ECLI:NL:RBNHO:2023:13794

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
C/15/342866 / KG ZA 23-433
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over milieuputten tussen twee partijen met betrekking tot dwangsommen en nakoming van eerdere vonnissen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, betreft het een kort geding tussen [H] en [S] over de executie van een eerder vonnis van 18 augustus 2021. [H] vordert dat [S] de executie van dit vonnis staakt, terwijl [S] in reconventie vordert dat [H] een plan van aanpak voor de verplaatsing van milieuputten aanlevert en betaling van verbeurde dwangsommen. De procedure is gestart na een reeks van juridische geschillen over de milieuputten, die zich bevinden op percelen die eigendom zijn van [H] en [S]. De rechtbank heeft vastgesteld dat [H] verplicht is om de milieuputten te verplaatsen, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. De voorzieningenrechter oordeelt dat aan twee van de drie voorwaarden is voldaan, en dat [H] niet blijvend in gebreke is gebleven. De vorderingen van [S] worden afgewezen, terwijl de vordering van [H] gedeeltelijk wordt toegewezen. De rechtbank wijst de dwangsommen pas verbeurd vanaf 24 oktober 2023, indien [H] niet aan het vonnis van 18 augustus 2021 voldoet. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zaaknummer: C/15/342866 / KG ZA 23-433
Vonnis in kort geding van 26 september 2023
in de zaak van
[H],
te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [H] ,
advocaat: mr. J.W. de Vries te Bolsward,
tegen
[S],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [S] ,
advocaat: mr. K.R. Stephan te Haarlem.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 22 augustus 2023
- de conclusie van antwoord van 29 augustus 2023, met eis in reconventie
- de mondelinge behandeling van 30 augustus 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de pleitnota van [S] .
1.2.
De mondelinge behandeling is aan het einde geschorst, om partijen in de gelegenheid te stellen een minnelijke regeling te treffen. Daarna hebben de advocaten van partijen verzocht om een aanhouding van de beslissing; partijen hadden inmiddels een “oplossingsrichting” gevonden.
1.3.
De procedure is vervolgens aangehouden voor een termijn van twee weken, tot 13 september 2023. Partijen hebben de voorzieningenrechter helaas laten weten dat er toch geen schikking tot stand is gekomen. Het vonnis is daarna bepaald op 26 september 2023.

2.De feiten

2.1.
[S] heeft een eenmanszaak die zich onder meer richt op onderhoud van grafische machines. Hij handelt onder de namen 'Delta Press' en 'Delta Graphic'.
2.2.
[H] was aanvankelijk eigenaar van de twee aangrenzende percelen met bedrijfspanden aan [adres] . Op het eerste perceel bevonden zich enkele milieuputten. De putten bestaan uit onder meer betonnen bakken die in de grond zijn geplaatst, en zij zijn bestemd voor tijdelijke opslag van afvalstoffen. De bedrijfspanden op beide percelen waren op de milieuputten aangesloten.
2.3.
[H] heeft een deel van het perceel [1] met het op dat gedeelte staande bedrijfspand, verkocht aan [S] en op 12 oktober 2007 aan [S] geleverd. Daarbij zijn zij overeengekomen dat [S] gebruik zou mogen maken van de milieuputten op het naastgelegen perceel [2] , dat eigendom bleef van [H] .
2.4.
[S] heeft op 26 september 2019 aan [H] verzocht om de milieuputten die zich bevinden op het perceel van buurman [D] ( [3] ) te verplaatsen naar het perceel van [S] . [S] heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat [D] aan [S] geen toestemming geeft om de putten te blijven gebruiken, en dat [H] daarom op grond van de eerder gemaakte afspraken verplicht is de putten te verplaatsen.
2.5.
[H] heeft vervolgens op 22 oktober 2019 aan [S] bericht dat zij "de overeenkomst met betrekking tot de put" ontbindt.
[S] heeft vervolgens nadien in kort geding gevorderd dat [H] veroordeeld wordt om de milieuputten te verplaatsen naar het perceel van [S] . De voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland heeft bij vonnis in kort geding van 28 mei 2020 de vordering van [S] afgewezen.
2.6.
