ECLI:NL:RBNHO:2023:136

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 januari 2023
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
15.155542.22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en veroordeling opzetheling bootje na onvoldoende bewijs

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 12 januari 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en opzetheling van een boot. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat de verklaring van de aangever als onvoldoende betrouwbaar werd beschouwd en niet werd ondersteund door ander bewijs. De rechtbank oordeelde dat het niet kon worden uitgesloten dat het letsel van de aangever op andere wijze was ontstaan, bijvoorbeeld door een val in het water. De verdachte had verklaard dat hij niet de aangever had geschopt, maar dat er een worsteling was geweest. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag.

Echter, de verdachte werd wel veroordeeld voor opzetheling van een boot, omdat hij deze had verworven terwijl hij wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twee maanden op, met inachtneming van de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank besloot ook dat de in beslag genomen boot moest worden teruggegeven aan de rechthebbende, de aangever. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waarop de vordering was gebaseerd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.155542.22 + 15.340564.21(vord tul) + 15.311634.20 (vord tul)(P)
Uitspraakdatum: 12 januari 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 3 oktober 2022 en 29 december 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.J. Booij en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. R.B.J.G. Baggen, advocaat te Arnhem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
FEIT 1
hij op of omstreeks 21 juni 2022 te Schoorl, gemeente Bergen (NH), althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal, (krachtig) tegen het hoofd van die [benadeelde 1] heeft geschopt en/of heeft getrapt (terwijl die [benadeelde 1] op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 juni 2022 te Schoorl, gemeente Bergen (NH), althans in Nederland, aan [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten:
- een trauma aan het hoofd en/of
- een (hersen)bloeding in het hersenweefsel/tussen de hersenvliezen en/of
- een bloeduitstorting aan de buitenzijde van het oog en/of
- een huidbeschadiging aan de buitenrand van de wenkbrauw en/of
- een zwelling en/of bloeduitstorting/huidverkleuring aan het onder- en bovenlid en/of
- meerdere huidverkleuringen aan het voorhoofd en/of ter hoogte van de slaap en/of
- een huidverkleuring/huidbeschadiging aan het achterhoofd,
heeft toegebracht door meermalen, althans eenmaal, (krachtig) tegen het hoofd van die [benadeelde 1] te schoppen en/of te trappen (terwijl die [benadeelde 1] op de grond lag);
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 juni 2022 te Schoorl, gemeente Bergen (NH), althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen, althans eenmaal, (krachtig) tegen het hoofd van die [benadeelde 1] heeft geschopt en/of heeft getrapt (terwijl die [benadeelde 1] op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
FEIT 2hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 11 juni 2022 tot en met 21 juni 2022 te Schoorl, gemeente Bergen (NH), en/of te Alkmaar en/of elders in Nederland, een boot (merk: Pioner en/of type: 13), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 11 juni 2022 tot en met 21 juni 2022 te Alkmaar, een boot (merk: Pioner en/of type: 13), in elk geval enig goed, die geheel of ten dele aan [benadeelde 2], in elk geval aan een ander toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen boot onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking.

