ECLI:NL:RBNHO:2023:13920

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
15/183601-22 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering ontneming na diefstal met een valse sleutel; afwijzing vordering voor wat betreft andere feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 12 december 2023 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure naar aanleiding van een vordering van de officier van justitie. De vordering betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van € 111.463,82, verkregen door de veroordeelde, die op 14 november 2023 voor de meervoudige strafkamer moest verschijnen. De veroordeelde is geboren in 2001 en heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal met een valse sleutel, waarbij zij geldbedragen heeft weggenomen van verschillende slachtoffers door gebruik te maken van hun pinpassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen uit deze strafbare feiten, maar heeft de vordering voor andere feiten afgewezen, omdat er onvoldoende aanwijzingen waren dat deze door de veroordeelde zijn begaan. De rechtbank heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 5.382,72 en de veroordeelde verplicht tot betaling aan de Staat. De rechtbank heeft ook een gijzeling van 107 dagen opgelegd in geval van betalingsonmacht. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/183601-22 (ontneming)
Uitspraakdatum : 12 december 2023
verkort vonnis(ex artikel 36e Sr)
Deze beslissing heeft betrekking op de vordering van de officier van justitie d.d. 19 oktober 2023ten aanzien van de feiten in de zaak onder bovenstaand parketnummer, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in de zaak tegen:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
hierna te noemen: de veroordeelde.

1.De schriftelijke vordering

De officier van justitie heeft bij vordering van 19 oktober 2023 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag als bedoeld in artikel 36e lid 5 Sr zal vaststellen op
€ 111.463,82en dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officier van justitie baseert de vordering op de strafbare feiten waarvoor de veroordeelde is gedagvaard om op 14 november 2023 te verschijnen voor de meervoudige strafkamer in deze rechtbank en op andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan (artikel 36e lid 2 Sr).

2.Het verloop van de procedure

De officier van justitie heeft bovengenoemde vordering aanhangig gemaakt met de oproeping van de veroordeelde om te verschijnen op de terechtzitting van deze rechtbank op 14 november 2023.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2023. Daarbij zijn gehoord de veroordeelde, haar raadsvrouw mr. Y. Hamelzky, advocaat te Purmerend, en de officier van justitie mr. J.A. Huibers.
Vervolgens is het onderzoek gesloten en is de uitspraak bepaald op 12 december 2023.

