ECLI:NL:RBNHO:2023:1372

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
15.139710.21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag en poging tot doodslag met langdurige gevangenisstraf en TBS met dwangverpleging

Op 21 februari 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 28 mei 2021 in Beverwijk een steekpartij heeft gepleegd. De verdachte heeft meermalen met een mes gestoken in de lichamen van drie slachtoffers, waarbij één slachtoffer is overleden en de andere twee ernstig gewond zijn geraakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag en poging tot doodslag. Ondanks het feit dat deskundigen geen direct verband konden leggen tussen de geestelijke stoornissen van de verdachte en het delict, heeft de rechtbank besloten tot oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 14 jaar, alsook terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder immateriële schadevergoeding voor de slachtoffers en hun nabestaanden. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers en hun families zwaar laten meewegen in de beslissing. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en heeft wisselend verklaard over de gebeurtenissen, wat de rechtbank als ongeloofwaardig heeft beoordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.139710.21 (P)
Uitspraakdatum: 21 februari 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 6 september 2021, 22 november 2021, 14 februari 2022, 2 mei 2022, 25 juli 2022,
17 oktober 2022, 9 januari 2023, 31 januari 2023 en 7 februari 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
geboren op [geboortedatum en -plaats] , thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.P. Peters en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw mr. K.C. Hoogmoed, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 28 mei 2021 te Beverwijk, althans in Nederland, [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door meermalen, althans eenmaal:
- met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, te steken en/of te snijden in de borst en/of elders in het (boven)lichaam van die [slachtoffer 1] ;
2
Primair
hij op of omstreeks 28 mei 2021 te Beverwijk, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, in het gezicht en/of in het hoofd en/of in de nek/hals en/of in de borst(kas) en/of in de rug (boven het schouderblad) en/of in de vinger(s) en/of in de hand(en) en/of in de arm(en) en/of elders in het (boven)lichaam van die [slachtoffer 2] heeft gestoken en/of heeft gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 28 mei 2021 te Beverwijk, althans in Nederland, aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten:
- een of meerdere (steek- en/of snij)verwonding(en) in het gezicht en/of in het hoofd en/of in de nek/hals en/of in de borst(kas) en/of in de rug (boven het schouderblad) en/of in de vinger(s) en/of in de hand(en) en/of in de arm(en) en/of elders in het (boven)lichaam van die [slachtoffer 2] (waarna er een herseninfarct en/of neurologische klachten/- afwijkingen (te weten: halfzijdige verlammingsverschijnselen en/of een taal-/spraakstoornis) is/zijn ontstaan) en/of
- een breuk in de schedel (ter hoogte van het jukbeen en/of de oogkas) en/of
- een breuk van het bovenste deel van het schouderblad heeft toegebracht, door:
meermalen, althans eenmaal, in het gezicht en/of in het hoofd en/of in de nek/hals en/of in de borst(kas) en/of in de rug (boven het schouderblad) en/of in de vinger(s) en/of in de hand(en) en/of in de arm(en) en/of elders in het (boven)lichaam van die [slachtoffer 2] te steken en/of te snijden;
3
Primair
hij op of omstreeks 28 mei 2021 te Beverwijk, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 3] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, in de nek/hals en/of in de/het oor(schelp) en/of in de gehoorgang en/of elders in het (boven)lichaam van die [slachtoffer 3] heeft gestoken en/of heeft gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 28 mei 2021 te Beverwijk, althans in Nederland, aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten:
- een of meerdere (steek- en/of snij)verwonding(en) in de/het oor(schelp) en/of in de gehoorgang en/of in de nek/hals en/of elders in het (boven)lichaam van die [slachtoffer 3] (waarbij het ruggenmerg is geraakt/doorsneden en/of waardoor er een dwarslaesie met een verlamming/krachtvermindering van de/het be(e)n(en) en/of arm(en) is ontstaan) (waarna er een hersenbloeding is ontstaan) en/of
- een gehoorbeschadiging heeft toegebracht, door:
met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, in de nek/hals en/of in de/het oor(schelp) en/of in de gehoorgang en/of elders in het (boven)lichaam van die [slachtoffer 3] te steken en/of te snijden.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft de rechtbank verzocht hem integraal vrij te spreken van de hem ten laste gelegde feiten wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs dan wel hem te ontslaan van alle rechtsvervolging omdat aan de verdachte een gerechtvaardigd beroep op noodweer(exces) toekomt. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat de verklaring van de verdachte weliswaar niet sluitend is, maar dat dit verklaard kan worden omdat de verdachte die avond iets traumatisch heeft meegemaakt. De verdachte is met een mes aangevallen en heeft zich moeten verdedigen tegen deze aanval. Bij deze aanval is hij gewond geraakt. Naderhand is hij verderop gevonden. Dat de verdachte de feiten zich niet goed meer kan herinneren en niet alle details meer weet, maakt niet dat hij niet naar waarheid heeft verklaard.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverweging
Op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 28 mei 2021 heeft tussen 22.35 uur en 22.38 uur een steekpartij plaatsgevonden in het eethuis [naam restaurant] aan de [straatnaam 1] 76 in Beverwijk. Op dat moment waren drie medewerkers aanwezig, [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ), [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) en [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ). De drie medewerkers hebben allen verschillende steekwonden opgelopen. [slachtoffer 1] is door de verwondingen nog voordat hij door de politie werd gevonden of anders kort daarna, overleden. [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] hebben zeer ernstig letsel opgelopen dat potentieel dodelijk had kunnen zijn. Op het moment dat de politie op de plaats delict kwam, waren zij niet of nauwelijks aanspreekbaar. Beiden kampen met vermoedelijk blijvend letsel van verschillende aard als gevolg van hun verwondingen. Zo kan [slachtoffer 2] niet meer praten en is hij halfzijdig verlamd. [slachtoffer 3] heeft een dwarslaesie opgelopen en zit in een rolstoel.
Ten aanzien van de gebeurtenissen in [naam restaurant] en de rol van de verdachte, stelt de rechtbank verder de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 22 mei 2021 gaat de verdachte vanaf het station Tilburg in de ochtend naar Beverwijk, waar hij om 11.50 uur aankomt. Rond 12.54 uur is hij in de buurt van [naam restaurant] . Eind van de middag vertrekt hij weer naar zijn woonplaats Venlo.
De verdachte werkte voor het uitzendbureau Jupiter. Op 27 mei 2021 vraagt en krijgt de verdachte verlof voor 28 mei 2021.
