ECLI:NL:RBNHO:2023:13566

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
3 januari 2024
Zaaknummer
HAA 22/387
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verrekening van Wajong-uitkering met openstaande vordering en toepassing van de beslagvrije voet

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 12 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van 24 september 2020 beoordeeld. Dit besluit betreft de definitieve vaststelling van de Wajong-uitkering van eiser, waarbij een bedrag van € 6.053,79 is verrekend met een openstaande vordering. Eiser, die onder curatele staat, heeft bezwaar gemaakt tegen deze verrekening, omdat hij meent dat de beslagvrije voet niet is toegepast. De rechtbank oordeelt dat de verrekening niet correct is uitgevoerd, omdat er geen rekening is gehouden met de beslagvrije voet die eiser toekwam. De rechtbank stelt vast dat de curator op het moment van de verrekening niet meer bevoegd was, en dat de belangen van eiser zwaarder wegen dan die van verweerder. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om een nieuwe beslissing te nemen, waarbij de beslagvrije voet in acht moet worden genomen. Tevens wordt de Staat veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan eiser wegens overschrijding van de redelijke termijn, vastgesteld op € 1.500,-. Eiser krijgt ook zijn griffierecht terug en een vergoeding van proceskosten van € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/387

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Sprakel),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
en

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 24 september 2020, betreffende de definitieve vaststelling van zijn Wajong uitkering inhoudende een tegoed van € 7.002,49 bruto waarvan een bedrag van € 6.053,79 (een lopende terugvordering) is verrekend.
1.1.
Met het bestreden besluit van 30 november 2020 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser staat vanaf 11 juli 2014 onder curatele. Op 31 december 2019 heeft de curator van eiser aan verweerder medegedeeld dat de rekeningnummers die eiser heeft doorgegeven niet bekend zijn bij de curator en dat deze rekeningen daarom niet gebruikt mogen worden. Op 3 januari 2020 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat hij recht heeft op een WW-uitkering over de periode vanaf 13 november 2019 tot en met 12 april 2020. Omdat eiser op 25 mei 2020 nog geen geldig rekeningnummer heeft doorgegeven, heeft verweerder op 29 mei 2020 geoordeeld dat eiser vanaf 13 november 2020 geen WW-uitkering ontvangt.
3. Bij brief van 17 augustus 2020 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat er nog een bedrag van € 6.045,66 (een lopende terugvordering) open staat.
4. Op 16 september 2020 heeft verweerder telefonisch contact gehad met de curator van eiser. De curator heeft akkoord gegeven voor het verrekenen van de nabetaling van een bedrag aan Wajong-uitkering van eiser met de lopende openstaande vordering.
5. Bij besluit van 24 september 2020 heeft verweerder de Wajong-uitkering van eiser over de periode 1 november 2019 tot en met 30 april 2020 definitief berekend. Eiser heeft nog recht op een bedrag van € 7.002,49. Verweerder heeft € 6.053,79 daarvan, na toestemming van de curator, aangewend ter verrekening van de lopende openstaande vordering. Het restbedrag zal aan eiser worden overgemaakt zodra er een geldig rekeningnummer wordt doorgegeven.
Eiser heeft op 1 oktober 2020 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
6. Per 9 oktober 2020 is de curator van eiser op eigen verzoek ontslagen. Er is door de rechtbank geen opvolgend curator benoemd.
Bij mail van 15 oktober 2020 heeft de voormalig curator bevestigd dat op 16 september 2020 toestemming is gegeven voor voornoemde verrekening, waarbij is vermeld: “betekent dit een grote vordering minder op de lange rij van schuldeisers”.
7. Vanaf 20 oktober 2020 staat er voor eiser weer een geldig bankrekeningnummer geregistreerd bij eiser, waarna verweerder heeft medegedeeld de gereserveerde bedragen aan eiser uit te keren. Het nettobedrag van € 666,62 (het resultaat van de verrekening) is op 2 november 2020 aan eiser overgemaakt.
Voorts heeft eiser op 4 november 2020 een nabetaling van zijn WW-uitkering gekregen over de periode 13 november 2019 tot en met 30 april 2020, waarvan een deel is verrekend met zijn Wajong-uitkering.
Op 6 november 2020 heeft een hoorzitting bezwaar plaatsgevonden. Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 30 november 2020 het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het besluit van 24 september 2020 gehandhaafd. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
8. Eiser heeft verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daarom heeft de rechtbank de Staat in dit beroep eveneens als partij aangemerkt.

