ECLI:NL:RBNHO:2023:13569

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
3 januari 2024
Zaaknummer
HAA 23/3301
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van bijstand onder voorwaarden voor zelfstandige werkzaamheden

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de toekenning van bijstand onder de voorwaarde dat hij zich binnen twee weken uitschrijft bij de Kamer van Koophandel (KvK) en zijn activiteiten als zelfstandig ondernemer beëindigt. Eiser, een statushouder uit Iran, is sinds 2016 in Nederland en heeft een bedrijf geregistreerd bij de KvK. De gemeente Heemskerk heeft aan eiser een bijstandsuitkering toegekend, maar onder de voorwaarde dat hij zijn zelfstandige werkzaamheden beëindigt. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze voorwaarde, omdat hij van mening is dat werken als marginaal zelfstandige is toegestaan onder de Participatiewet (Pw). De rechtbank heeft het beroep op 1 december 2023 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn vriendin.

De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd, omdat verweerder geen belangenafweging heeft gemaakt en geen onderzoek heeft gedaan naar de vraag of de zelfstandige werkzaamheden van eiser een beletsel vormen voor arbeidsinschakeling. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, waarin is gesteld dat een verplichting tot beëindiging van zelfstandige werkzaamheden alleen kan worden opgelegd als deze werkzaamheden daadwerkelijk een beletsel vormen voor inschakeling in de arbeid. Aangezien verweerder dit onderzoek niet heeft uitgevoerd, is het besluit onzorgvuldig voorbereid.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en herroept de verplichtingen die aan eiser zijn opgelegd. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht en de proceskosten aan eiser. De rechtbank benadrukt dat er in de Pw geen recht op marginale arbeid als zelfstandige is, maar ook geen verbod op het verrichten van dergelijke werkzaamheden. De uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos en is openbaar uitgesproken op 19 december 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/3301

