ECLI:NL:RBNHO:2023:13637

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
23/1071
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Holland het beroep van eiseres tegen de herziening en terugvordering van haar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Eiseres, woonachtig in Zaandam, heeft vanaf 1 augustus 2019 een bijstandsuitkering ontvangen van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad. Verweerder heeft op 15 februari 2022 de bijstandsuitkering herzien en teruggevorderd, omdat eiseres volgens verweerder geen woonlasten had in de periode van herziening. Eiseres heeft echter aangetoond dat zij wel degelijk woonkosten verschuldigd was aan haar tante, ondanks dat zij op bepaalde momenten de huur niet heeft betaald. De rechtbank heeft op 7 december 2023 de zaak behandeld, waarbij zowel eiseres als de gemachtigden van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat eiseres haar inlichtingenplicht niet heeft geschonden. Het tijdelijk niet betalen van de huur leidt niet tot de conclusie dat eiseres geen woonkosten had. De rechtbank stelt vast dat eiseres voldoende bewijs heeft geleverd van haar huurschuld en de terugbetalingsregeling met haar tante. Verweerder heeft niet aangetoond dat er sprake was van een wijziging in de financiële situatie van eiseres die zij had moeten doorgeven. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van verweerder, herroept het besluit van 15 februari 2022 en bepaalt dat eiseres recht heeft op vergoeding van griffierecht en proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen en is openbaar uitgesproken op 22 december 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/1071