Overwegingen

9. De rechtbank beoordeelt of verweerder de Wajong-uitkering terecht heeft verrekend met de openstaande vordering. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Standpunt eiser
10. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder bij het verrekenen geen rekening heeft gehouden met de wettelijke beslagvrije voet. Verweerder had daarbij geen schulden mogen verrekenen waarmee eiser minder dan 90% van de bijstandsnorm tot zij beschikking had. Daarbij merkt eiser op dat de beslagvrije voet in 2021 tevens naar 95% is opgehoogd, waaruit blijkt dat 90% van de bijstandsnorm inmiddels ook niet meer gezien wordt als menswaardig minimum, laat staan de € 158,11 die eiser kreeg.
11. Tevens stelt eiser zich op het standpunt dat verweerder niet zonder meer af had mogen gaan op de (telefonische) toestemming van de curator, nu deze al op 12 maart 2020 verzocht had ontslagen te worden en de gemachtigde van eiser zich reeds op 18 september 2020 als advocaat gesteld heeft. Daarbij stelt eiser dat verweerder op de hoogte was van het feit dat eiser geen inkomen ontving in de voornoemde periode. Dat verweerder alsnog toestemming heeft gevraagd aan de curator is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Het volledig invorderen van een openstaande schuld is daarnaast in strijd met het evenredigheidsbeginsel, nu eiser daardoor niet kon voorzien in zijn primaire levensbehoeften. De belangen van eiser wegen daarbij zwaarder dan die van verweerder.
12. De beslissing op bezwaar had ex nunc getoetst moeten worden. Zelfs wanneer verweerder dus stelt in primo een juist besluit te hebben genomen, hadden zij bij de behandeling van het bezwaar alle feiten en omstandigheden moeten betrekken. Bij de behandeling van het bezwaar was verweerder op de hoogte dat eiser geen inkomen had en dat eiser niet langer onder curatele stond. Een eventueel eerder verleende toestemming is daarmee in strijd met zijn belangen.
13. Verweerder heeft aangevoerd dat over de periode 1 november 2019 tot en met 30 april 2020, na herberekening van de Wajong-uitkering, een bedrag van € 7.002,49 bruto (inclusief vakantiegeld) beschikbaar was. Na akkoord van de curator is een nog openstaande vordering ten bedrage van € 6.053,79 verrekend. Het restant is aan eiser overgemaakt.
Doordat er geen rekeningnummer van eiser bekend was, had eiser later beschikking over zijn uitkering.
Verweerder stelt dat er geen reden was om te twijfelen aan de bevoegdheid van de curator.
Beoordeling door de rechtbank
14. Het beroep is gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
15. Tussen partijen staat niet ter discussie dat verweerder in deze zaak bevoegd was tot een verrekening. De definitieve vaststelling van de Wajong-uitkering en de lopende terugvordering staan evenmin ter discussie.
16. De rechtbank stelt allereerst vast dat de curator eerst op 9 oktober 2020 is ontslagen en dat betekent dat de curator tot die datum in functie was met de daarbij behorende bevoegdheden en verplichtingen. Het is de rechtbank niet gebleken waarom de curator op 16 september 2020 niet bevoegd zou zijn geweest om de voorgestelde verrekening van een nog openstaande schuld met het bedrag aan nabetaling te accorderen. Dat gemachtigde van eiser zich bij brief van 18 september 2020 bij verweerder had gemeld met een aanvraag Wajong-uitkering, maakt de curator niet onbevoegd en evenmin het feit dat de curator reeds eerder een verzoek tot ontslag bij de rechtbank had ingediend. Verweerder heeft zich op 16 september 2020 dan ook terecht gewend tot de curator en kon en mocht vertrouwen op het gegeven akkoord van de curator. Aldus is het besluit van 24 september 2020 tot stand gekomen.
16. Eiser heeft vervolgens op 1 oktober 2020 een bezwaarschrift ingediend, waarbij een beroep is gedaan op toepassing van de beslagvrije voet. De curator is kort daarna ontslagen. Uit het dossier volgt dat de uitbetaling van het restantbedrag van voornoemde verrekening heeft plaatsgevonden op 2 november 2020. Het bestreden besluit is van later die maand.
