft. Verder heeft de rechtbank er begrip voor dat hij af wil van de hypothecaire lening die heeft geleid tot de strafzaak en alle perikelen daaromheen. Daar staat tegenover dat [eiser] vanaf eind 2015 geen kosten aan de woning heeft betaald en daarin nog steeds niet bijdraagt.
Aan de zijde van [gedaagde] weegt mee dat zij met de vier kinderen van partijen in de woning woont. Onbetwist heeft [gedaagde] verder aangevoerd dat zij naar alle waarschijnlijkheid tegen die tijd haar opleiding tot doktersassistente heeft afgerond. Verder geeft een ruimere termijn voor verkoop en levering van de woning haar (en kinderen) meer kans om andere woonruimte te vinden. Wat dat laatste betreft heeft [eiser] ter zitting nog betoogd dat een kortere termijn juist in het voordeel van [gedaagde] zou werken, namelijk als drukmiddel jegens de gemeente om vervangende woonruimte te krijgen. De rechtbank gaat, bij gebrek aan onderbouwing daarvan, aan deze stelling voorbij.
4.6.3.
De rechtbank zal de wijze van verdeling van de woning vaststellen op de volgende wijze:
  • [eiser] en [gedaagde] dienen in onderling overleg voor 1 januari 2024 een makelaar te kiezen. Als zij het niet voor 1 januari 2024 eens kunnen worden over de persoon van de verkoopmakelaar, dan dient [eiser] uiterlijk 1 februari 2024 drie makelaars uit de regio [woonplaats] voor te stellen aan [gedaagde] , waaruit [gedaagde] er vervolgens binnen twee weken na het voorstel van [eiser] één dient te kiezen. Als [gedaagde] geen keuze maakt, mag [eiser] zelfstandig een makelaar benaderen.
  • [eiser] en [gedaagde] dienen vervolgens binnen twee weken een verkoopopdracht te geven aan de makelaar. Zij dienen zich te richten naar de adviezen van de makelaar en deze uit te voeren.
  • Indien een bod op de woning wordt gedaan, zullen [eiser] en [gedaagde] het advies van de makelaar volgen en, zo nodig, daarbij hun medewerking verlenen aan de ondertekening van de koopovereenkomst en de leveringsakte, met dien verstande dat levering van de woning niet eerder zal plaatsvinden dan op 1 augustus 2024.
  • De verkoopopbrengst van de woning zal worden gebruikt als zekerheidstelling ten behoeve van het OM en om de kosten van de makelaar te betalen.
  • Indien na zekerheidstelling en betaling van kosten van de makelaar nog enige opbrengst resteert, zal die gelijkelijk tussen [eiser] en [gedaagde] worden verdeeld.
  • Beide partijen zijn gehouden hun medewerking te verlenen aan alle benodigde uitvoerings- en rechtshandelingen.
4.6.4.
Omdat beide partijen verkoop van de woning willen, ziet de rechtbank op dit moment geen aanleiding om enige dwangsom op te leggen of om al op voorhand [eiser] te machtigen bepaalde rechtshandelingen namens [gedaagde] te verrichten. Anders dan [eiser] stelt, blijkt ook niet dat [gedaagde] eerdere verkoop van de woning heeft tegengehouden. Verkoop van de woning was tot op heden onmogelijk door het beslag van het OM en het hypotheekrecht van Kersten Investments, waarmee geen contact meer te krijgen was.
4.6.5.
De rechtbank zal de door [eiser] van [gedaagde] gevorderde vergoeding voor het gebruik van de woning afwijzen. Uit wat [eiser] heeft aangevoerd blijkt dat hij pas met het instellen van de vordering in deze procedure voor het eerst aanspraak maakt op een gebruiksvergoeding. Als ex-echtgenoten en gemeenschappelijk eigenaars van de woning moeten partijen zich tegenover elkaar gedragen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Het vorderen van een gebruiksvergoeding met terugwerkende kracht, is in dit geval niet redelijk en billijk. Daar komt bij dat partijen ten tijde van de echtscheiding hadden afgesproken dat [eiser] , in plaats van het betalen van kinder- en partneralimentatie, na de echtscheiding de lasten voor de woning zou blijven dragen. Door zijn strafontslag is hij die toezegging niet nagekomen, waardoor [gedaagde] er financieel alleen voor stond terwijl zij ook de zorg voor de kinderen van partijen had. Daar komt bij dat [eiser] vanaf eind 2015 feitelijk geen rente en aflossing op de hypothecaire lening heeft betaald. Dit, mede, doordat Kersten Investments niet langer bereikbaar was en betalingen aan Kersten Investments niet langer konden plaatsvinden. Aannemelijk is dat na verkoop van de woning alsnog rente en aflossing betaald moeten worden. In geval het strafrechtelijk beslag in de zaak van [broer] wordt opgeheven, mogelijk, aan Kersten Investments. Indien de vordering aan het OM toevalt, aan het OM. Te verwachten is dat [gedaagde] dan alsnog de helft van de verschuldigde rente en aflossing over de afgelopen jaren voor haar rekening moet nemen.
De rechtbank ziet daarom ook geen aanleiding om een gebruiksvergoeding vast te stellen voor de periode vanaf het instellen van de vordering tot 1 augustus 2024, het moment dat [gedaagde] de woning zal moeten verlaten.
4.7.
De conclusies
4.7.1.
Het voorgaande leidt tot de volgende conclusies. De woning zal worden verdeeld op de wijze zoals beschreven onder 4.6.3.
4.7.2.
In de zaken tegen Kersten Investments en het OM zal de rechtbank de vordering van [eiser] toewijzen in die zin dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat de inschrijving van de hypotheek op de woning waardeloos zal zijn op het moment dat er zekerheid is gesteld door storting van € 336.000,- op een door het OM aan te wijzen bankrekening.
4.7.3.
Hoewel [eiser] een verklaring voor recht vordert dat door betaling van zekerheid het beslag op de woning van [eiser] wordt opgeheven, bedoelt [eiser] kennelijk dat de rechtbank het OM veroordeelt om het beslag op de woning op te heffen zodra [eiser] (en [gedaagde] ) voldoende zekerheid (betaling van € 336.000,-) hebben gesteld. De rechtbank zal de vordering van [eiser] aldus toewijzen. Vanzelfsprekend hoeven [eiser] en [gedaagde] niet tweemaal € 336.000,- zekerheid te stellen, maar is door betaling van eenmaal dat bedrag voldaan aan zowel de voorwaarde voor het waardeloos verklaren van het de inschrijving van de hypotheek als aan de voorwaarde waaronder het OM het beslag op de woning moet opheffen.
4.8.
De proceskosten
4.8.1.
Over de proceskosten beslist de rechtbank dat zij de proceskosten in het geschil tussen de ex-echtelieden, [eiser] en [gedaagde] , zal compenseren in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
4.8.2.
De proceskosten in het geschil tussen [eiser] en Kersten Investments komen voor rekening van Kersten Investments omdat zij grotendeels ongelijk krijgt. Hiervoor onder 4.5.9 heeft de rechtbank al beslist dat [eiser] geen aanspraak kan maken op vergoeding van daadwerkelijk gemaakte proceskosten. De proceskosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- griffierecht € 2.277,00
- kosten dagvaarding 251,72
- salaris advocaat
5.290,00(2 punten × tarief € 2.645,00)
Totaal € 7.818,72
4.8.3.
De proceskosten tussen [eiser] en het OM komen voor rekening van [eiser] , omdat [eiser] overwegend ongelijk krijgt. Het OM was immers al bereid mee te werken aan waardeloosverklaring van de inschrijving van de hypotheek en opheffing van het beslag onder de voorwaarde van zekerheidstelling van € 336.000,-. De proceskosten aan de zijde van het OM worden begroot op:
- griffierecht € 5.737,00
- salaris advocaat
5.290,00(2 punten × tarief € 2.645,00)
Totaal € 11.027,00