2.Voorvragen

De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard. Hij heeft dit als volgt toegelicht. In deze zaak is de vraag aan de orde is of de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde schoenen heeft gedragen. Dit is voor het onder 1 primair ten laste gelegde feit van wezenlijk belang. De raadsman voert aan dat hij reeds bij behandeling in raadkamer van 6 juli 2022 naar voren heeft gebracht dat de verdachte heeft aangegeven dat hij geen schoenen droeg. Nader onderzoek door de politie heeft geleid tot processen-verbaal waaruit naar voren komt dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde en in ieder geval bij zijn aanhouding geen schoenen droeg. Ook heeft de verbalisant [verbalisant 1] in haar proces-verbaal van bevindingen van 20 juli 2022 gerelateerd dat de verdachte tegen haar heeft verklaard dat hij op blote voeten was en geen schoenen droeg, en zij heeft ook in de fouillering geen schoenen aangetroffen.
Volgens de raadsman spreekt verbalisant [verbalisant 1] zich in haar nader proces-verbaal van 23 september 2022 tegen, nu zij daarin relateert dat zij onterecht in de veronderstelling was dat de verdachte dit zo tegen haar had verklaard, maar dat de verdachte tegenover haar heeft verklaard dat de politie zijn schoenen zou moeten hebben. Het tegenstrijdig verbaliseren moet volgens de raadsman leiden tot de conclusie dat daarmee de vormvoorschriften in ernstige mate zijn geschonden, waardoor een ernstige inbreuk is gemaakt op de behoorlijke procesorde en de verdachte in zijn belangen is geschaad. Een en ander zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, aldus de verdediging.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging. Daartoe is aangevoerd dat de politie nader onderzoek heeft gedaan naar de vraag of de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde schoenen heeft gedragen. De politie heeft waarheidsgetrouw gerelateerd in verschillende aanvullende processen-verbaal van bevindingen. De verbalisant [verbalisant 1] heeft in een aanvullend proces-verbaal gerelateerd dat de verdachte tegenover haar heeft verklaard dat hij schoenen aan had en dat dit voor haar de reden was om in de fouillering te gaan kijken. Het op deze manier van verbaliseren raakt op geen enkele manier een vormverzuim, aldus de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat, wanneer zich tijdens het voorbereidende onderzoek onherstelbare vormverzuimen zoals bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering hebben voorgedaan, dit alleen in uitzonderlijke gevallen leidt tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie. Daarvoor is alleen plaats in het geval dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Voor zover al sprake zou zijn van tegenstrijdige processen-verbaal van de verbalisant [verbalisant 1], leidt dat op zichzelf nog niet tot de conclusie dat sprake is van een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust en met grove veronachtzaming de belangen van de verdachte zijn tekort gedaan. Ook overigens is niet gebleken dat de belangen van de verdachte te kort zouden zijn gedaan.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde. Het Openbaar Ministerie is daarom ontvankelijk in de vervolging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde feit (poging tot doodslag) en het onder 2 primair ten laste gelegde feit (schuldheling).
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde wijst de raadsman er op dat ten laste is gelegd dat de verdachte naar het hoofd van de aangever heeft geschopt dan wel getrapt. De raadsman heeft betoogd dat de aangever is beïnvloed door anderen bij zijn aanvullende aangifte, waarin hij zegt dat hij tegen zijn hoofd is geschopt toen hij op de grond lag. Deze onvoldoende betrouwbare aangifte wordt bovendien niet ondersteund door overig bewijs. Er zijn volgens de raadsman alternatieve scenario’s voorhanden om het letsel aan het hoofd van de aangever te verklaren. Zo zijn de verdachte en de aangever tijdens de worsteling samen ten val gekomen. De aangever is door zijn broer aangetroffen, half liggend in het water, waarbij zijn voet was ingeklemd tussen de kade en een boot. Niet uitgesloten kan worden dat de aangever bij de eerste val op de kade of bij de tweede val in het water met zijn hoofd in contact is gekomen met een hard en scherp voorwerp, aldus de raadsman.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat in deze zaak onvoldoende kan worden vastgesteld of het schoppen tegen het hoofd een aanmerkelijke kans op de dood oplevert, nu niet is vastgesteld dat de verdachte schoenen aan had en met welke kracht hij zou hebben geschopt.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte een duidelijke en concrete verklaring heeft afgelegd omtrent de herkomst van zijn bootje. Hij heeft het bootje op Marktplaats gekocht voor een aannemelijke prijs en middels een tikkie betaald. De raadsman stelt zich op het standpunt dat de verdachte bij de aanschaf van het bootje niet tekortgeschoten is in zijn onderzoeksplicht.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Betrouwbaarheid aangifte
In zijn eerste aangifte van 21 juni 2022 heeft de aangever verklaard dat hij de persoon in het bootje heeft aangesproken en dat het toen is begonnen. Hij kreeg een klap in het gezicht en viel daardoor op de grond. Hij is vervolgens even buiten bewustzijn geweest (“weg geweest”) en weet verder ook niet hoe het is gegaan. Hij heeft van omstanders gehoord dat hij tegen zijn hoofd was geschopt. Hij zag dat hij tot zijn middel nat was.
Nadat zij een melding hadden gekregen dat de havenmeester van jachthaven “De Hargervaart” in elkaar zou zijn geslagen, zijn de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] ter plaatse gegaan en spraken zij, in het bijzijn van zijn echtgenote, met de aangever op zijn boot. Zij hoorden hem zeggen dat hij een conflict had gehad omdat hij een man had aangesproken over asociaal varen. Die man is toen naar de kade gekomen en hier is een woordenwisseling geweest. Dit mondde uit in fysiek geweld en de aangever is ‘out’ gegaan. De aangever kon zich hierna niets meer herinneren.
De getuige [getuige] heeft verklaard dat zij op een afstand van ongeveer 300 meter zag dat een lange grote man in een wit T-shirt meer dan drie keer richting de aangever trapte. Ze kon niet zien of de aangever werd geraakt en waar hij werd geraakt. De getuige heeft verklaard dat haar man vervolgens op de fiets naar de aangever is gefietst en dat zij kort hierop ook naar de plek is gefietst waar de aangever lag.
In zijn aanvullende aangifte van 22 juni 2022 heeft de aangever verklaard dat hij een klap kreeg, waardoor hij op de grond is gevallen. Toen hij op de grond lag, heeft hij meerdere trappen tegen zijn gezicht gevoeld. Wat er daarna is gebeurd, weet hij niet meer en is hij kwijt. Hij werd door zijn broer aangetroffen, terwijl hij tot zijn middel in het water lag met zijn voet klem tussen de schoeiing en een boot.
De verdachte heeft verklaard dat hij van achteren werd aangevallen, terwijl hij bezig was om zijn bootje vast te maken en dat er vervolgens een worsteling is ontstaan tussen hem en de aangever, waarbij zij beiden op de kade ten val zijn gekomen. De verdachte ontkent met klem dat hij de aangever tegen het hoofd heeft getrapt.
De rechtbank concludeert, gelet op het bovenstaande, dat niet uitgesloten kan worden dat de aangever bij zijn aanvullende aangifte is beïnvloed door wat hij van anderen heeft gehoord. Naar het oordeel van de rechtbank geeft de verklaring van de aangever met betrekking tot het trappen tegen het hoofd daarom niet de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid. Deze aangifte wordt bovendien onvoldoende ondersteund door overig bewijs. De verklaring van getuige [getuige] leidt niet tot een andere conclusie, nu zij niet het daadwerkelijk trappen tegen het hoofd heeft waargenomen en haar waarnemingen van grote afstand zijn gedaan.
Alternatief scenario
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat de stukken in het dossier ruimte laten voor het alternatief scenario dat het letsel van de aangever op andere wijze is veroorzaakt. Zoals hierboven aangehaald heeft de aangever verklaard dat hij door de klap van de verdachte op de grond is beland. De broer van aangever heeft hem vervolgens in het water aangetroffen.
Aldus kan niet met voldoende zekerheid worden uitgesloten dat de verdachte, nadat hij even buiten bewustzijn is geweest, nog een keer is gevallen waarbij hij in het water is terechtgekomen. Bij die val kan hij een hard en scherp voorwerp hebben geraakt, zoals de boot of de beschoeiing.
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 2 primair ten laste gelegde opzetheling op grond van de volgende bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Nadere bewijsoverwegingen feit 2 primair
De verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij het bootje waarin hij voer op 21 juni 2022 al een tijdje in eigendom had en deze heeft gekocht via Marktplaats en middels een tikkie heeft betaald. De rechtbank acht die verklaring van de verdachte, gelet op de overige bewijsmiddelen, niet geloofwaardig.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 11 juni 2022 tot en met 21 juni 2022 te Schoorl, gemeente Bergen (NH), en/of te Alkmaar en/of elders in Nederland, een boot (merk: Pioner en/of type: 13), heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het onder
2 primairbewezenverklaarde levert op:
opzetheling.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van feit 1 primair en 2 primair zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en om aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf te verbinden de bijzondere voorwaarde van een contactverbod met de aangever. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de inbeslaggenomen boot, merk Pioner 13, wordt teruggegeven aan de rechthebbende, aangever [benadeelde 2], en dat de inbeslaggenomen buitenboordmotor wordt teruggegeven aan de rechthebbende.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om in het geval van bewezenverklaring van de feiten aan de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de duur van de voorlopige hechtenis.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzetheling van een boot. Door op deze manier te handelen heeft de verdachte bijgedragen aan het in stand houden van een markt voor goederen die afkomstig zijn van een misdrijf.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 26 augustus 2022, waaruit blijkt dat de verdachte meerdere malen ter zake heling en overige vermogensdelicten onder meer onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld.
De door de rechtbank op te leggen straf is aanmerkelijk lager dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, niet tot bewezenverklaring van het eerste feit komt.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van twee maanden moet worden opgelegd.
7. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven boot, merk Pioner 13 dient te worden teruggegeven aan aangever J. Keizer, aangezien die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
De onder de verdachte inbeslaggenomen buitenboordmotor, dient te worden terug gegeven aan de rechthebbende.