3.Standpunten van partijen

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering voorgedragen en heeft de vordering naar beneden bijgesteld tot een bedrag van € 97.963,82.
3.2.
Het standpunt van de veroordeelde en haar raadsvrouw
De raadsvrouw van de veroordeelde heeft zich primair op het standpunt gesteld dat, gelet op het vrijspraakverweer en gelet op de omstandigheid dat de veroordeelde de opbrengst van de pintransacties niet heeft mogen houden, de ontnemingsvordering in zijn geheel dient te worden afgewezen. Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de toe te wijzen vorderingen van de benadeelde partijen bij een of meerdere bewezenverklaringen op de vordering in mindering gebracht dienen te worden en dat de vordering wordt gesteld op nul. Uit het dossier blijken volgens de raadsvrouw onvoldoende aanwijzingen dat de veroordeelde daadwerkelijk of buiten redelijke twijfel de andere strafbare feiten heeft gepleegd of medegepleegd. Het aanstralen van de zendmasten door haar telefoon is hiervoor onvoldoende.
De raadsvrouw heeft tenslotte verzocht de betalingsverplichting van de veroordeelde aan de
Staat te matigen, aangezien de veroordeelde een tijd in detentie heeft verbleven en toen geen inkomen kon genereren. Zij heeft nu enkel inkomen vanuit DUO, omdat zij zich volledig richt op haar studie.
4. De gronden voor de schatting van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen
voordeel
4.1.
De grondslag van de vordering en de veroordeling
Bij vonnis van deze rechtbank van 28 november 2023 is de veroordeelde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 219 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, waarbij is bewezen verklaard dat:
zij op tijdstippen in de periode van 17 februari 2022 tot en met 4 maart 2022 te onder meer Den Haag en Haarlem en Heemstede en Aerdenhout en Katwijk, tezamen en in vereniging met anderen, geldbedragen toebehorend aan onder meer [slachtoffer] en [slachtoffer] en [slachtoffer] en [slachtoffer] en [slachtoffer] en [slachtoffer] en [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en haar mededaders, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en haar mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen geldbedragen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door met de pinpassen van voornoemde slachtoffers onbevoegd geldbedragen op te nemen bij geldautomaten en goederen bij een of meer winkels te kopen door deze bankpassen en vervolgens de pincodes, welke een unieke combinatie met het nummer op voornoemde bankpas vormen, in te toetsen waarna de aldus gedane betalingen telkens ten laste van voornoemde slachtoffer(s) zijn gekomen.
Ingevolge artikel 36e lid 2 Sr kan aan de veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, verkregen door middel van of uit de baten van dit feit of andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan.
In zijn arrest van 29 september 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1523) heeft de Hoge Raad – in verband met de onschuldpresumptie – geoordeeld dat de in artikel 36e lid 2 Sr bedoelde ‘voldoende aanwijzingen’ niet mogen worden aangenomen indien niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat andere strafbare feiten door de veroordeelde zijn begaan.
4.2.
De ontnemingsrapportage
Op 25 mei 2023 heeft verbalisant [verbalisant] , inspecteur, werkzaam bij de eenheid Noord-Holland, een rapport opgesteld betreffende het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit rapport zal hierna worden aangehaald als de ontnemingsrapportage.
In de ontnemingsrapportage wordt verwezen naar het dossier in de onderliggende strafzaak, waarover de rechtbank ook de beschikking heeft gehad.
De ontnemingsrapportage houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
In het strafdossier Ruddy zijn 8 zaken gevoegd en daarin is [veroordeelde] aangemerkt als verdachte. In dat onderzoek is (tevergeefs) geprobeerd de persoon te identificeren die de aangevers heeft gebeld. De beller heeft in de periode van 1 februari 2022 tot 3 april 2022 gebruik gemaakt van drie telefoonnummers.
In de periode van 1 februari 2022 tot en met 31 maart 2022 zijn er 66 aangiften van oplichting/fraude opgenomen van bejaarde personen die zijn gebeld door één van die drie telefoonnummers.
Opvallend is dat het telefoonnummer van [veroordeelde] veelvuldig zendmasten heeft aangestraald in de directe nabijheid van de woningen van bejaarde slachtoffers van oplichting/fraude, op dezelfde dagen dat de beller langdurig telefonisch contact had met slachtoffers. Onder haar betrokkenheid vallen het daadwerkelijk ter plaatse gaan in de woonomgeving van de slachtoffers, gezien het feit dat haar mobiele nummer zendmasten in de nabijheid van de woningen van de slachtoffers en/of pinlocaties uitstraalde. Dit betreffen allen locaties ver buiten het bereik van de zendmast van haar eigen woning.