Op 28 mei 2021 is de verdachte rond 6.30 uur aanwezig op station Venlo. Hij koopt een treinkaartje Venlo naar Horst-Sevenum en hij koopt een tweede treinkaartje. Hij draagt een zwart/grijs vest met capuchon, een donkere broek, donkere schoenen, mondkapje en hij is kaal. Rond 10.15 uur is de verdachte in Den Bosch waar hij nieuwe schoenen en nieuwe kleren koopt. Rond 12.00 uur is hij in Hoog Catherijne in Utrecht en om 17.30 uur op het station in Beverwijk. Hij draagt nu een beige jack en een lichte broek. Verder heeft hij donkere schoenen aan en een mondkapje op. Tussen 19.23 uur en 19.46 uur is de verdachte in de buurt van [naam restaurant] , hij gaat even naar binnen, komt weer naar buiten, blijft voor de voordeur staan en loopt wat heen en weer. Om 20.14 uur doet hij een pinbetaling bij een supermarkt en om 20.40 uur is hij weer aanwezig op de [straatnaam 1] , de straat waar [naam restaurant] is gevestigd. Tussen 20.40 uur en 22.35 uur, is de verdachte vrijwel onophoudelijk in de buurt van [naam restaurant] . Hij loopt herhaaldelijk heen en weer voor [naam restaurant] langs, hij gaat een naastgelegen portiek in, en hij loopt heen en weer in de [straatnaam 2] , een zijstraat van de [straatnaam 1] vlakbij [naam restaurant] . De verdachte is tussen 21.40 uur en 21.57 uur van kleding gewisseld. Hij is nu gekleed in een donkere broek, een groen overhemd met witte knopen, zwarte schoenen, een donkere pet en hij heeft nog steeds een mondkapje op. Om 22.07 uur gaat een persoon [naam restaurant] in. Om 22.26 uur komt een persoon [naam restaurant] uitlopen. Deze persoon is niet de verdachte. Om 22.18 uur belt [slachtoffer 1] zijn vrouw om te zeggen dat hij bijna klaar is en naar huis komt. Om 22.23 uur plaatst [getuige] telefonisch een bestelling bij [naam restaurant] . Hij hoort dan niets bijzonders in de zaak. Om 22.27 uur gaat de verdachte [naam restaurant] in en koopt hij een blikje Cola. Om 22.28 uur verlaat hij de zaak. Om 22.35 uur loopt de verdachte eerst weer weg van [naam restaurant] naar de [straatnaam 2] , na 15 seconden loopt hij weer terug, loopt even heen en weer en gaat dan om 22.35.55 uur bij [naam restaurant] naar binnen. Om 22.38 uur gaat het licht in [naam restaurant] uit en ook de gevelverlichting. 21 seconden daarna komt de verdachte naar buiten. Hij loopt weg en is om 22.52 uur bij het station Beverwijk, waar hij probeert onder een toegangspoortje door te kruipen.
Om 22.42 uur arriveert [getuige] bij [naam restaurant] . Hij treft de gewonde [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] aan en doet om 22.45 uur melding van de steekpartij bij de meldkamer.
Iets na middernacht wordt de verdachte in de buurt van het station aangetroffen. Hij heeft een snijwond aan zijn linkerpols. Hij heeft geen bovenkleding en schoenen en sokken aan. Achter een muurtje en bosjes, vlakbij de plek waar de verdachte werd aangetroffen, worden de donkergroene jas van [slachtoffer 3] en twee zwarte sneakers aangetroffen. Op de route tussen [naam restaurant] en de plaats waar de verdachte is aangetroffen, worden later het paspoort van [slachtoffer 3] en een Hanospas van [naam 1] , eigenaar van [naam restaurant] , gevonden.
Uit onderzoek aan de telefoon van de verdachte blijkt dat hij tussen 22 en 28 mei 2021 verschillende zoekslagen heeft gedaan naar adressen en routes in Beverwijk, onder meer het adres van [naam restaurant] . Ook is een screenshot aangetroffen van een kaartje van Beverwijk waarop [naam restaurant] met een pin gemarkeerd is. Om 22.34 uur heeft de verdachte een screenshot gemaakt waarop te zien is hoe laat het op dat moment was. Ook is daarop te zien dat de batterij nog voor 21 % was geladen. Verder zijn images aangetroffen, waaruit blijkt dat de verdachte op 30 april 2021 heeft gezocht naar verschillende soorten messen.
De verdachte heeft, toen hij op 28 mei 2021 in [naam restaurant] was, een persoon met een mes gestoken.
De voordeur van [naam restaurant] bevindt zich aan de voorzijde van het pand aan de [straatnaam 1] . Binnengekomen via de hoofdingang kom je in het eetgedeelte, waar een paar tafels en stoelen staan. Het eetgedeelte is ongeveer 7 meter diep. Op de vloer in het midden van de eetruimte is [slachtoffer 2] aangetroffen in een plas bloed. Aan de linkerkant van het eetgedeelte bevindt zich de halfopen keuken. Hier is [slachtoffer 3] aangetroffen. In de keuken, tegen de linkerwand van het pand aan, zit de meterkast. In het verlengde van de keuken, richting de achterzijde van het pand, is een opslagruimte. Hier is, achter een gesloten deur, [slachtoffer 1] aangetroffen.
In het pand zijn op diverse locaties, (doorgang keuken/bar, achter de bar en in de keuken) schoensporen van de verdachte aangetroffen. Ook is zijn bloed aangetroffen op schakelaars die zich in de meterkast bevinden, op het luik van de meterkast en op een lichtschakelaar bij de werkbank in de keuken.
In het eetgedeelte, nabij [slachtoffer 2] , is een mes aangetroffen. Dit mes behoort niet tot de inventaris van [naam restaurant] . Om dit mes, op het gedeelte waar het lemmet overgaat in het heft, zat een zwart mondkapje. Op dit mes en/of het mondkapje is DNA van de verdachte, van [slachtoffer 1] en van [slachtoffer 2] aangetroffen. Metaalfragmenten die bij sectie in het schedelbot van [slachtoffer 1] zijn aangetroffen, zijn afkomstig van dit mes. Ook zijn vezelsporen aan het mes aangetroffen, waarover de deskundige verklaart dat een gedeelte daarvan waarschijnlijk afkomstig is van het overhemd van [slachtoffer 3] . Het is uitgesloten dat de aangetroffen vezelsporen van het overhemd van de verdachte zijn. In het eetgedeelte van [naam restaurant] is het groene overhemd met de witte knopen van de verdachte aangetroffen. Daarop zit bloed van de verdachte en van [slachtoffer 2] .
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde feiten. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Allereerst staat op grond van de verklaring van de verdachte vast dat hij in de tijdspanne waarin de feiten moeten zijn gepleegd aanwezig was in [naam restaurant] , dat hij in gevecht is geraakt met één van de slachtoffers, vermoedelijk [slachtoffer 2] , en dat hij deze met een mes in zijn nek of hals heeft gestoken. De verdachte heeft zich daarmee op de plaats delict geplaatst in de korte tijdspanne dat de feiten zijn gepleegd en hij heeft bekend dat hij één van de slachtoffers heeft gestoken. Er zijn drie slachtoffers gevallen en er is geen enkele aanwijzing dat een ander dan de verdachte de steekverwondingen aan de andere twee slachtoffers heeft toegebracht, dan wel dat de slachtoffers met elkaar in gevecht zouden zijn geraakt en elkaar hebben gestoken. Uit verschillende getuigenverklaringen komt immers naar voren dat de slachtoffers elkaar goed kenden en dat de sfeer tussen hen goed was. [getuige] , die om 22.23 uur telefonisch een bestelling heeft gedaan, heeft in zijn gesprek aan de telefoon met één van de slachtoffers niets gemerkt van spanning of een vreemde sfeer. De verdachte zelf is ook van 22.27 tot 22.28 uur nog in [naam restaurant] geweest en hem is toen kennelijk ook niets opgevallen. Tussen 22.27 uur en 22.42 uur zijn er geen andere personen dan de verdachte [naam restaurant] ingegaan. Het mes, dat bij de steekpartij is gebruikt, behoorde niet tot de inventaris van [naam restaurant] , reden waarom de rechtbank ervan uitgaat dat de verdachte dit heeft meegenomen.