5.De beslissing

De rechtbank
in de zaak tussen [eiser] en [gedaagde] :
in conventie en in reconventie
5.1.
stelt de wijze van verdeling van de woning vast als hiervoor overwogen onder in rechtsoverweging 4.6.3,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
wijst af het meer of anders gevorderde,
in de zaak van [eiser] tegen Kersten Investments en het OM:
5.4.
verklaart - onder de voorwaarde dat [eiser] en/of [gedaagde] ten behoeve van het OM zekerheid hebben gesteld door betaling van € 336.000,00 op een door het OM aan te wijzen bankrekening - de hypothecaire inschrijving ten behoeve van Kersten Investments ingeschreven in het kadaster op 21 juni 2004 onder [hypotheeknummer] op de onroerende zaak aan de [adres] te [woonplaats] (kadastraal bekend als gemeente [woonplaats] , [kadastraalnummer 2] , waardeloos in de zin van artikel 3:29 BW,
5.5.
veroordeelt het OM om het beslag op de onroerende zaak aan de [adres] te [woonplaats] , bekend onder de kadastrale aanduiding gemeente [woonplaats] , [kadastraalnummer 2] op te heffen zodra [eiser] en/of [gedaagde] voor een bedrag van
€ 336.000,00 zekerheid hebben gesteld door betaling van dit bedrag op een door het OM aan te wijzen bankrekening,
5.6.
veroordeelt in het geschil tussen [eiser] en Kersten Investments Kersten Investments in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 7.818,72,
5.7.
veroordeelt in het geschil tussen [eiser] en het OM [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van het OM tot op heden begroot op € 11.027,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst af het meer of anders gevorderde,
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2023. [1]

Voetnoten

1.type: JG