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G.A.R. Wieleman),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heemskerk, verweerder
(gemachtigde: mr. M.E.T. van der Fluit).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de toekenning van bijstand onder de voorwaarde dat eiser zich binnen twee weken uitschrijft bij de Kamer van Koophandel (KvK) en zijn activiteiten als zelfstandig ondernemer beëindigt.
1.1.
Met het bestreden besluit van 9 mei 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 1 december 2023 op zitting behandeld. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn vriendin, mevrouw [naam] , die tevens heeft opgetreden als tok. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser is een statushouder, geboren in Iran, die sinds 2016 in Nederland verblijft. Sinds 1 april 2021 staat eiser ingeschreven bij de KvK, bij het bedrijf [bedrijf] . Dit is een vof waar eiser samen met zijn vriendin, mevrouw [naam] (de bestuurder van het bedrijf) ingeschreven staat. Van 7 juni 2022 tot 29 november 2022 verbleef eiser bij zijn vriendin. Op 1 november 2022 is er een woning aan eiser aangeboden. Eiser heeft op 29 november 2022 een bijstandsaanvraag gedaan. Vanaf 13 december 2022 is eiser uitgeschreven bij het COA.
3. In het besluit van 28 december 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 1 van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz). Hij voldoet niet aan het urencriterium en evenmin verwacht verweerder dat het om een levensvatbaar bedrijf gaat, nu er na twee jaar nog geen omzet is behaald. Ook op grond van artikel 2, eerste lid, sub b, van de Bbz kan eiser geen aanspraak maken op de Bbz. Verweerder stelt verder dat de gemeente Heemskerk niet (langer) de mogelijkheid heeft om, naast een bijstandsuitkering, activiteiten als parttime ondernemer te verrichten. Verweerder heeft daarom aan eiser een bijstandsuitkering toegekend onder de voorwaarde dat eiser zich uitschrijft bij de KvK. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
4. Op 12 april 2023 heeft een hoorzitting in bezwaar plaatsgevonden. Namens eiser is aangevoerd dat werken als marginaal zelfstandige is toegestaan onder de Participatiewet (Pw). Tevens is er door verweerder geen belangenafweging gemaakt, aldus eiser. Verweerder heeft zich bij de hoorzitting – kort samengevat – op het standpunt gesteld dat er een verschil bestaat tussen een marginaal zelfstandige (mensen die eigenlijk geen regulier werk kunnen doen) en parttime ondernemen, en dat er bij eiser geen sprake is van marginale onderneming. In het advies rapporteert de bezwaarcommissie als volgt.
“Het college meent dat bezwaarmaker zeer goede kansen heeft op de arbeidsmarkt, zeker wanneer de inburgering is afgerond, en daarmee een grote kans op uitstroom naar regulier werk. Het is volgens de commissie dan ook terecht dat het college uitstroom naar regulier werk prevaleert boven een eventueel marginaal ondernemerschap of marginale zelfstandigheid. De vraag of de marginale werkzaamheden in de weg staan aan re-integratie of uitstroom is niet relevant. Er bestaat in de Participatiewet geen recht op het verrichten van marginale werkzaamheden en het college meent dat bezwaarmaker genoeg kans heeft om uit te stromen naar regulier werk.”
Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen, waarin het bezwaar van eiser ongegrond wordt verklaard en verweerder ter motivering verwijst naar het advies van de bezwaarcommissie.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt de toekenning van de bijstandsuitkering onder de voorwaarde dat eiser zich uitschrijft bij de KvK en zijn activiteiten als zelfstandig ondernemer beëindigt. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
6. Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7. In de bezwaarfase heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat verweerder een belangenafweging had moeten maken. In het bestreden besluit verwijst verweerder slechts naar het advies van de bezwaarcommissie. Daarin is niet ingegaan op de door eiser verzochte belangenafweging. Het besluit is al daarom ondeugdelijk gemotiveerd. Ook om de volgende reden kan het bestreden besluit geen standhouden.
8. In de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 december 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BY6616), waarop eiser zich beroept, is het volgende overwogen.
“4.3. Ingevolge artikel 55, eerste volzin van de WWB, voor zover hier van belang, kan het college naast de verplichtingen die ingevolge hoofdstuk 2 in elk geval aan de bijstand verbonden zijn, dan wel daaraan door het college verbonden worden, verplichtingen opleggen die strekken tot arbeidsinschakeling, dan wel die verband houden met aard of doel van een bepaalde vorm van bijstand of die strekken tot vermindering of beëindiging.
4.4.
Anders dan appellant meent, kan op grond van artikel 55 van de WWB een verplichting worden opgelegd tot beëindiging van de werkzaamheden als zelfstandige als deze werkzaamheden een serieus beletsel vormen of blijken te vormen bij de daadwerkelijke inschakeling in de arbeid.”
9. De conclusie van de bezwarencommissie – dat de vraag of marginale werkzaamheden in de weg staan aan re-integratie of uitstroom niet relevant is – is niet in overeenstemming met deze uitspraak. Hoewel uit de uitspraak blijkt dat het is toegestaan om de voorwaarde op te leggen dat iemand stopt met zijn werkzaamheden als zelfstandige, dient het college daarbij eerst te onderzoeken of die werkzaamheden een beletsel vormen bij de arbeidsinschakeling. Verweerder heeft in deze zaak geen onderzoek gedaan naar de vraag in hoeverre de zelfstandige werkzaamheden van eiser aan reguliere arbeid in de weg staat. Het onderzoek is daarom onzorgvuldig voorbereid. Het standpunt van verweerder dat in de Pw geen recht bestaat op het verrichten van marginale arbeid als zelfstandige, leidt niet tot een ander oordeel. In de Pw is weliswaar geen recht op marginale arbeid als zelfstandige opgenomen, maar ook geen verbod om dat te doen.
10. Voor wat betreft verweerders in het verweerschrift en ter zitting verwoorde standpunt dat niet te controleren is of de zelfstandige werkzaamheden van eiser in de weg staan aan arbeidsinschakeling, overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder had eiser (verder) over zijn werkzaamheden kunnen bevragen, bijvoorbeeld door het opvragen van bankafschriften of een registratie van gewerkte uren. Indien verweerder geen vertrouwen heeft in het waarheidsgehalte van wat eiser over de omvang van zijn werkzaamheden als zelfstandige verklaart of opgeeft, dan heeft verweerder ook de mogelijkheid tot het opleggen van een andere verplichting tot arbeidsinschakeling, namelijk het opleggen aan eiser van een sollicitatieplicht. Daarmee had verweerder kunnen afdwingen dat eiser voldoende inspanning levert voor het vinden van reguliere arbeid.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Omdat door verweerder de Pw-uitkering van eiser tot op heden onverkort aan hem wordt uitbetaald en een onderzoek als bedoeld in rechtsoverweging niet meer als resultaat kan hebben dat de betaalde Pw-uitkering van eiser kan worden teruggevorderd, neemt de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht nu zelf een beslissing. De rechtbank verklaart het bezwaar gegrond en herroept het primaire besluit voor zover daarbij de verplichtingen aan eiser zijn opgelegd om zich binnen twee weken uit te schrijven bij de KvK en zijn activiteiten als zelfstandig ondernemer te beëindigen.
12. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 597,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. Eiser heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.868,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 9 mei 2023;
- herroept het primaire besluit voor zover daarbij de verplichtingen aan eiser zijn opgelegd om zich binnen twee weken uit te schrijven bij de KvK en zijn activiteiten als zelfstandig ondernemer te beëindigen;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.868,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van mr. I.E. Molin, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.