6.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de verleiding van een minderjarige. Hij heeft misbruik gemaakt van het aanzienlijke leeftijdsverschil tussen hem en het slachtoffer en van het dat feit hij gymdocent en oud-mentor van het slachtoffer was. De verdachte stuurde seksueel getinte berichten, foto’s en video’s naar het slachtoffer en heeft haar bewogen hetzelfde aan hem te sturen.
Dit zijn ernstige feiten, waaraan slechts een einde is gekomen doordat een vriend van het slachtoffer naar buiten is getreden en melding heeft gedaan bij de zorgcoördinator.
Minderjarigen bevinden zich in een gevoelige ontwikkelingsfase van hun leven. Zij moeten gelet op hun jeugdige leeftijd in het algemeen geacht worden niet of in onvoldoende mate in staat te zijn zelf hun seksuele integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien. Zij genieten daarom op seksueel gebied bescherming tegen oudere, verder ontwikkelde volwassenen, zoals de verdachte. Dit geldt te meer gezien verdachtes hoedanigheid van docent en mentor, zijnde een persoon die naar het oordeel van de rechtbank minderjarigen zou moeten bijstaan en ondersteunen in hun ontwikkeling
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zich had moeten realiseren dat sprake was van een ongelijkwaardige en voor het slachtoffer (psychisch) schadelijke situatie. De verdachte heeft verklaard dat het slachtoffer hem als eerste een bericht heeft gestuurd en dat hij hierin mee is meegegaan en het initiatief dus bij haar heeft gelegen. Zelfs als dit zo is geweest, dan neemt dit het strafwaardige van de bewezen verklaarde feiten niet weg. Er was sprake van een leeftijdsverschil van 10 jaar en van een afhankelijkheidsrelatie. Wat er ook zij van het aandeel van het slachtoffer, de verdachte had als volwassene – en al helemaal als docent en oud-mentor – verstandiger moeten zijn en zodra de gesprekken een seksuele lading kregen, dit onmiddellijk een halt toe moeten roepen . Dat het slachtoffer ook psychische schade heeft opgelopen is duidelijk geworden uit de slachtofferverklaring zoals die tijdens de zitting door de advocaat van het slachtoffer is voorgedragen.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 2 januari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
De verdachte heeft ter zitting wat betreft de rechtbank een berekenende verklaring afgelegd door enerzijds aan te geven dat hij inziet dat hij fout is geweest maar anderzijds op essentiële punten anders dan het slachtoffer en in zijn voordeel te verklaren, dan wel op prangende vragen geen antwoord te geven omdat zijn geheugen hem in de steek zou laten. De rechtbank is dan ook niet geheel overtuigd dat de verdachte het schadelijke van zijn handelen volledig inziet.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 26 januari 2023 van G. Porte als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
“Problemen in het psychosociaal functioneren liggen ten grondslag aan onderhavig feit. De heer [verdachte] zou ten tijde van de tenlastelegging in psychisch opzicht instabiel zijn geweest. Zijn lichamelijke klachten (colitis ulcerosa) versterkten zijn depressieve gedachten en zijn negatief zelfbeeld. Door middel van het uitwisselen van de foto's zou hij zich even uit deze negatieve roes hebben kunnen onttrekken. Het is ons niet duidelijk geworden waarom dit met seksueel getinte foto’s moest gebeuren. Uit ons onderzoek komen geen specifieke problemen naar voren ten aanzien van seksualiteit en de beleving ervan. Seksueel deviante gedachten en gedragingen zijn afwezig. Seks als coping wordt niet ingezet en van hyperseksualiteit is geen sprake. De heer [verdachte] voelt zich seksueel aangetrokken tot vrouwen van zijn leeftijd. Er zijn geen aanwijzingen voor parafilie. Na de aangifte is het psychisch welzijn verslechterd. Betrokkene uitte zich onder meer suïcidaal. Na een interventie vanuit de ggz heeft betrokkene op vrijwillige basis hulp gezocht bij een vrij gevestigde psycholoog. Dit contact kan als steunend en beschermend worden beschouwd, vooral omdat er aandacht is voor preventieve inzet op het stabiliseren van zijn psychisch welzijn. Betrokkene stelt zich in de behandeling tevens de vraag waarom hij ontvankelijk is geweest voor het contact met het slachtoffer. De huidige behandelaar/psycholoog wil geen informatie delen met de reclassering over het huidige behandelcontact. Hierdoor is voor ons onduidelijk gebleven in hoeverre seksualiteit onderdeel uit maakt van het behandelcontact.
Hoewel er een goed lopen hulpverleningstraject is, weten wij niet of er voldoende aandacht is voor seksualiteit en de beleving ervan. Een inzicht gevend traject bij een instelling voor forensische psychiatrie ten aanzien van omgaan met seksualiteit en grenzen van de ander, is geïndiceerd. Vanuit een toezicht kunnen we ontwikkelingen in dat inzicht gevend traject monitoren.
Het recidiverisico ten aanzien van seksuele delicten wordt ingeschat als laag. In de normgroep van plegers waartoe de heer [verdachte] behoort, pleegt 1,6.% een seksueel delict binnen een periode van één jaar. Voor de periode van drie jaar is dit 3,2% en voor de periode van vijf jaar is dit 5,1%. De uitkomsten hangen samen met de leeftijd van betrokkene, het feit dat hij niet samenwonend is, een score op extra familiair slachtoffer en ontoereikende probleemoplossingsvaardigheden.
Bij een veroordeling adviseren wij een (deels) voorwaardelijke straf met de onderstaande bijzondere voorwaarden:
De op te leggen straf
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat in dit geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend is. Het is de rechtbank zowel op grond van het reclasseringsrapport als naar aanleiding van het onderzoek op de zitting duidelijk geworden dat de verdachte is gebaat bij (psychische) hulpverlening. Ook heeft de rechtbank begrepen dat de verdachte zich reeds zelfstandig heeft gewend tot een behandelaar/psycholoog en daar onder behandeling is. Het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou het hulpverleningstraject doorkruisen en daardoor afbreuk doen aan de stappen die nu worden gezet om te voorkomen dat de verdachte in de toekomst soortgelijk gedrag zal vertonen. De rechtbank acht een dergelijke doorkruising niet in het belang van de verdachte, noch in het belang van de maatschappij.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, met aan het voorwaardelijke deel gekoppeld bijzondere voorwaarden inhoudende een meldplicht en ambulante behandeling zoals door de reclassering geadviseerd. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.