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Zaandam, eiseres

(gemachtigde: mr. P.E. Stam),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, verweerder
(gemachtigden: mr. D. Arslan en J. van der Wal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de herziening en terugvordering van haar uitkering op grond van de Participatiewet (hierna: bijstandsuitkering).
1.1.
Verweerder heeft de bijstandsuitkering van eiseres herzien en teruggevorderd met het besluit van 15 februari 2022. Met het bestreden besluit van 30 december 2022 op het bezwaar van eiseres heeft verweerder dat besluit deels herroepen. De periode van herziening en het terugvorderingsbedrag is aangepast.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 7 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres ontvangt vanaf 1 augustus 2019 een bijstandsuitkering van verweerder. Verweerder is op 25 mei 2021 een onderzoek gestart naar het recht van eiseres hierop. Dit onderzoek heeft geleid tot het besluit van 15 februari 2022. Met dit besluit is de bijstandsuitkering van eiseres herzien vanaf 1 augustus 2019 tot en met 12 september 2021. In deze periode heeft eiseres geen woonlasten gehad omdat zij in die periode geen huur hoefde te betalen, aldus verweerder. De te veel betaalde bijstandsuitkering wordt ook teruggevorderd.
2.1.
Het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 15 februari 2022 is gegrond verklaard. De periode van herziening is aangepast naar 1 september 2019 tot en met 12 september 2021 en het terugvorderingsbedrag is daardoor verlaagd.
Standpunt eiseres
3. Eiseres is van mening dat ze haar inlichtingenplicht niet heeft geschonden. Het is niet zo dat zij geen woonlasten heeft gehad in de in geding zijnde periode. Er is slechts uitstel van betaling van de huur gegeven en er is een huurschuld ontstaan, die deels is ingelost door schenkingen van haar tante. Op grond van het huurcontract is eiseres verplicht huur aan haar tante te voldoen. Er wordt afgelost op de huurschuld. Het kon eiseres redelijkerwijs niet duidelijk zijn dat deze omstandigheid van invloed was op haar recht op bijstand. Het ging om een tijdelijk uitstel van betaling. Voor zover er wel sprake is van schending van de inlichtingenplicht, kan dit haar door haar persoonlijke omstandigheden niet worden verweten. Het toepassen van artikel 27 van de Participatiewet (Pw) is een keuze, geen verplichting. Het is geen verplichting om dit artikel toe te passen, omdat er sprake zou zijn van schending van de inlichtingenplicht. Er is niet zorgvuldig naar de situatie van eiseres gekeken. Het beleid is klakkeloos gevolgd zonder enige belangenafweging. Artikel 27 van de Pw kan niet met terugwerkende kracht worden toegepast. Dit is in strijd met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel. Er is geen sprake van een verplichting tot terugvordering, omdat de inlichtingenplicht niet is geschonden. Er zijn dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank verklaart het beroep gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wetgeving
5. Ingevolge artikel 27 van de Pw kan het college de norm, bedoeld in de artikelen 20 en 21, lager vaststellen voor zover de belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning. In de Memorie van Toelichting (kamerstukken II, vergaderjaar 2002-2003, 28870 nr. 3), bij artikel 27 van de Pw, staat onder meer:
“Van lagere bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie kan sprake zijn bij de bewoning van een woning waaraan geen woonkosten zijn verbonden (…).
Er wordt dan een woning bewoond waaraan voor de bijstandsgerechtigde geen woonkosten zijn verbonden. Het financiële voordeel van het niet verschuldigd zijn van woonkosten rechtvaardigt een lager bedrag aan algemene bijstand. Burgemeester en wethouders zijn niet verplicht een verlaging op grond van dit artikel toe te passen. Als burgemeester en wethouders wel gebruik willen maken van deze verlagingsmogelijkheid, is voor de toepassing daarvan doorslaggevend dat niet jegens een derde woonkosten verschuldigd zijn.”
Beleidsregels
5.1.
Verweerder heeft de Beleidsregels gemeentelijke werk- en inkomensvoorzieningen Zaanstad 2019 (de Beleidsregels) opgesteld. Volgens artikel 2.1.2 van de Beleidsregels verlaagt het college de norm, zoals bedoeld in artikel 27 van de Pw, in verband met lage woonlasten. Als de belanghebbende een woning bewoont waaraan geen kosten van huur of hypotheeklasten zijn verbonden, bedraagt deze verlaging 20 procent van de rekennorm.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte de bijstandsuitkering van eiseres heeft herzien en het te veel betaalde heeft teruggevorderd. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Inlichtingenplicht
6.1.
De rechtbank kan verweerder niet volgen in zijn vaststelling dat eiseres de op haar rustende inlichtingenplicht heeft geschonden. Naar het oordeel van de rechtbank is het tijdelijk niet betalen van de huur waardoor eiseres een schuld heeft opgebouwd bij haar tante geen omstandigheid die zij aan verweerder had dienen door te geven. Er is geen sprake van een wijziging in de financiële situatie van eiseres die zij aan verweerder had dienen door te geven. Het voor een langere periode niet betalen van de woonkosten betreft, gezien het nog steeds verschuldigd zijn van de huur aan haar tante, geen aanzienlijke wijziging in de financiële situatie van eiseres die van invloed is op het recht op bijstand. Daarbij is het navolgende van belang geacht.
Woonkosten
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 27 van de Pw in de situatie van eiseres. Eiseres heeft wel degelijk aannemelijk gemaakt dat zij woonkosten is verschuldigd aan haar tante. Dat zij de huur in de desbetreffende periode feitelijk (deels) niet heeft betaald, betekent niet dat zij deze niet verschuldigd was. Eiseres heeft met bewijsstukken, te weten het huurcontract, het overzicht van de te betalen huur, de afspraak over de schenkingsbedragen per jaar, het overzicht van de huurachterstand, de overeengekomen betalingsregeling en het daadwerkelijk voldoen aan deze betalingsregeling, voldoende aannemelijk gemaakt dat zij wel degelijk woonkosten had. Het op enige momenten niet betalen van de huur betekent niet automatisch dat eiseres geen woonkosten had. Er is aannemelijk gemaakt dat sprake is van opbouw van een schuld aan haar tante en deze wordt aan de hand van een concrete terugbetalingsregeling betaald. [1] De rechtbank hecht daarbij belang aan het feit dat eiseres in het met haar op 13 september 2021 gevoerde gesprek over de huurovereenkomst, de betalingen, de schenkingen, het tijdelijk niet betalen van huur en de omstandigheden die daaraan ten grondslag lagen, de huurtoeslag alsook de opgebouwde huurschuld direct kon antwoorden, en dat ook navolgbaar heeft gedaan.
6.3.
Dit laat onverlet dat verweerder hetgeen eiseres heeft aangevoerd in twijfel mag trekken. Omdat eiseres, zoals overwogen onder 6.2. haar verhaal aan de hand van bewijsstukken aannemelijk heeft gemaakt, is het in het kader van de bewijslast, vervolgens aan verweerder om het tegendeel aannemelijk te maken. Daarin is verweerder niet geslaagd. Benoemen dat sprake is van een constructie, stellen dat er sprake is van vrijblijvende betalingen en dat de belastingvrije schenkingen van tante aan eiseres ervoor zorgen dat zij voor dat deel uiteindelijk feitelijk geen woonlasten had en dat er betekenis aan de familiaire band moet worden gehecht, is hiervoor niet voldoende. Verweerder heeft ter onderbouwing van haar stellingen geen enkel bewijs(stuk) overgelegd. Ook ontbreekt een nadere, afdoende onderbouwing van zijn stellingen. Uit het door eiseres overgelegde bewijsstuk blijkt wel degelijk dat er sprake is van een concrete betalingsafspraak tussen eiseres en haar tante. Dat deze eenzijdig zou zijn opgesteld, maakt niet dat deze niet voor juist kan worden gehouden. Dat er sprake is van een familiaire band, waardoor wellicht de consequenties bij het later betalen van de huur verschillen ten opzichte van het huren van bijvoorbeeld een woningcorporatie, doet hier niet aan af. Eiseres heeft de schenkingen van haar tante gebruikt voor het deels (af)betalen van de huurschuld. Het stond tante vrij om eiseres een bedrag te schenken en vervolgens stond het eiseres vrij om dit bedrag voor de huurschuld aan te wenden. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat eiseres feitelijk geen woonkosten verschuldigd is geweest in de in geding zijnde periode. Dat verweerder uit deze omstandigheden de conclusie trekt dat eiseres het financiële voordeel van het niet verschuldigd zijn van woonkosten had, acht de rechtbank dan ook niet juist. Aan hetgeen partijen overigens hebben aangevoerd, komt de rechtbank niet toe.
6.4.
De rechtbank stelt vast dat eiseres de op haar rustende inlichtingenplicht dus niet heeft geschonden en dat er geen aanleiding is om haar bijstandsuitkering met toepassing van artikel 27 van de Pw te herzien. Nu de bijstandsuitkering niet kan worden herzien, vervalt ook de grond voor de terugvordering.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat verweerder ten onrechte de bijstandsuitkering van eiseres heeft herzien en teruggevorderd. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit, met uitzondering van de beslissing ten aanzien van de vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten.
7.1.
De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak voorzien door het besluit van 15 februari 2022 geheel te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde deel van het bestreden besluit.
7.2.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 30 december 2022 met uitzondering van de beslissing ten aanzien van de vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten;
- herroept het besluit van 15 februari 2022;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Schoone, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vergelijk bijvoorbeeld de uitspraken ECLI:NL:RBGEL:2019:1639 en ECLI:NL:RBDHA:2020:401.