Het telefoonnummer van [veroordeelde] is (naast de eerder genoemde 8 aangiften) in verband te brengen met 29 van de 66 aangiften. De in totaal 37 aangiften hebben betrekking op strafbare feiten gepleegd in de periode van 2 februari 2022 tot en met 18 maart 2022.
De opbrengsten per feit
binnenonderzoek Ruddy:
[adres] € 15.000,00
[adres] € 2.500,00
[adres] € 2.100,00
[adres] € 2.000,00
[adres] € 750,00
[adres] € 3.944,20 ( [medeverdachte] niet betrokken)
[adres] € 2.603,98 ( [medeverdachte] niet betrokken)
[adres] € 2.750,00
Totaal opbrengsten binnen Ruddy = €31.648, 18
De opbrengsten per feit
buitenonderzoek Ruddy:
[adres] € 1.501,35 ( [medeverdachte] niet betrokken)
[adres] € 1.701,99 ( [medeverdachte] niet betrokken)
[adres] € 13.814,49
[adres] geen schade
[adres] € 2.703,19 ( [medeverdachte] niet betrokken)
[adres] € 4.904,74 ( [medeverdachte] niet betrokken)
[adres] geen schade ( [medeverdachte] niet betrokken)
[adres] € 911,99 ( [medeverdachte] niet betrokken)
[adres] € 1.900,00
[adres] € 400,00
[adres] € 2.900,00
[adres] € 750,00
[adres] € 4.000,00 ( [medeverdachte] niet betrokken)
[adres] € 1.000,00 ( [medeverdachte] niet betrokken)
[adres] € 1.852,89 ( [medeverdachte] niet betrokken)
[adres] € 5.540,00 ( [medeverdachte] niet betrokken)
[adres] € 1.900,00 ( [medeverdachte] niet betrokken)
[adres] € 400,00 ( [medeverdachte] niet betrokken)
[adres] € 10.000,00 ( [medeverdachte] niet betrokken)
[adres] € 2.440,00 ( [medeverdachte] niet betrokken)
[adres] geen schade
[adres] geen schade
[adres] € 2.200,00
[adres] € 1.500,00
[adres] € 2.000,00 ( [medeverdachte] niet betrokken)
[adres] geen schade ( [medeverdachte] niet betrokken)
[adres] € 1.920,00 ( [medeverdachte] niet betrokken)
[adres] € 2.450,00 ( [medeverdachte] niet betrokken)
[adres] € 11.125,00 ( [medeverdachte] niet betrokken)
Totaal opbrengsten buiten Ruddy = € 79.815,64
Totaal opbrengsten = € 111.463,82
Er zijn door de verdachte geen kosten gemaakt die bespaard zouden zijn geweest als het delict niet zou zijn gepleegd.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt op basis van het vorenstaande
Opbrengst € 111.463,82
Af Kosten € 0
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 111.463,82
[medeverdachte] en [veroordeelde] zijn beide verdachten in onderzoek Ruddy. De beller betreft een NN-verdachte. De identiteit van de beller is door het onderzoeksteam nooit achterhaald. Zowel voor [medeverdachte] als voor [veroordeelde] zijn separaat ontnemingsrapportages opgemaakt. Op de feitelijke verdeling van het voordeel tussen de verschillende verdachten is geen zicht verkregen binnen het onderzoek. Tijdens het verhoor hebben beide verdachten niet verklaard over de verdeling van de buit. Wel kan gesteld worden dat de rol van [veroordeelde] en [medeverdachte] risicovoller/ groter was dan de rol van de beller ('de bankmedewerkster'). Aannemelijk is dat de opbrengsten verdeeld zijn over deze drie verdachten.
In deze ontnemingsrapportage is (gezien de rol van de verdachten) uitgegaan van de volgende verdeling:
Verdachte Procentuele opbrengst
[medeverdachte] 40%
[veroordeelde] 40%
Beller 20%
Voor de zaken waarin [medeverdachte] niet betrokken lijkt, is uitgegaan van de volgende verdeling (in het voordeel van de verdachte):
Verdachte Procentuele opbrengst
[veroordeelde] 40%
NN chauffeur 40%
Beller 20%
Op grond van het vorenstaande wordt in de ontnemingsrapportage gesteld dat verdachte [veroordeelde] een wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen van € 44.586,00.
4.3
De beoordeling door de rechtbank
Opbrengsten uit het feit waarvoor de veroordeelde is veroordeeld (onderzoek Ruddy)
Op grond van de ontnemingsrapportage en het procesdossier in de onderliggende strafzaak is de rechtbank van oordeel dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het strafbare feit ter zake waarvan zij is veroordeeld. De rechtbank neemt de inhoud van de ontnemingsrapportage als uitgangspunt voor de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat.
Nu de veroordeelde bij vonnis in de onderliggende strafzaak is vrijgesproken van het tenlastegelegde feit onder 1 (oplichting) is de rechtbank van oordeel dat er ten aanzien van dit feit geen sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank zal daarom het bedrag van € 2.000,00 (aangever [aangever] , hiervoor vermeld onder [adres] ) in mindering brengen op de opbrengst. Voorts staat vast dat in de ontnemingsrapportage een verschrijving staat. Het bij de bewoner van [adres] weggenomen bedrag is € 1.500,00 en niet € 15.000,00. De rechtbank zal daarom het bedrag corrigeren.