De verdachte heeft ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het steken van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] . Hij heeft verklaard dat hij op 28 mei 2021 naar Beverwijk is gegaan, omdat hij een afspraak had met een drugsdealer. Die afspraak zou om 11 uur ’s avonds zijn, zo heeft de verdachte bij de politie verklaard. Ter terechtzitting heeft hij gezegd dat de afspraak om 10 uur ’s avonds zou zijn. Omdat hij die dealer wilde beroven van zijn drugs is hij op 22 mei 2021 naar Beverwijk gegaan om een locatie uit te zoeken voor de afspraak vanwaar hij gemakkelijk zou kunnen wegvluchten. Hij heeft een locatie voor de afspraak gekozen op een afstand van ongeveer 150 meter van [naam restaurant] . Op 28 mei 2021 was hij al vroeg in Beverwijk om nog een keer de vluchtmogelijkheden te onderzoeken. Hij heeft op die dag van kleding gewisseld omdat hij dan niet herkenbaar zou zijn voor de dealer. Hij heeft steeds bij en in de buurt van [naam restaurant] rondgelopen en gestaan, omdat hij op de dealer stond te wachten. Om 22.35 uur is hij bij [naam restaurant] naar binnen gegaan om de tijd te vragen. Hij werd toen onverhoeds met een mes aangevallen door een persoon en heeft zich moeten verdedigen door deze persoon met een mes te steken. Hij heeft de andere slachtoffers niet gezien, omdat het donker was, aldus nog steeds de verdachte.
De verdachte heeft wisselend, aantoonbaar onjuist en zodanig onlogisch verklaard dat zijn verklaring naar het oordeel van de rechtbank als onaannemelijk terzijde moet worden geschoven. De rechtbank overweegt het volgende.
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de verdachte gericht op zoek is gegaan naar [naam restaurant] . Aanwijzingen daarvoor bevinden zich in zijn telefoon; hij heeft op Google Maps een route naar [naam restaurant] opgezocht en hij heeft een screenshot gemaakt van een plattegrond waarop met een pin [naam restaurant] is aangegeven. Ook is de verdachte op 22 mei 2021 al eens bij [naam restaurant] in de buurt geweest en heeft hij hierover bij de politie in strijd met de waarheid verklaard. Pas toen hij werd geconfronteerd met de onderzoeksbevindingen waaruit bleek dat hij op 22 mei 2021 ook al in Beverwijk was, gaf hij toe dat dit wel klopte. Ter terechtzitting verklaarde hij dat hij op die dag ging kijken wat een goede plek was om met de dealer af te spreken en wat eventuele vluchtroutes zouden kunnen zijn. De rechtbank gaat echter aan het hele verhaal over de dealer voorbij, alleen al omdat het bij gebreke van personalia van deze persoon, die de verdachte niet wil verstrekken, niet geverifieerd kan worden. Bovendien heeft de verdachte over het tijdstip van deze gestelde afspraak wisselend verklaard. Ter terechtzitting heeft hij zijn verklaring dat hij pas om 23.00 uur had afgesproken gewijzigd in 22.00 uur, naar de rechtbank aanneemt omdat anders niet logisch is dat hij zich afvroeg waar deze dealer bleef en daarom de tijd ging vragen in [naam restaurant] . Daar was immers, als de afspraak om 23.00 uur was, om 22.35 uur nog geen enkele aanleiding voor. Verder komt de rechtbank het door de verdachte beschreven plan om een drugsdealer te bestelen onaannemelijk voor, omdat de verdachte de drugs in de auto van de dealer zou afpakken, maar volgens zijn verklaring geen wapen bij zich had. Gevraagd naar de soorten en hoeveelheden drugs waarover een afspraak was gemaakt en waarvoor de verdachte € 12.000,- zou moeten betalen, verklaarde de verdachte dat het van alles was en dat de drugsdealer een pakketje zou maken. Ook dit komt de rechtbank hoogst onaannemelijk voor.
De verdachte heeft over zijn kledingwissel verklaard dat hij dit deed, zodat de drugsdealer hem moeilijker zou herkennen. De rechtbank ziet in dat het wisselen van kleding na het plegen van een strafbaar feit een manier kan zijn om herkenning en aanhouding te bemoeilijken. Maar dit geldt natuurlijk niet voor het wisselen van kleding voorafgaand aan het plegen van een strafbaar feit, hetgeen hij, als hij gevolgd zou worden in zijn verklaring, heeft gedaan. Waarom de verdachte op 28 mei 2021 drie keer van kleding is gewisseld is voor de rechtbank niet geheel duidelijk geworden. Aangenomen kan worden dat de verdachte hiermee een poging deed om ontsnapping na het plegen van de feiten te vergemakkelijken, er misschien vanuit gaande dat hij op diverse plaatsen op camerabeelden te zien zou zijn. Zo kan ook verklaard worden waarom de verdachte eerst ontkende in Den Bosch te zijn geweest en dit pas toegaf toen hij met de betreffende onderzoeksresultaten werd geconfronteerd. En ook de in zijn bezit zijnde uitslag van de Covid-19 test van 27 mei 2021 ten behoeve van het passeren van de grens van Nederland met Duitsland gedurende 72 uur na de test geeft steun aan de aanname van de rechtbank dat hij zijn ontsnapping na het plegen van de feiten heeft willen voorbereiden.
De verdachte heeft verklaard dat hij om 22.35 uur [naam restaurant] is binnengegaan om de tijd te vragen, omdat zijn telefoon het niet deed of leeg was. Er is echter een screenshot in zijn telefoon aangetroffen van 22.34 uur waarop het tijdstip duidelijk te zien is. De verdachte heeft dus juist voordat hij bij [naam restaurant] naar binnen ging dit screenshot nog gemaakt en dus de tijd kunnen zien. Ongeloofwaardig is voorts de verklaring van de verdachte dat hij slechts één persoon in [naam restaurant] heeft gezien en de andere twee niet. De rechtbank stelt op grond van de aangetroffen bloed- en schoensporen van de verdachte vast dat hij in elk geval het slachtoffer [slachtoffer 3] in de keuken moet hebben gezien. De verdachte verklaart in dit verband in strijd met de waarheid dat het licht in [naam restaurant] al uit was toen hij binnen kwam. Sterker nog, de rechtbank acht voldoende bewezen dat de verdachte de verlichting heeft uitgedaan, vermoedelijk opdat voorbijgangers zouden denken dat [naam restaurant] gesloten was en de misdrijven niet snel ontdekt zouden worden.