8.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 4.534,91 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering gelet op de door hem bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, gelet op de medeschuld van de benadeelde.
De rechtbank is van oordeel dat, nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair is tenlastegelegd, de benadeelde partij niet in die vordering kan worden ontvangen, omdat die vordering betrekking heeft op het ten laste gelegde feit waarvan de verdachte wordt vrijgesproken. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering.

9.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 4 maart 2022 in de zaak met parketnummer 15.340564.21 heeft de politierechter in de rechtbank Noord-Holland de verdachte ter zake van diefstal en vernieling veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 23 maart 2022 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 19 maart 2022 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering tenuitvoerlegging met het parketnummer 15.311634.20 moet worden afgewezen aangezien de betreffende voorwaardelijke straf al ten uitvoer is gelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
416 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.4 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering.
Gelast de teruggave van de inbeslaggenomen boot, Pioner 13 aan de rechthebbende, zijnde aangever Keizer.
Gelast de teruggave van de inbeslaggenomen buitenboordmotor aan de rechthebbende.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15.340564.21 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland d.d. 4 maart 2022.
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15.311634.20, nu de in deze zaak voorwaardelijk oplegde straf reeds ten uitvoer is gelegd bij beslissing van de politierechter van 29 juli 2022.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.W.M. Giesen, voorzitter,
mr. M.C.J. Lommen en mr. A.R.A.R. Sitaldin, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 januari 2023.