De opbrengsten
binnenhet onderzoek Ruddy bedragen derhalve:
[adres] € 1.500,00
[adres] € 2.500,00
[adres] € 2.100,00
[adres] € 750,00
[adres] € 3.944,20 ( [medeverdachte] niet betrokken)
[adres] € 2.603,98 ( [medeverdachte] niet betrokken)
[adres] € 2.750,00
Totaal opbrengsten binnen onderzoek Ruddy = € 16.148,18
Andere strafbare feiten
Op grond van artikel 36e lid 2 Sr kan ook worden ontnomen wederrechtelijk verkregen voordeel van andere feiten dan waarvoor de veroordeelde is veroordeeld. Vereist is dan dat er voldoende aanwijzingen zijn dat die feiten door de veroordeelde zijn begaan. Zoals hiervoor is overwogen, mogen voldoende aanwijzingen slechts worden aangenomen indien buiten redelijke twijfel kan worden vast gesteld dat die andere feiten door de veroordeelde zijn begaan.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanwijzingen bevat dat die andere feiten door de veroordeelde zijn begaan. Daarvoor is het volgende van belang.
Aan de vordering liggen ten grondslag de aangiften van de slachtoffers en het gegeven dat de telefoon van de veroordeelde aanstraalt in de woonomgeving van de slachtoffers. Mede gelet op de betwisting door de verdediging levert dit onvoldoende aanwijzingen op voor de stelling dat het buiten redelijke twijfel is dat de veroordeelde zich schuldig heeft gemaakt aan de buiten het onderzoek Ruddy genoemde gevallen van oplichting. De door de aangevers beschreven werkwijze en signalementen van de dader(s) zijn onvoldoende onderscheidend. Het bedrag van € 79.815,64 wordt daarom niet als wederrechtelijk verkregen voordeel aangemerkt.
Kosten
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van kosten aan de zijde van de veroordeelde.
Verdeelsleutel
De rechtbank stelt voorop dat indien meerdere personen betrokken zijn bij hetzelfde feitencomplex, als uitgangspunt dient te gelden het voordeel dat een ieder daadwerkelijk heeft genoten. Het voordeel wordt pondspondsgewijs verdeeld indien omtrent de verdeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel geen andere aanwijzingen bestaan.
De veroordeelde heeft verklaard dat zij voor het uitlenen van haar telefoon dan wel het pinnen met de van het slachtoffer weggenomen pinpas een bijdrage ontving. Zij heeft dit niet nader onderbouwd en heeft niet willen verklaren over haar onbekend gebleven mededaders, noch over de omvang van de oplichtingsorganisatie en de verdere onderlinge taakverdeling. Omdat er behoudens de enkele niet-onderbouwde stelling van de veroordeelde geen aanwijzingen bestaan voor het tegendeel, zal de rechtbank ervan uitgaan dat de opbrengst in gelijke delen is verdeeld tussen de verdachten. Uit de aangiftes en de verklaringen van de verdachte blijkt dat bij de gepleegde strafbare feiten telkens minstens drie personen betrokken waren: de beller, de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] dan wel een ander persoon die als chauffeur optrad. De rechtbank zal de opbrengst dan ook pondspondsgewijs verdelen over drie personen.
De rechtbank schat het door de veroordeelde behaalde wederrechtelijk verkregen voordeel uit de diefstallen door middel van een valse sleutel dan ook op € 5.382,72 (€ 16.148,18/3).
Vorderingen benadeelde partijen in mindering op het voordeel
De raadsvrouw heeft verzocht de in de onderliggende strafzaak toe te wijzen vorderingen van benadeelde partijen in mindering te brengen op het wederrechtelijk verkregen voordeel en de op te leggen betalingsverplichting. Zij beroept zich daarbij op artikel 36e lid 9 Sr.
De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Op grond van artikel 36e lid 9 Sr worden - kort gezegd - bij de bepaling van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen alsmede betalingsverplichtingen aan de Staat in het kader van de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr)
voor zover die zijn voldaan, daarop in mindering gebracht. Deze bepaling beoogt te voorkomen dat iemand hetzelfde wederrechtelijk verkregen voordeel meermalen zou moeten terugbetalen. De in de strafzaak genomen beslissingen ten aanzien van de benadeelde partijen zijn echter nog niet onherroepelijk en deze vorderingen zijn ook nog niet voldaan. Daarmee bestaat er voor de rechtbank op dit moment geen verplichting om de in strafzaak toegewezen vorderingen in mindering te brengen. De rechtbank ziet daartoe in dit geval ook geen aanleiding. Indien het strafvonnis onherroepelijk wordt en de veroordeelde (een deel van) de vorderingen heeft voldaan, kan zij op grond van de in artikel 6:6:26, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) voorziene procedure zich tot de strafrechter wenden met het verzoek het vastgestelde bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel te wijzigen.