Bij onderzoek aan het in [naam restaurant] aangetroffen overhemd van de verdachte is geen bloed van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] aangetroffen. De rechtbank verbindt hier evenwel niet de conclusie aan dat de verdachte dan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] niet kan hebben gestoken, omdat de deskundige de afwezigheid van bloed van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] ook op andere wijze verklaart.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat de verdachte op 28 mei 2021 doelgericht naar [naam restaurant] is gedaan en dat hij [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] opzettelijk meermalen met een mes heeft gestoken. Hij heeft aldus de dood van [slachtoffer 1] en het zware lichamelijke letsel van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] op zijn geweten. Gezien de verklaring van de deskundige over het steekletsel van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] kan bewezen worden dat de verdachte zich ten aanzien van deze slachtoffers heeft schuldig gemaakt aan poging doodslag. In het onderzoek is geen enkel motief voor deze daden gebleken. Hoe onbevredigend ook, dit staat niet aan een bewezenverklaring in de weg.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
feit 1
hij op 28 mei 2021 te Beverwijk
,[slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door meermalen, met een mes te steken en/of te snijden in de borst en/of elders in het (boven)lichaam van die [slachtoffer 1] ;
feit 2
Primair
hij op 28 mei 2021 te Beverwijk, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven met een mes, meermalen, in het gezicht en in het hoofd en in de nek en in de borstkas en in de rug boven het schouderblad van die [slachtoffer 2] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 3
Primair
hij op 28 mei 2021 te Beverwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 3] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, meermalen, in de hals en in de oorschelp en in de gehoorgang van die [slachtoffer 3] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Beroep op noodtoestand/noodweer
De rechtbank is van oordeel dat de stelling van de verdachte dat hij door één van de – hem onbekende - medewerkers van [naam restaurant] uit het niets met een mes werd aangevallen en dat hij zich daartegen moest verdedigen, niet aannemelijk is geworden. De verdachte heeft verklaard dat hij zelf werd aangevallen met een mes en ter verdediging de aanvaller in zijn nek of hals heeft gestoken en dat hij deze persoon vervolgens in een plas bloed op de grond zag liggen. Het ligt in de rede dat de verdachte dan vervolgens 112 zou hebben gebeld, hetgeen hij niet heeft gedaan. Verder is van belang dat de verdachte heeft verklaard dat hij de twee andere slachtoffers niet heeft gezien, terwijl uit de aangetroffen bloed- en schoensporen blijkt dat hij in ieder geval slachtoffer [slachtoffer 3] wel moet hebben gezien. Dit maakt de verklaring van de verdachte over wat in [naam restaurant] is gebeurd en de door hem gestelde noodweersituatie ongeloofwaardig. De verdachte heeft zijn verweer voor het overige niet onderbouwd en evenmin biedt het dossier enige aanwijzing dat de verdachte zich in een noodweersituatie heeft bevonden. Integendeel, met verwijzing naar het voorgaande acht de rechtbank juist bewezen dat de verdachte de agressor is geweest, die doelgericht naar [naam restaurant] is gegaan en de daar aanwezige personen heeft neergestoken. Aangezien een noodweersituatie in verband met het voorgaande niet aannemelijk is geworden, faalt ook het door de verdachte gedane beroep op noodweerexces.
Het bewezenverklaarde levert op:
met betrekking tot feit 1:
doodslag
en
met betrekking tot feit 2 primair en feit 3 primair telkens:
poging tot doodslag
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Mede gelet op de onder 4 opgenomen overweging is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging (ongemaximeerd) zal worden opgelegd. Subsidiair heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking op te leggen als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht, mocht de rechtbank niet toekomen aan het opleggen van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat aan de verdachte enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd, en niet daarnaast nog de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat aan het vereiste in artikel 37a, lid 2 Wetboek van Strafrecht niet is voldaan. Door de deskundigen is geen oordeel gegeven over het recidiverisico. Niet vastgesteld kan worden of de persoonlijkheidsstoornis van invloed is geweest op het plegen van de ten laste gelegde feiten. Bovendien is het recidiverisico op eventueel toekomstig geweld niet in te schatten.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag en tweemaal een poging tot doodslag. De verdachte is een restaurant binnengegaan en heeft daar een bloedbad aangericht, door meermalen met een mes op de drie daar aanwezige medewerkers in te steken. Omdat een klant kort na de aanval het restaurant binnenkwam, hebben twee van de drie slachtoffers deze aanval overleefd. Echter, door de messteken is deze slachtoffers dusdanig letsel toegebracht dat zij ernstig invalide en blijvend hulpbehoevend zijn geworden. Uit de ter terechtzitting op video getoonde slachtofferverklaringen blijkt welke enorme impact deze aanval op hun leven heeft. Door hun invaliditeit en de benodigde permanente zorg zullen zij dagelijks herinnerd worden aan het feit. Hun levens zijn drastisch en blijvend beschadigd.
Voor het derde slachtoffer kwam de hulp helaas te laat. Ter plaatse is hij aan zijn verwondingen overleden. Het opzettelijk nemen van het leven van een ander behoort tot de zwaarste categorie strafbare feiten die het Wetboek van Strafrecht kent. Daarenboven wordt door een dergelijk gewelddadig feit de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar verdriet aangedaan. Zijn zoon en echtgenote hebben gebruik gemaakt van hun spreekrecht en uitgesproken hoe zeer zij hun vader en echtgenoot missen en hoeveel verdriet zij nog iedere dag ervaren als gevolg van dat gemis. Dit geldt ook voor de overige kinderen van het slachtoffer, zoals kenbaar is geworden uit de ingezonden verklaringen en vorderingen.
Tot slot hebben deze feiten ook een schok teweeggebracht in de maatschappij en gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt. Alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur kan tot adequate vergelding leiden van al het leed dat de verdachte heeft veroorzaakt. De rechtbank betreurt het dat de verdachte stelt dat hij zich niet precies kan herinneren wat er in [naam restaurant] is gebeurd; de verdachte neemt aldus geen verantwoordelijkheid voor wat hij heeft aangericht.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 6 juli 2022, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland eerder ter zake van vermogens- en geweldsdelicten is veroordeeld.
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Ecris gedateerd 10 juni 2021, waaruit blijkt dat de verdachte buiten Nederland eerder ter zake van vermogens- en geweldsdelicten is veroordeeld.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 13 januari 2023 van [naam 2] als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland
.
Het reclasseringsrapport houdt onder meer in:
Wij zien geen contra-indicaties voor het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In het kader van detentiefasering en/of voorwaardelijke invrijheidsstelling kunnen de mogelijkheden tot begeleiding en behandeling worden onderzocht.
Alles afwegende is de rechtbank anders dan de officier van justitie van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf voor de duur van 14 jaren, met aftrek van het voorarrest moet worden opgelegd. Deze straf acht de rechtbank passend en geboden, mede gelet op de na te melden vrijheidsbenemende maatregel.

7.TBS met dwangverpleging

TBS met dwangverpleging kan worden opgelegd indien bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast dient het door de verdachte begane feit een misdrijf te zijn zoals omschreven in artikel 37a lid 1 Sr en dient de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Niet is vereist dat de verdachte het feit onder invloed van de gebrekkige ontwikkeling of stoornis heeft begaan.
Tijdens het vooronderzoek zijn vragen gerezen omtrent de geestvermogens van de verdachte. De verdachte heeft in eerste instantie geweigerd mee te werken aan een onderzoek naar zijn geestesvermogens. De verdachte is vervolgens overgebracht naar het Pieter Baan Centrum ter observatie. Van deze observatie is een pro justitia-rapport opgemaakt door [naam 3] , GZ-psycholoog, en [naam 4] , psychiater. De verdachte heeft een ambivalente houding aangenomen richting het onderzoek, en slechts gedeeltelijk zijn medewerking aan het onderzoek verleend.
Voormeld pro justitia-rapport houdt onder meer het volgende in:
Bij betrokkene kan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens worden vastgesteld, die wordt gediagnosticeerd als een ernstige persoonlijkheidsstoornis met borderline, narcistische en antisociale trekken. Daarbij is sprake van narcistische coping. Ten tijde van de ten laste gelegde feiten was de persoonlijkheidsstoornis met borderline, antisociale en narcistische trekken aanwezig. Hetzelfde geldt voor de stoornissen in het gebruik van stimulantia (ernstig), cannabis (matig van ernst) en alcohol (ernstig).