[S] heeft vervolgens een bodemprocedure tegen [H] aanhangig gemaakt. In die procedure heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, bij vonnis van 18 augustus 2021 (hierna: het vonnis van 18 augustus 2021) onder meer het volgende beslist:
5.1.
veroordeelt [H] om de milieuputten gelegen op het perceel met kadastrale aanduiding [3] te verplaatsen naar het perceel met kadastrale aanduiding [2] en wel zodanig dat [S] dan op dezelfde wijze als voorheen gebruik kan maken van de milieuputten, dit voor zover dit gezien de van [D] benodigde toestemming en medewerking mogelijk is, en binnen 6 weken na betekening van zowel dit vonnis als van een aanschrijving van [S] met (kopieën van) de volgende stukken:
  • een schriftelijke verklaring van [D] inhoudende dat [D] aan [H] onvoorwaardelijk toestemming geeft voor de verplaatsing van de milieuputten en dat [D] aan [H] daartoe onbelemmerd toegang geeft tot zijn perceel;
  • de vergunning(en) waarover [S] zelf in het kader van de verplaatsing van de milieuputten dient te beschikken;
  • de schriftelijke verklaring(en) waaruit blijkt dat de putten zijn schoongemaakt en dat onderhoud dat noodzakelijk is om de putten te kunnen verplaatsen, is uitgevoerd;
5.2.
veroordeelt [H] tot betaling van een dwangsom van € 3.000,00 voor iedere dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat [H] in gebreke blijft aan de veroordeling onder 5.1 te voldoen, tot een maximum aan dwangsommen van € 60.000,00;”
2.7.
[D] heeft in een verklaring van 3 november 2021 onvoorwaardelijk toestemming aan [H] gegeven voor de verplaatsing/verwijdering van de milieuputten en [H] daartoe onbelemmerde toegang tot het perceel verschaft.
2.8.
De advocaat van [S] heeft [H] op 13 april 2022 een brief van de Omgevingsdienst NHN (hierna: OD NHN) van 6 april 2022 toegezonden, waarin de OD NHN (kort gezegd) verklaart dat [S] het voornemen tot het verplaatsen van de ‘slibvangput en de olieafscheider’ op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer alleen aan het bevoegd gezag hoeft te melden. Zij heeft in deze brief de ontvangst van die melding door [S] bevestigd en tevens verklaard dat de melding compleet is en voldoet aan de vereisten.
2.9.
De advocaat van [S] heeft [H] op 15 juni 2022 een rapport met betrekking tot de milieuputten van Teeuwissen Rioolreiniging Huizen B.V. toegezonden. Teeuwissen heeft in opdracht van [S] de milieuputten (grotendeels) geledigd en een inspectie uitgevoerd. In het rapport heeft zij hiervan verslag gedaan.
2.10.
Nadat partijen (en hun raadslieden) over en weer de nodige malen hebben gecorrespondeerd, is op een bepaald moment begonnen met het uitgraven van de milieuputten. Daarbij zijn deze beschadigd. [S] stelde zich vervolgens op het standpunt dat hij op deze manier de milieuputten niet meer kon gebruiken.
2.11.
[S] heeft op 14 november 2022 een zogenaamd “procesvoorstel” gedaan aan [H] . Onderdeel daarvan was dat OD NHN op 15 november 2022 de putten zou inspecteren en meedelen of het werk zou kunnen worden voortgezet. Namens OD NHN werd echter geen standpunt ingenomen. Meegedeeld werd dat als een put die wordt geplaatst die niet aan de normen voldoet, de consequenties daarvan voor de eigenaar is.
2.12.
