3.3.2.Bewijsmotivering
De rechtbank stelt met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij de tenlastegelegde feiten het volgende vast.
Feit 1
Op 7 juli 2023 is de verdachte samen met de medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) met een vlucht vanuit Curaçao aangekomen op de luchthaven Schiphol. Tijdens de vlucht zaten zij naast elkaar. Bij aankomst op Schiphol bleek dat [medeverdachte 1] 824,4 gram aan bolletjes met cocaïne had geslikt.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat de verdachte haar neef is en dat de verdachte haar een week voor de reis heeft gebeld om te vragen of zij hem wilde vergezellen tijdens de reis naar Nederland. [medeverdachte 1] zou de verdachte helpen met het dragen van de spullen die de verdachte in Nederland zou gaan kopen. Het vliegticket van [medeverdachte 1] is door de verdachte gekocht. Ook een eerdere reis die [medeverdachte 1] met de verdachte naar Nederland heeft gemaakt, is door de verdachte betaald. [medeverdachte 1] heeft verder verklaard dat zij de door haar geslikte bolletjes moest produceren en geven aan een jongeman in Rotterdam.
De verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 1] een goede kennis van hem is. De verdachte zou naar Nederland reizen om spullen te gaan kopen voor zijn stichting. [medeverdachte 1] zou aan de verdachte hebben gevraagd om met haar mee te reizen naar Nederland en een ticket voor haar te kopen. Volgens de verdachte heeft hij het ticket van [medeverdachte 1] betaald van haar eigen geld dat hij voor haar bewaarde. Verder zou [medeverdachte 1] geen rol hebben bij het ophalen van spullen en naar een man in Rotterdam gaan. De verdachte heeft kort voor vertrek naar Nederland de reis last minute geregeld. De verdachte heeft twee of drie keer eerder met [medeverdachte 1] samen gereisd. De verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat [medeverdachte 1] bolletjes met cocaïne had geslikt.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat de verdachte en [medeverdachte 1] heel verschillend hebben verklaard over hun onderlinge verhouding, de reden voor hun gezamenlijke reis naar Nederland en de betaling daarvan, en van wie van hen het initiatief is gekomen om samen naar Nederland te reizen.
Uit de boekingsgegevens op naam van de verdachte is gebleken dat de verdachte in 2023 meerdere keren van de Antillen naar Nederland is gereisd. Ook heeft hij eerder, in april en juni 2023, samen met [medeverdachte 1] een reis geboekt. De verklaring van de verdachte dat hij steeds naar Nederland reist om kleding te kopen voor zijn stichting acht de rechtbank niet geloofwaardig gelet op de daarmee gemoeide hoge kosten voor vliegtickets.
Verder is uit onderzoek aan de bij de verdachte aangetroffen telefoons gebleken dat hij in de dagen voorafgaand aan de reis naar Nederland veelvuldig contact heeft gehad met het contact ‘ [naam 1] ’. In dit gesprek schreef de verdachte op 4 juli 2023 onder andere: ‘
je kijkt of iemand gelijk iets van de hand kan doen. Zodat we verder gaan, goed.’ en
’Want ik ga de datum wijzigen voor donderdag en aankomst vrijdag’. De rechtbank acht het zeer aannemelijk dat deze mededelingen van de verdachte betrekking hebben op de reis van de verdachte met [medeverdachte 1] , omdat uit het dossier is gebleken dat hun vlucht oorspronkelijk een dag eerder zou vertrekken, maar is gewijzigd naar een dag later waarbij de aankomst in Nederland op vrijdag was. Ten slotte heeft de verdachte een bericht gestuurd naar het contact ‘ [naam 2] ’ waarin hij schreef: ‘
Ik ben staande gehouden. Zorg dat alles weggehaald wordt.’.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard, indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en één of meer anderen.
De rechtbank is van oordeel, gelet op de hiervoor genoemde verschillen tussen de verklaringen van de verdachte en [medeverdachte 1] , alsmede gelet op de inhoud van de aangetroffen chatgesprekken in de telefoon van de verdachte, dat de verdachte op de hoogte was van de door [medeverdachte 1] geslikte bolletjes met cocaïne. De verdachte heeft een organiserende rol vervuld bij deze invoer van cocaïne. De verdachte heeft de reis naar Nederland voor [medeverdachte 1] geboekt en voorafgaand aan de smokkel contact gehad met een ander over in te voeren cocaïne en de dag waarop [medeverdachte 1] en hij in Nederland zouden aankomen. Verder heeft de verdachte [medeverdachte 1] tijdens de reis naar Nederland begeleid (naast haar gezeten) en heeft hij, nadat hij staande werd gehouden, aan zijn contact [naam 2] opdracht gegeven om ‘alles weg te halen’, waarbij zeer aannemelijk is dat het daarbij ging om (berichten over) verdovende middelen. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking van de verdachte met [medeverdachte 1] en anderen. Daarmee acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzet heeft gehad op de gezamenlijke invoer van cocaïne.
Feit 2
Op 14 augustus 2018 is de medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) ) met een vlucht vanuit Curaçao aangekomen op de luchthaven Schiphol. Bij aankomst op Schiphol is gebleken dat [medeverdachte 2] met 114 slikkersbollen en 2 duwersbollen met een totaalgewicht van 1.034,70 gram cocaïne naar Nederland was gereisd.
Tijdens de aanhouding van [medeverdachte 2] werd een bevestiging van een reservering voor een hotel in Purmerend aangetroffen. Deze hotelreservering was op naam gesteld van [medeverdachte 2] en geboekt door de verdachte. [medeverdachte 2] heeft bij de Koninklijke Marechaussee verklaard dat het hotel geboekt was door de verdachte en dat hij daar dat hotel zou gaan om de bollen te produceren. [medeverdachte 2] wilde verder weinig verklaren over de invoer van de cocaïne en over de verdachte, omdat hij ‘geen moeilijkheden’ wilde krijgen.
De verdachte heeft bij aanvang van zijn verhoor verklaard dat hij niets te maken heeft gehad met het invoeren van verdovende middelen en heeft zich op verdere vragen, waaronder met betrekking tot de door hem geboekte hotelreservering voor [medeverdachte 2] , op zijn zwijgrecht beroepen.
Wat betreft het ten laste gelegde medeplegen door de verdachte ten aanzien van de door [medeverdachte 2] ingevoerde cocaïne overweegt de rechtbank – met toepassing van het hiervoor genoemde beoordelingskader voor medeplegen – als volgt. Op grond van het bovenstaande staat vast dat de verdachte de hotelreservering voor [medeverdachte 2] heeft geboekt.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze bijdrage van de verdachte bij het invoeren van de cocaïne van zodanig gewicht geweest dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Uit de verklaring van [medeverdachte 2] blijkt dat de hotelboeking is gedaan om [medeverdachte 2] op die plek de bolletjes met cocaïne te laten produceren, een elementair onderdeel van het in Nederland invoeren van deze cocaïne. Daarmee acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzet heeft gehad op de gezamenlijke invoer van cocaïne.