Middels onderhavig onderzoek kan niet worden vastgesteld of de persoonlijkheidsstoornis
van invloed is geweest op het plegen van de ten laste gelegde feiten. Het risico op herhaling
van gelijksoortig ernstig geweld valt daarom vanuit zijn persoonlijkheidsstoornis niet te
voorspellen. Bij betrokkene is wel sprake van een algemeen agressieprobleem en antisociale
gedragingen in de voorgeschiedenis. Verder is sprake geweest van traumatische ervaringen en langdurige periodes van emotionele verwaarlozing in de kindertijd. Betrokkene heeft gewelddadige opvattingen en zijn respons op behandeling en toezicht is minimaal. Ook op de klinische items scoort hij op nagenoeg alle items, waaronder beperkt inzicht in zowel de stoornis als het risico van gewelddadig gedrag. Betrokkene geeft nog immer blijk vangewelddadige opvattingen. Hij heeft tijdens verblijf in detentie symptomen die wijzen in de richting van een stemmingsstoornis. Er is sprake van cognitieve, affectieve en gedragsmatige instabiliteit. Het risico op toekomstig geweld (in algemene zin) is op basis van de HCR-20V3 hoog. Omdat het niet mogelijk is een verband te leggen tussen betrokkenes psychische stoornissen en het ten laste gelegde en er vanuit gedragskundig oogpunt geen uitspraak is te doen over de kans op recidive van een soortgelijk feit, onthouden ondergetekenden zich van een eventueel advies in een strafrechtelijk kader.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte ten tijde van het plegen van de strafbare feiten leed aan een ernstige persoonlijkheidsstoornis met borderline, narcistische en antisociale trekken, en dat hij leed aan stoornissen in het gebruik van stimulantia (ernstig), cannabis (matig) en alcohol (ernstig).
De deskundigen hebben geen direct verband kunnen leggen tussen de geconstateerde stoornissen en het delict, en doen geen uitspraak over de kans op recidive van een soortgelijk feit. De deskundigen constateren wel een algemeen agressieprobleem en antisociale
gedragingen in de voorgeschiedenis. Zij constateren ook dat de verdachte nog steeds blijk geeft van gewelddadige opvattingen, en dat hij slechts beperkt inzicht heeft in zowel de stoornis als het risico van gewelddadig gedrag. De deskundigen concluderen dat het risico op toekomstig geweld hoog is.
De rechtbank stelt verder vast dat de verdachte een zeer ernstig geweldsmisdrijf heeft begaan, en dat hij geen enkel inzicht heeft kunnen of willen geven hoe hij tot de door hem gepleegde gruwelijke feiten is gekomen.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, de kans op herhaling en het gevaar voor de samenleving aanwezig. Zij acht het onverantwoord dat de verdachte zonder behandeling terug zal keren in de maatschappij. Ook aan de andere voorwaarde voor oplegging van TBS met dwangverpleging is voldaan. In deze zaak zijn namelijk feiten bewezen verklaard waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
De rechtbank acht oplegging van TBS met dwangverpleging de enige mogelijkheid om het herhalingsgevaar te verminderen en ziet daartoe geen minder verstrekkende mogelijkheid, ook niet in de door de raadsvrouw geopperde mogelijkheid van behandeling van de verdachte binnen een voorwaardelijke invrijheidstelling. De reden is dat de verdachte geen enkel inzicht heeft getoond in zijn problematiek. Ook heeft de verdachte maar zeer beperkt meegewerkt aan het onderzoek naar zijn persoon en heeft hij blijk gegeven niet open te staan voor hulp.
De rechtbank concludeert dat de verdachte ter beschikking moet worden gesteld en van overheidswege moet worden verpleegd. Met het oog op het bepaalde in artikel 38e Sr, stelt de rechtbank vast dat de bewezenverklaarde feiten misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot vier jaren.

8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

Algemeen standpunt van de officier van de justitie:
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de ingediende vorderingen tot schadevergoeding op het standpunt gesteld dat de vorderingen integraal, met uitzondering van de gevorderde toekomstige schadeposten, kunnen worden toegewezen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente. Ten aanzien van de gevorderde toekomstige schade dienen de benadeelde partijen niet ontvankelijk te worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank met betrekking tot de toekomstige schade
De rechtbank stelt vast dat volgens artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) een vergoeding kan worden toegekend voor de schade die een verzoeker “werkelijk heeft geleden”. Toekomstige schade valt zodoende niet onder de reikwijdte van artikel 530 Sv. Ten aanzien van toekomstige schade zal de rechtbank daarom de benadeelde partijen niet ontvankelijk verklaren in hun respectievelijke vorderingen.
8.1.
[nabestaande 5]
De benadeelde partij [nabestaande 5] heeft een vordering tot schadevergoeding van in totaal
€ 103.554,48 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade bestaat uit:
a. a) begrafeniskosten € 5.000,00
b) niet vergoede kosten zorgverzekering € 229,00
c) niet vergoede medicijnkosten € 39,60
d) niet vergoede deel bril € 70,00
e) kosten-IND, vervanging ID € 334,00
f) kosten griffierechten akte nalatenschap € 132,00
g) kosten bezoek zus, vliegtuig, bus, voeding € 1.749,88
h) pensioenschade, fictief bedrag € 15.000,00
i. i) indien hoger beroep, toekomstige schade € 2.000,00
totaal aan materiële schade € 23.554,48
immateriële schade:
a. a) affectieschade € 60.000,00
b) shockschade € 20.000,00
standpunt van de verdediging
De verdediging heeft tegen de vordering verweer gevoerd.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, nu deze omvangrijke vordering één werkdag vóór de inhoudelijke zitting bij de rechtbank is ingediend. Dit levert naar de mening van de verdediging een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, nu niet gebleken is dat de benadeelde partij de kosten voor de begrafenis heeft gemaakt, maar de [naam 7] .
Ten aanzien van de post medicijnkosten, kosten bril, kosten IND heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard nu deze posten geen rechtstreeks verband houden met het tenlastegelegde feit.
Ten aanzien van de post kosten zorgverzekering en kosten griffierecht heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de post verplaatste schade is de verdediging van de mening dat deze moet worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard. Een vergoeding voor mantelzorgers kan alleen worden toegekend als bewezen kan worden dat er anders professionele hulp zou worden ingezet en daar is geen sprake van.
Ten aanzien van de posten pensioenschade en toekomstige materiële schade is de verdediging van mening dat deze posten moeten worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard, nu deze posten niet zijn onderbouwd.
Ten aanzien van de affectieschade heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat deze schade moet worden beperkt tot maximaal € 20.000,00 conform het Besluit affectieschade.
Ten aanzien van de shockschade heeft de verdediging primair verzocht de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren. Er is geen sprake geweest van een directe confrontatie. Het zien van het lichaam enige tijd na het overlijden kan niet worden aangemerkt als een zodanige directe waarneming of confrontatie. Voorts kan niet worden vastgesteld dat er sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld dat rechtstreeks het gevolg is van de directe confrontatie met de gevolgen van de gebeurtenis.
Subsidiair is de verdediging van mening dat deze post gematigd dient te worden.