Partijen zijn er vervolgens niet uitgekomen en een derde gerechtelijke procedure volgde. [S] vorderde schadevergoeding op grond van een aan [H] toerekenbare tekortkoming. In haar vonnis van 26 juli 2023 overwoog de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden (hierna: het vonnis van 26 juli 2023) onder meer het volgende:
“4.3
Ook indien [S] wel aan alle voorwaarden uit het vonnis zou hebben voldaan is de rechtbank van oordeel dat de vordering van [S] niet kan worden toegewezen omdat nakoming niet blijvend onmogelijk is. (…) Voor zover het breken van de afdekplaat gelet op de hiervoor vermelde omstandigheden al als een gebrekkige vorm van nakoming kan worden gezien, staat daarmee niet vast dat [H] haar verplichtingen niet langer kan nakomen zonder (toerekenbaar) tekort te schieten. [S] heeft niet (voldoende) onderbouwd waarom de door [H] voorgestelde herstelwerkzaamheden - het aansmeren van de gebroken stukken met vloeistofdichte kit - in dit geval geen deugdelijk herstel zou inhouden. Daarbij zijn ook nog andere wijzen van herstel denkbaar - zoals [H] in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling ook heeft benoemd - te weten het opnieuw storten van een gehele afdekplaat (waarbij in dit verband in het midden kan worden gelaten of [H] dit feitelijk al had aangeboden, zoals in geschil is). Daarmee is de rechtbank van oordeel dat herstel van de afdekplaat nog altijd mogelijk is en dat [H] in zoverre nog steeds kan nakomen. Datzelfde geldt voor de afgebroken hijsogen - nog daargelaten dat [H] gemotiveerd heeft gesteld dat deze al waren afgebroken vóór het uitgraven van de putten - en de krassen/scheuren aan de buitenzijde van de putten. Dat deze gebreken niet zouden kunnen worden hersteld voordat sprake is van een (toerekenbare) tekortkoming is door [S] evenmin voldoende onderbouwd. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit de inspectie van Sweco Nederland B.V. (zie rov. 2.25) blijkt dat sprake is van oppervlakkige beschadigingen door het hijsen, die eenvoudig kunnen worden hersteld met reparatiemortel. De houding en feitelijke gedragingen van [S] nadat de putten door [H] uit de grond waren gehaald zijn overigens ook niet in overeenstemming met zijn stelling dat behoorlijke nakoming niet meer mogelijk zou zijn. Immers, nadat de putten al in juli 2022 door [H] waren uitgegraven en - in zijn geheel goed zichtbaar - op de openbare weg waren geplaatst, heeft (ook) [S] tot in november 2022 ingezet op ingraving van de putten op zijn perceel. Blijkens het e-mailverkeer tussen (de advocaten van) partijen hing de definitieve beslissing hierover af van het standpunt van de OD NHN over het al dan niet voldoen van de putten aan de toepasselijke NEN-EN. Gedurende deze maanden is door [S] niet gerept over een tekortkoming, althans een gebrekkige nakoming, door [H] .
4.4.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat nakoming door [H] niet blijvend onmogelijk is, omdat zij de gebreken kan herstellen. Een aanbod daartoe heeft [H] ook gedaan (zie onder 2.18). [H] heeft zich er vervolgens terecht op beroepen dat van verzuim vanwege een blijvende onmogelijkheid tot nakoming geen sprake is. Tussen partijen is immers niet in geschil dat [S] [H] nooit bij schriftelijke aanmaning in gebreke heeft gesteld, terwijl niet is gesteld dat [H] zonder ingebrekestelling in verzuim is komen te verkeren. Verzuim is echter wel noodzakelijk voor de omzetting van de oorspronkelijke verbintenis in een vordering tot vervangende schadevergoeding.
4.5.
De slotsom luidt dat de vorderingen van [S] in zijn geheel zullen worden afgewezen.”
2.13.
Bij e-mail van 2 augustus 2023 heeft [S] [H] gesommeerd om de verplaatsing van de milieuputten per omgaande te hervatten.
2.14.
In een e-mail 9 augustus 2023 deelt de advocaat van [H] het volgende aan de advocaat van [S] mee:
“Allereerst wil ik uw bericht van 5 juni 2023 onder de aandacht brengen.Daarin schreef u:
“Client aanvaardt deze milieuputten ook niet gelet op de als gevolg van de
werkzaamheden ontstane beschadigingen en gebreken als gevolg daarvan. Client is
in dat verband ook niet verplicht deze te aanvaarden. Uw client heeft de milieuputten in bezit genomen na het uitgraven en de bezitter wordt vermoed de rechthebbende te zijn (art. 3:119 lid 1 BW). Uw client is vrij de milieuputten af te voeren.”