5.Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Er is sprake van conservatoir beslag. De waarde van dit beslag dient niet in mindering te worden gebracht op de betalingsverplichting, nu dit beslag ziet op de verhaalsmogelijkheid die het openbaar ministerie heeft indien de veroordeelde een betalingsverplichting opgelegd krijgt.
De rechtbank stelt op grond van bovenstaande het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel vast op een bedrag van
€ 5.382,72en is van oordeel dat de maatregel ter ontneming van dit wederrechtelijk voordeel moet worden opgelegd.
Draagkracht
De rechtbank is van oordeel dat vooralsnog niet aannemelijk is geworden dat de veroordeelde nu of in de toekomst over onvoldoende financiële draagkracht zal beschikken om aan een haar op te leggen betalingsverplichting te voldoen.
Gijzeling
Het aantal dagen gijzeling wordt, overeenkomstig de LOVS oriëntatiepunten, vastgesteld op 107 dagen. Daarbij wordt opgemerkt dat alvorens de officier van justitie tot de inzet van dit pressiemiddel wenst over te gaan, hij door de strafrechter daartoe moet worden gemachtigd. In de procedure bij de strafrechter zal aan de orde komen of sprake is van betalingsonmacht of betalingsonwil. In het eerste geval zal de machtiging niet worden verleend.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort vonnis een rechtsmiddel wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de vaststelling van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel opgenomen in een aanvulling op dit verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan dit verkort vonnis gehecht.

6.Toepasselijke wettelijke bepaling

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

7.Beslissing

De rechtbank:
Stelt het bedrag, waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat, vast op
€ 5.382,72 [vijfduizenddriehonderdentweeëntachtig euro en tweeënzeventig eurocent].
Legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van
€ 5.382,72ter ontneming van door haar wederrechtelijk verkregen voordeel.
Wijst de (ter zitting aangepaste) vordering voor het overige af.
Bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 Sv ten hoogste kan worden gevorderd op 107 dagen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.C. van den Bos, voorzitter,
mrs. J.M. Jongkind en A.J.E. Schouten, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.E. Lee,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 december 2023.
Mr. J.M. Jongkind en mr. A.J.E. Schouten zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.