Oordeel van de rechtbank:
Hoewel de omvangrijke vordering door de gemachtigde laat is ingediend, levert dit naar het oordeel van de rechtbank in dit geval geen onevenredige belasting van het strafgeding op. Het staat een benadeelde partij vrij tot het requisitoir van de officier van justitie een vordering tot schadevergoeding in te dienen, hoewel een eerdere indiening voor de behandeling van de vordering wenselijk kan zijn. De verdediging heeft niet aangegeven dat zij door de late indiening van de vordering is belemmerd in het geven van een reactie op de vordering. De rechtbank is daarom van oordeel dat de benadeelde partij in haar vordering kan worden ontvangen.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 5.734,60 rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. Dit bedrag wordt als volgt berekend:
a. a) begrafeniskosten € 5.000,00
b) niet vergoede kosten zorgverzekering € 229,00
c) niet vergoede medicijnkosten € 39,60
e) kosten-IND, vervanging ID € 334,00
f) kosten griffierechten akte nalatenschap € 132,00
totaal aan materiële schade € 5.734,60
Tevens komt de rechtbank vergoeding van de gestelde immateriële schade tot een bedrag van € 30.000,00 wegens affectie- en shockschade billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 35.734,60, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De begrafeniskosten komen voor vergoeding in aanmerking, nu deze kosten vooruit zijn betaald door [naam 7] . Niet weersproken is dat de benadeelde partij deze kosten moet vergoeden aan de [naam 7] .
De kosten voor posten niet vergoede deel bril en bezoek zus, vliegtuig, bus en voeding komen naar het oordeel van de rechtbank niet voor vergoeding in aanmerking. Deze posten houden geen rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde feit. Deze onderdelen van de vordering zal de rechtbank daarom afwijzen.
Zoals reeds overwogen komt de toekomstige schade (de hiervoor genoemde posten h. en i.) niet voor vergoeding in aanmerking.
De gevorderde affectieschade matigt de rechtbank tot € 20.000,00 conform het besluit affectieschade tabel. De rechtbank ziet geen aanleiding om hiervan af te wijken.
Met de betrekking tot de shockschade overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij met het stoffelijk overschot van haar man is geconfronteerd. Dit heeft haar hevig geschokt. Uit het schrijven van de GGZ aan huisarts [naam 6] d.d. 22 juli 2022 blijkt de benadeelde partij gediagnostiseerd is met een ernstige depressie. Gelet hierop komt de benadeelde partij naar het oordeel van de rechtbank in aanmerking voor vergoeding van shockschade. Nu door de rechtbank reeds een bedrag aan affectieschade aan de benadeelde partij wordt toegekend, zal de rechtbank daarmee bij de vaststelling van de shockschade rekening houden en de shockschade gelet op de omstandigheden van dit geval naar billijkheid schatten op
€ 10.000,00.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk verklaren in haar vordering.
De benadeelde partij heeft een uitkering ad € 5.000,00 van het Schadefonds Geweldsmisdrijven ontvangen. Dit bedrag moet door de benadeelde partij worden terugbetaald, zodra door de verdachte dan wel de Staat de schade wordt vergoed.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
8.2
[nabestaande 1]
De benadeelde partij [nabestaande 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 43.314,15 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade bestaat uit
a. a) zorgkosten € 685,00
b) medicijnkosten € 129,15
affectieschade € 17.500,00
shockschade (aanvullend) € 25.000,00.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft tegen de vordering verweer gevoerd.
Ten aanzien van de gevorderde zorgkosten en medicijnkosten heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat deze schade moet worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard, nu deze posten niet zijn onderbouwd.
Ten aanzien van de affectieschade heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de shockschade heeft de verdediging primair verzocht de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren. Er is geen sprake van een directe confrontatie. Het zien van het lichaam en een bewassing daarvan enige tijd na het overlijden kan niet worden aangemerkt als een zodanige directe waarneming of confrontatie. Voorts kan niet worden vastgesteld dat er sprake is van een psychiatrie erkend ziektebeeld dat rechtstreeks het gevolg is van de directe confrontatie met de gevolgen van de gebeurtenis. Subsidiair is de verdediging van mening dat deze post gematigd dient te worden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 814,15 rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. Dit bedrag wordt als volgt berekend:
a. a) zorgkosten € 685,00
b) medicijnkosten € 129,15
Tevens komt de rechtbank vergoeding van de gestelde immateriële schade tot een bedrag van € 27.500,00 wegens affectie- en shockschade billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 28.314,15, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De kosten voor studievertraging komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu deze post onvoldoende met bescheiden is onderbouwd.
Met de betrekking tot de shockschade overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij na de gruwelijke daad geconfronteerd is met het stoffelijk overschot van zijn vader en de latere bewassing daarvan voor de begrafenis. Bovendien is de benadeelde partij op de plaats delict geweest, waarbij de rechtbank zich kan voorstellen dat dit een shock teweeg heeft gebracht. Uit het schrijven van 26 augustus 2022 van de heer [naam 5] GZ-psycholoog, gericht aan de huisarts [naam 6] met betrekking tot [nabestaande 1] , blijkt dat de benadeelde partij in behandeling is geweest bij Sie Psychologen. Vanwege pijn, stress en traumaklachten na een auto-ongeluk heeft de benadeelde partij zich aangemeld voor behandeling. Drie weken voor de start van de behandeling is de vader van de benadeelde partij vermoord, waardoor de benadeelde partij posttraumatische stressklachten heeft ontwikkeld. De posttraumatische stressstoornis is inmiddels in remissie. In totaal hebben 19 gesprekken plaatsgevonden.
Op grond van het vorenstaande komt de benadeelde partij naar het oordeel van de rechtbank in aanmerking voor shockschade. Nu door de rechtbank reeds een bedrag van € 17.500,- aan affectieschade aan de benadeelde partij wordt toegekend, zal de rechtbank daarmee bij de vaststelling van de shockschade rekening houden en de shockschade gelet op de omstandigheden van dit geval naar billijkheid schatten op € 10.000,00.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
8.3
[nabestaande 2]
De benadeelde partij [nabestaande 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 32.885,00 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade bestaat uit
zorgkosten € 385,00
shockschade € 15.000,00
affectieschade € 17.500,00
totaal € 32.885,00
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft tegen de vordering verweer gevoerd.
Ten aanzien van de gevorderde zorgkosten heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard, nu niet vaststaat dat deze schade daadwerkelijk wordt geleden.
Ten aanzien van de affectieschade heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de shockschade heeft de verdediging primair verzocht de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren. Er is geen sprake van een directe confrontatie. Het zien van het lichaam en een bewassing daarvan enige tijd na het overlijden kan niet worden aangemerkt als een zodanige directe waarneming of confrontatie. Voorts kan niet worden vastgesteld dat er sprake is van een psychiatrie erkend ziektebeeld dat rechtstreeks het gevolg is van de directe confrontatie met de gevolgen van de gebeurtenis. Subsidiair is de verdediging van mening dat deze post gematigd dient te worden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële- en immateriële schade tot een bedrag van
€ 17.885,00 rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. Dit bedrag wordt als volgt berekend:
zorgkosten € 385,00
affectieschade € 17.500,00
Vergoeding van de gestelde immateriële schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 17.885,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het recht op vergoeding van schade die is veroorzaakt door het onrechtmatig teweegbrengen van een hevige emotionele schok is beperkt tot de schade die volgt uit geestelijk letsel. Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. Nu in deze een diagnose van het bestaan van geestelijk letsel ontbreekt, kan de benadeelde partij naar het oordeel van de rechtbank niet in zijn vordering worden ontvangen.