In het geval de omzettingsverklaring geen effect sorteert en de oorspronkelijke
verbintenis van cliënte uit hoofde van het vonnis van 21 augustus 2021 toch nog steeds
bestaat dan wijs ik erop dat uw client gelet op het vorenstaande zijn rechten heeft
verwerkt en dit aan uw vordering tot nakoming in de weg staat. Voor zover dat anders
is dan heeft te gelden dat partijen procesafspraken hebben gemaakt. Onderdeel van
die procesafspraken is dat Omgevingsdienst NHN zich zal uitlaten over de vraag of
de milieuputten voldoen aan de daaraan gestelde eisen (NEN-normen) en of deze al
dan niet mogen worden ingegraven. De Omgevingsdienst NHN heeft zich hierover
tot op heden niet uitgelaten (zie ook rechtsoverweging 2.22 van het vonnis van 26 juli
2023). Ook om die reden bestaat thans geen recht op nakoming en, bij het uitblijven
daarvan, dwangsommen.
Verder bericht ik u dat cliente aan de vooravond van haar vakantie staat. Zij is in de
bouwvak 4 weken gesloten. In die periode zijn geen mensen en materieel beschikbaar.
Ik ben op dit moment ook afwezig vanwege vakantie. Het eisen van onmiddellijke nakoming onder verbeurte van dwangsommen is niet enkel onrechtmatig maar
gegeven de gemaakte afspraken en gegeven omstandigheden ook niet redelijk en
billijk.”
2.15.
Bij brief van 14 augustus 2023 handhaafde [S] zijn standpunt en sommeerde hij [H] de vanaf 3 tot en met 14 augustus 2023 verbeurde dwangsommen te voldoen. [H] verzocht vervolgens aan de rechtbank Noord-Holland een datum voor een kort geding. Bij dagvaarding van 22 augustus 2023 heeft [H] vervolgens dit kort geding aanhangig gemaakt.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[H] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
1. [S] te veroordelen om de executie van het vonnis van 18 augustus 2021 met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden, zulks op straffe van een direct opeisbare dwangsom van € 30.000,- dat [S] na betekening van het in dezen te wijzen vonnis in gebreke blijft om aan deze veroordeling te voldoen, dan wel een zodanige beslissing te nemen als de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren;
Subsidiair:
2. te bepalen dat de in het vonnis van 18 augustus 2021 opgelegde dwangsommen worden opgeheven, gematigd dan wel dat de verbeuring ervan wordt opgeschort vanaf 18 augustus 2021 dan wel vanaf 2 augustus 2023 dan wel vanaf een datum als de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren, dan wel een zodanige beslissing te nemen als de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren;
Zowel primair als subsidiair:
3. [S] te veroordelen in de kosten en nakosten van het geding.
3.2.
[H] legt aan de vordering het volgende ten grondslag.
[S] is ten onrechte begonnen met de executie van het vonnis van 18 augustus 2021. Volgens [H] kan [S] geen aanspraak maken op nakoming en verbeurde dwangsommen nu op [H] geen verplichting (meer) rust om tot verplaatsing van de milieuputten over te gaan. Dit omdat [S] niet reeds heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen uit het vonnis van 18 augustus 2021 en omdat partijen procesafspraken hebben gemaakt waaruit volgt dat eerst een verklaring van OD NHN moet worden verkregen alvorens [S] [H] Vastgoed op nakoming kan aanspreken.
Daarnaast bestaat evenmin een recht op eventueel verbeurde dwangsommen nu [S] afstand heeft gedaan van zijn aanspraak op verbeurde dwangsommen dan wel zijn rechten heeft verwerkt.
Tot slot kan het handelen van [S] de redelijkheids- en billijkheidstoets niet doorstaan zodat naar deze maatstaven [S] niet tot executie van het vonnis heeft kunnen overgaan en om dezelfde reden geen dwangsommen zijn verbeurd.
3.3.
[S] voert verweer. [S] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [H] , met veroordeling van [H] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[S] vordert dat de rechtbank (de voorzieningenrechter begrijpt: de voorzieningenrechter):
[H] veroordeelt om binnen 24 uur na het te wijzen vonnis, althans binnen een termijn die de voorzieningenrechter juist acht, een plan van aanpak voor verplaatsing van de milieuputten aan [S] te verstrekken;
[H] veroordeelt tot betaling aan [S] van een bedrag van € 60.000,- aan verbeurde dwangsommen, dan wel tot betaling van een zodanig bedrag aan verbeurde dwangsommen dat de voorzieningenrechter juist acht;
het maximum van de volgens het vonnis van 18 augustus 2021 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, te verbeuren dwangsommen bepaalt op € 100.000,-
[H] veroordeelt in de kosten van deze procedure, inclusief de nakosten.