De rechtbank zal de benadeelde partij in zoverre niet ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
8.4
[nabestaande 3]
De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 31.143,60 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade bestaat uit
gederfd levensonderhoud € 11.143,60
affectieschade € 20.000,00
totaal € 31.143,60
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft tegen de vordering verweer gevoerd.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de post gederfd levensonderhoud moet worden afgewezen, subsidiair dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard. Het is niet correct dat het LBIO de betalingsverplichting heeft overgenomen. Niet gebleken is dat er na juli 2020 nog enige bijdrage aan het levensonderhoud door [nabestaande 3] is gedaan.
Subsidiair heeft de verdediging verzocht het bedrag te matigen naar de minimale bijdrage voor kinderalimentatie, te weten € 25,00 per maand (104 x € 25,00= € 2.600,00).
Ten aanzien van de affectieschade heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de immateriële schade tot een bedrag van € 20.000,00 rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. Vergoeding van de gestelde immateriële schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting.
Ten aanzien van de vordering met betrekking tot het gederfde levensonderhoud is de rechtbank van oordeel dat de beoordeling van deze post een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor dat deel van zijn vordering niet ontvankelijk verklaren.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
8.5
[nabestaande 4]
De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 77.225,00 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade bestaat uit
a. a) zorgkosten € 225,00
b) kosten ivm studievertraging € 44.500,00
affectieschade € 17.500,00
shockschade € 15.000,00
Totaal € 77.225,00
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft tegen de vordering verweer gevoerd.
Ten aanzien van de gevorderde zorgkosten en de kosten voor studievertraging heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard. Uit de overgelegde stukken kan niet worden vastgesteld dat de zorgkosten rechtstreeks verband houden met het tenlastegelegde feit. De kosten voor studievertraging worden op geen enkele wijze nader onderbouwd. Niet vastgesteld kan worden dat de benadeelde partij studievertraging heeft opgelopen, noch dat dit het gevolg is van het tenlastegelegde feit.
Ten aanzien van de affectieschade heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de shockschade heeft de verdediging primair verzocht de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren. Er is geen sprake van een directe confrontatie. Het zien van het lichaam enige tijd na het overlijden kan niet worden aangemerkt als een zodanige directe waarneming of confrontatie. Voorts kan niet worden vastgesteld dat er sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld dat rechtstreeks het gevolg is van de directe confrontatie met de gevolgen van de gebeurtenis. Subsidiair is de verdediging van mening dat deze post gematigd dient te worden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële- en immateriële schade tot een bedrag van
€ 17.725,00 rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. Dit bedrag wordt als volgt berekend:
a. a) zorgkosten € 225,00
affectieschade € 17.500,00
Vergoeding van de gestelde immateriële schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 17.725,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De kosten voor studievertraging komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu deze post onvoldoende met bescheiden is onderbouwd.
Het recht op vergoeding van schade die is veroorzaakt door het onrechtmatig teweegbrengen van een hevige emotionele schok is beperkt tot de schade die volgt uit geestelijk letsel. Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. Nu in deze een diagnose van het bestaan van geestelijk letsel ontbreekt, kan de benadeelde partij naar het oordeel van de rechtbank niet in haar vordering worden ontvangen.
De rechtbank zal de benadeelde partij in zoverre niet ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
8.6
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding van € 303.040,00 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 2 primair ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade bestaat uit
a. a) ziekenhuis- en revalidatiegeldvergoeding € 6.140,00
b) kosten eigen risico zorgverzekering € 4.620,00
c) eigen bijdrage CAK € 2.280,00
d) gederfde inkomsten € 40.000,00
immateriële schade € 250.000,00
Totaal € 303.040,00
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft tegen de vordering verweer gevoerd.
De ziekenhuis- en revalidatiegeldvergoeding moet worden gematigd tot een bedrag van
€ 5.932,00, nu in de berekening van een verkeerd aantal dagen is uitgegaan.
De benadeelde partij dient ten aanzien van de kosten eigen risico zorgverzekering en gederfde inkomsten niet ontvankelijk te worden verklaard, nu deze posten niet zijn onderbouwd.
Ten aanzien van de eigen bijdrage CAK heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard, nu de beoordeling van deze post een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Subsidiair heeft de verdediging verzocht deze schade ernstig te matigen tot maximaal € 75.000,00.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële – en immateriële schade tot een bedrag van
€ 258.982,00 rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 primair bewezen verklaarde feit. Dit bedrag wordt als volgt berekend:
a. a) ziekenhuis- en revalidatiegeldvergoeding € 5.932,00
(20 dagen x € 31,00 + 332 dagen x € 16,00)
b) kosten eigen risico zorgverzekering € 770,00
c) eigen bijdrage CAK € 2.280,00
immateriële schade € 250.000,00
Vergoeding van de gestelde immateriële schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. Gelet op de aard van het letsel en de zeer ernstige gevolgen daarvan voor het slachtoffer, alsmede gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in dergelijke gevallen zijn toegekend, ziet de rechtbank geen aanleiding om het gevorderde bedrag aan immateriële schade te matigen.
In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 258.982,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij met betrekking tot de ziekenhuis- en revalidatievergoeding uitgegaan is van een verkeerd aantal dagen. In de berekening van de schade is de correctie opgenomen.
De vergoeding voor de gederfde inkomsten komt naar het oordeel van de rechtbank niet voor vergoeding in aanmerking, nu deze post niet met bescheiden is onderbouwd.
Zoals reeds overwogen komt de toekomstige schade niet voor vergoeding in aanmerking.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in zijn vordering.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
8.7
[slachtoffer 3]
De benadeelde partij heeft na aanvulling een vordering tot schadevergoeding van (€ 255.256,91 -/- uitkering Schadefonds Geweldsmisdrijven van € 35.000,- =) € 220.256,91 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 3 primair ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade bestaat uit
a. a) eigen risico zorgverzekering 2021 € 380,62
b) eigen risico zorgverzekering 2022/2023 € 770,00
c) CAK-WMO € 304,00
d) fysiotherapie € 699,38
e) kosten vervoer naar therapie € 688,93
e) stoel € 2.000,00
f) tablet € 413,98
immateriële schade € 250.000,00
Totaal € 255.256,91
De benadeelde partij heeft reeds een uitkering van het Schadefonds Geweldsmisdrijven ontvangen van € 35.000,00.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft tegen de vordering verweer gevoerd.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij ten aanzien van de posten fysiotherapie, stoel en tablet niet ontvankelijk moet worden verklaard. Ten aanzien van de post fysiotherapie is de verdediging van mening dat, gelet op de schadebeperkingsplicht, de benadeelde partij zich vanaf 2022 had kunnen verzekeren voor fysiotherapie. Ten aanzien van de eigen bijdrage CAK/WMO heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat deze post kan worden toegewezen.
Ten aanzien van de post stoel is de verdediging van mening dat de post een onevenredige belasting voor het strafgeding oplevert. Het is mogelijk om een dergelijke stoel op basis van de WMO vergoed te krijgen.