3.6.
[S] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. Het procesvoorstel dat in november 2022 is gedaan, is niet uitvoerbaar, omdat OD NHN niet bereid is een standpunt in te nemen over de te plaatsen putten. Het vonnis van 18 augustus 2021 moet gewoon worden nagekomen.
3.7.
[H] voert verweer, onder verwijzing naar zijn stellingen in conventie. Daarnaast is voor het gevorderde plan van aanpak geen grondslag. Voor een vordering tot betaling van een geldsom is terughoudendheid op zijn plaats en de gevorderde verhoging van het maximum bedrag aan dwangsommen staat niet in verhouding tot de waarde van de putten.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
In geschil is de vraag of [H] het vonnis van 18 augustus 2021 moet nakomen. Gelet op de aard van de vordering (staking executie) heeft [H] een spoedeisend belang bij een beslissing in kort geding. Dat is overigens ook niet door [S] betwist.
4.2.
In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Daarbij moet ook gelet worden op de belangen van de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. Dat is in deze zaak niet door [H] aangevoerd. [H] stelt wel dat [S] om verschillende redenen het vonnis niet mag tenuitvoerleggen.
Aan voorwaarden vonnis 18 augustus 2021 voldaan
4.3.
Bij het vonnis van 18 augustus 2021 is [H] veroordeeld om de milieuputten te verplaatsen, als aan drie voorwaarden zou zijn voldaan. Aan de eerste twee voorwaarden is voldaan (zie 2.6, 2.7 en 2.8 in dit vonnis). In deze procedure is met name aan de orde of aan de derde voorwaarde is voldaan: de schriftelijke verklaring(en) waaruit blijkt dat de putten zijn schoongemaakt en dat onderhoud dat noodzakelijk is om de putten te kunnen verplaatsen, is uitgevoerd.
Teeuwissen Rioolreiniging Huizen BV heeft op 30 mei 2022 de putten visueel geïnspecteerd. De bevindingen daarvan zijn vastgelegd in een rapport van 1 juni 2022.
De verschillende onderdelen daarvan zijn als volgt beschreven:
De inspectie leidde tot de volgende drie adviezen:
Plaats (na verhuizing van het slibvangbekken naar de nieuwe locatie) betonnen nivelleringsringen in oliebestendige kit of mortel tussen de afdekplaat en de afdekringen,
Neem contact op met de leverancier om de besturingskast + meetapparatuur weer werkend te maken.
Plaats (na verhuizing van de olieafscheider naar de nieuwe locatie) betonnen nivelleringsringen in oliebestendige kit of mortel tussen de afdekplaat en de afdekring.
Ten slotte geeft Teeuwissen het algemene advies om het onderhoud aan de olie-afscheidingsinstallatie conform het Activiteitenbesluit/NEN-EN 858/2 uit te laten voeren, tweemaal per jaar een visuele inspectie en eenmaal per 5 jaar een uitgebreide visuele inspectie tijdens de lediging van de installatie.
De deskundigheid van Teeuwissen staat niet ter discussie. De voorzieningenrechter gaat daarom uit van de juistheid van de rapportage. Hieruit volgt dat Teeuwissen ervan uit gaat dat de putten kunnen worden verplaatst. Daarmee is naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook aan de derde voorwaarde van het vonnis van 18 augustus 2021 voldaan.
Afstand van recht
4.4.
[H] stelt dat [S] afstand heeft gedaan van zijn recht op aanspraak op verbeurde dwangsommen en daarom niet langer gerechtigd is dwangsommen bij [H] in rekening te brengen. De voorzieningenrechter verwerpt dat standpunt. Partijen hebben in november 2022 “procesafspraken” gemaakt. [S] heeft daarbij op 14 november 2022 verklaard geen aanspraak te zullen maken op de in zijn visie verbeurde dwangsommen. Letterlijk schreef de advocaat van [S] aan de advocaat van [H] :
“om een constructieve opstelling van beide kanten te betrachten wordt er voor het verleden geen aanspraak gemaakt op dwangsommen.De teller voor dwangsommen staat daarmee op 0”.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan hieruit slechts worden afgeleid dat [S] weliswaar afzag van zijn claim op al verbeurde dwangsommen, maar niet dat dat ook voor de toekomst zou gelden. Allereerst omdat hij uitdrukkelijk vermeldt “voor het verleden”. Daarnaast heeft het op “nul” zetten van de teller alleen zin, als die teller mogelijk later nog weer kan gaan lopen.