Ten aanzien van de post tablet heeft de verdediging aangevoerd dat niet vastgesteld kan worden of het noodzakelijk was een tablet aan te schaffen. Uit de bon blijkt niet wanneer deze is aangeschaft en in hoeverre een rechtstreeks verband kan worden aangenomen met het tenlastegelegde feit.
De kosten voor vervoer naar fysiotherapie komt voor vergoeding in aanmerking, met uitzondering van het bedrag ad € 111,78.
De kosten eigen risico zorgverzekering en CAK/WMO kunnen worden toegewezen.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard, nu de beoordeling van deze post een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Subsidiair heeft de verdediging verzocht deze schade ernstig te matigen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële en immateriële schade tot een bedrag van € 255.081,90 rechtstreeks voortvloeit uit het onder 3 primair bewezen verklaarde feit. Dit bedrag wordt als volgt berekend:
a. a) eigen risico zorgverzekering 2021 € 380,62
b) eigen risico zorgverzekering 2022/2023 € 706,77 ( € 385,00 + € 321,77)
c) CAK-WMO € 304,00
d) fysiotherapie € 699,38
e) kosten vervoer naar therapie € 577,15
(€ 111,78 is niet onderbouwd met bescheiden)
e) stoel € 2.000,00
f) tablet € 413,98
immateriële schade € 250.000,00
Vergoeding van de gestelde immateriële schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. Gelet op de aard van het letsel en de zeer ernstige gevolgen daarvan voor het slachtoffer, alsmede gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in dergelijke gevallen zijn toegekend, ziet de rechtbank geen aanleiding om het gevorderde bedrag aan immateriële schade te matigen.
In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 255.081,90, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in zijn vordering.
De benadeelde partij heeft een uitkering ad € 35.000,00 van het Schadefonds Geweldsmisdrijven ontvangen. Dit bedrag moet worden terugbetaald, zodra de schade wordt vergoed door de verdachte dan wel de Staat.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
8.8
[benadeelde partij]
De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding van € 5.000,00 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 2 primair ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit verplaatste schade artikel 6: 107 van het Burgerlijk Wetboek.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft tegen de vordering verweer gevoerd.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding moet worden afgewezen en subsidiair dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard. De benadeelde partij krijgt thuiszorg en de handelingen van de benadeelde partij zien niet op de vervanging van professionele hulp voor de verzorging.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade tot een bedrag van
€ 2.960,00 (37 weken x 4 uur x € 20,00) rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 primair bewezen verklaarde feit. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Uit de toelichting op de vordering blijkt dat de benadeelde partij in de periode vanaf 15 mei 2022 tot en met 31 januari 2023 een groot deel van de zorg van [slachtoffer 2] op zich heeft genomen. Anders dan raadsvrouw heeft betoogd is voor vergoeding van persoonlijke verzorging niet noodzakelijk dat professionals worden ingehuurd en komen die kosten gemaakt door vrienden ook voor vergoeding in aanmerking.
Voor de rechtbank is voldoende aannemelijk, dat, ook al zou het slachtoffer thuishulp hebben ontvangen, het slachtoffer gelet op het zware letsel ook de hulp van deze goede vriend behoeft. Vanwege afasie is het voor het slachtoffer heel moeilijk communiceren en is de hulp van een vriend voor het slachtoffer van groot belang. Het is redelijk om daarvoor kosten te vergoeden. De aansluiting bij de PGB normering van € 20,00 per uur acht de rechtbank redelijk en billijk.
Zoals reeds overwogen komt de toekomstige schade niet voor vergoeding in aanmerking.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1, 2 primair en 3 primair bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: doodslag en poging doodslag, meermalen gepleegd] aanleiding ter zake van alle vorderingen van de benadeelde partijen de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
artikel 60a Sr aan de orde
Bij samenloop op de wijze in de artikelen 57 en 58 bedoeld, geldt voor de maatregel genoemd in artikel 36f dat de in totaal toe te passen duur van de gijzeling het maximum, bepaald in artikel 24c, derde lid Sr, niet mag overschrijden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 37a, 37b, 45, 57, 60, 60a, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1, 2 primair en 3 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1, 2 primair en 3 primair bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Gevangenisstraf
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
14 (veertien) JAREN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Terbeschikkingstelling
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld, en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Schadevergoeding
[nabestaande 5]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [nabestaande 5] geleden schade tot een bedrag van
€ 35.734,60 (vijfendertigduizend zevenhonderdvierendertig euro en zestig cent), bestaande uit € 5.734,60 als vergoeding voor de materiële en € 30.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Wijst af de gevorderde kosten voor de niet vergoede bril en het bezoek zus, vliegtuig, bus en voeding.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [nabestaande 5] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 35.734,60
(vijfendertigduizend zevenhonderdvierendertig euro en zestig cent), bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 20 (twintig) dagen en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
[nabestaande 1]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [nabestaande 1] geleden schade tot een bedrag van
€ 28.314,15 (achtentwintigduizend driehonderdveertien euro en vijftien cent), bestaande uit € 814,15 als vergoeding voor de materiële en
€ 27.500,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [nabestaande 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 28.314,15 (achtentwintigduizend driehonderdveertien euro en vijftien cent), bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 16 (zestien) dagen en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
[nabestaande 2]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [nabestaande 2] geleden schade tot een bedrag van
€ 17.885,00 (zeventienduizend achthonderdvijfentachtig euro), bestaande uit € 385,00 als vergoeding voor de materiële en € 17.500,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [nabestaande 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 17.885,00 (zeventienduizend achthonderdvijfentachtig euro), bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 10 (tien) dagen en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
[nabestaande 3]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [nabestaande 3] geleden schade tot een bedrag van
€ 20.000,00 (twintigduizend euro)bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [nabestaande 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 20.000,00 (twintigduizend euro), bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 11(elf) dagen en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
[nabestaande 4]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [nabestaande 4] geleden schade tot een bedrag van
€ 17.725,00 (zeventienduizend zevenhonderdvijfentwintig euro), bestaande uit € 225,00 als vergoeding voor de materiële en € 17.500,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [nabestaande 4] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 17.725,00 (zeventienduizend zevenhonderdvijfentwintig euro), bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 10 (tien) dagen en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
[slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 2] geleden schade tot een bedrag van
€ 258.982,00 (tweehonderdachtenvijftigduizend negenhonderdtweeëntachtig euro), bestaande uit
€ 8.982,00 als vergoeding voor de materiële en € 250.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 258.982,00 (tweehonderdachtenvijftigduizend negenhonderdtweeëntachtig euro), bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 148 (honderdachtenveertig) dagen en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
[slachtoffer 3]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 3] geleden schade tot een bedrag van
€ 255.081,90 (tweehonderdvijfenvijftigduizend eenentachtig euro en negentig cent), bestaande uit € 5.081,90 als vergoeding voor de materiële en € 250.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 255.081,90 (tweehonderdvijfenvijftigduizend eenentachtig euro en negentig cent), bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 149 (honderdnegenenveertig) dagen en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
[benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde partij] geleden schade tot een bedrag van
€ 2.960,00 (tweeduizend negenhonderdzestig euro), bestaande uit materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 2.960,00 (tweeduizend negenhonderdzestig euro), bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 1 (één) dag en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Voorlopige hechtenis
Wijst het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte af.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
Mr. E.C. Smits, voorzitter,
Mrs. J.J. Roos en D.J. Straathof, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.H. Geuze,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 februari 2023.