Rechtsverwerking
4.5.
[S] heeft eerder aan [H] verklaard dat niet langer de verplaatsing van de putten werd gevorderd, maar dat die vordering werd omgezet tot een vordering tot vervangende schadevergoeding. Dat was een van de geschilpunten in de laatste procedure in Leeuwarden. De voorzieningenrechter is het met [S] eens dat het gevolg van het vonnis van 26 juli 2023 is, dat tussen partijen geldt dat er geen omzetting heeft plaatsgevonden. Uit het vonnis blijkt dat het oordeel van de rechtbank met name was gebaseerd op het aanbod van [H] om de schade aan de putten alsnog te herstellen. Die kans heeft de rechtbank hem gegeven.
Voor zover [S] het vertrouwen heeft opgewekt dat hij geen nakoming meer zou vorderen (maar in plaats daarvan schadevergoeding), is dat achterhaald door het eigen standpunt van [H] . Het beroep op rechtsverwerking slaagt daarom niet.
Misbruik van recht
4.6.
[H] stelt dat hij opnieuw hoge kosten moet maken, als hij de milieuputten alsnog zou moeten plaatsen. Daardoor is er sprake van onredelijke benadeling door [S] door nu alsnog nakoming te vorderen. In deze omstandigheden levert dat misbruik van recht op. De voorzieningenrechter verwerpt ook dat standpunt; dat de putten nog steeds niet geplaatst zijn en dat dat extra kosten voor [H] meebrengt, komt voor zijn risico.
Subsidiaire vordering
4.7.
In de nieuwe situatie die is ontstaan na het vonnis van 26 juli 2023 en het feit dat [S] verklaard heeft dat het hem niet om de dwangsommen, maar om plaatsing van de putten is te doen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de subsidiaire vordering van [H] gedeeltelijk toe te wijzen, zoals hierna in de beslissing te vermelden. Aan [H] zal alsnog de gelegenheid worden geboden om binnen vier weken na betekening van dit vonnis alsnog aan de veroordeling te voldoen.
4.8.
[H] is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [S] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
314,00
- salaris advocaat
1.619,00
Totaal
1.933,00
in reconventie
4.9.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. [S] heeft voldoende onderbouwd dat zij ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft.
4.10.
Na verweer van [H] heeft [S] niet onderbouwd wat de grondslag is van de vordering tot het maken van een plan van aanpak door [H] . Die vordering zal daarom worden afgewezen.
4.11.
Gelet op wat hiervoor onder 4.7 is overwogen, zal ook de vordering tot betaling van € 60.000,- aan verbeurde dwangsommen worden afgewezen.
4.12.
[S] heeft voldoende onderbouwd dat een verhoging van het maximum aan verbeurde dwangsommen noodzakelijk is als prikkel voor [H] tot nakoming van de veroordeling. Die vordering zal worden toegewezen.
4.13.
Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
bepaalt dat de in het vonnis van 18 augustus 2021 opgelegde dwangsommen pas worden verbeurd vanaf 24 oktober 2023, indien [H] niet uiterlijk op die datum aan dat vonnis zal hebben voldaan;
5.2.
verklaart onderdeel 5.1 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
wijst af wat [H] meer of anders heeft gevorderd,
5.4.
veroordeelt [H] in de proceskosten, aan de zijde van [S] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.933,-, te verhogen met nakosten volgens het liquidatietarief,
in reconventie
5.5.
wijzigt de veroordeling van [H] in het vonnis van 18 augustus 2021 in zoverre, dat het maximum aan te verbeuren dwangsommen wordt bepaald op € 100.000,-,
5.6.
wijst af wat [S] meer of anders heeft gevorderd,
5.7.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op
26 september 2023