18. Op grond van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient in bezwaar een volledige heroverweging plaats te vinden met inachtneming van de op dat moment bekende feiten en omstandigheden. De vraag die hier voorligt is of verweerder, naar aanleiding van het bezwaar van eiser en het ontslag van de curator, op het moment dat de feitelijke verrekening plaatsvond (2 november 2020) alsnog de beslagvrije voet had moeten toepassen.
De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Weliswaar is er sprake van een besluit van 24 september 2020 tot verrekening, maar hiertegen is bezwaar aangetekend op 1 oktober 2020. De feitelijke verrekening heeft eerst nadien, tijdens de bezwaarprocedure, plaatsgevonden met de uitbetaling van het restantbedrag. Op dat moment was er geen sprake meer van een curator én was het standpunt van eiser omtrent het toepassen van een beslagvrije voet bekend.
19. Bij de volledige heroverweging in de bezwaarfase diende verweerder hetgeen is bepaald in artikel 4:93, vierde lid van de Awb, alsook de artikelen 475b-d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dan ook te betrekken. Verrekening op grond van artikel 4:93, vierde lid van de Awb is slechts mogelijk indien beslag is toegestaan. In dit geval is artikel 475b derde lid Rv van toepassing, omdat het hier gaat om een nabetaling van een periodieke uitkering. In de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) uit 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:3480) heeft de CRvB zich aangesloten bij de uitleg van dit artikel door de Hoge Raad en geoordeeld dat een bestuursorgaan bij de verrekening van een nabetaling van een periodieke uitkering met een eerdere vordering rekening dient te houden met de voor de betrokkene geldende beslagvrije voet in de periode waarover de nabetaling plaatsvindt. Daarmee is de CRvB teruggekomen van eerdere uitspraak (uit 2012) dat alleen rekening hoeft te worden gehouden met de beslagvrije voet ten tijde van het nemen van het verrekeningsbesluit. Gelet op artikel 4:93, vierde lid van de Awb brengt dit met zich dat indien en voor zover het inkomen van de betrokkene in de periode waarover de nabetaling plaatsvindt beneden de beslagvrije voet blijft, verrekening niet mogelijk is.
19. Het voorgaande betekent dat verweerder bij de verrekening van de nabetaling van de Wajong-uitkering met een eerdere vordering rekening had moeten houden met de voor eiser geldende beslagvrije voet in die periode waarover de nabetaling plaatsvindt. Het besluit van 30 november 2020 zal in zoverre worden vernietigd. De rechtbank herhaalt daarbij dat de bedragen niet ter discussie staan en hiermee de lopende vordering op eiser zal herleven. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf in deze zaak te voorzien, omdat verweerder de beslagvrije voet van eiser over de nabetalingsperiode eerst zal moeten vaststellen en daartoe onderzoek zal moeten verrichten aan de hand van door eiser te verstrekken financiële gegevens. Omdat niet op voorhand duidelijk is dat het gebrek in het bestreden besluit eenvoudig en binnen redelijke termijn zal kunnen worden geheeld, acht de rechtbank het niet opportuun een zogeheten bestuurlijke lus toe te passen. De rechtbank zal verweerder opdragen om met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen voor zover het de verrekening betreft, als hiervoor onder r.o. 19 vermeld.
Schadevergoeding schending redelijke termijn
21. Eiser heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade als gevolg van een overschrijding van de redelijke termijn.
22. Voor de berechting van de zaak in eerste aanleg (bezwaar en beroep tezamen) heeft, behoudens bijzondere omstandigheden, als uitgangspunt te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn is geschied indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat het bezwaarschrift is ontvangen uitspraak doet. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar duren en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar. De schadevergoeding bedraagt € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn is overschreden.
23. In onderhavige zaak betekent dat het volgende. Vanaf de ontvangst door verweerder van het bezwaarschrift van eiser op 1 oktober 2020 tot de datum van deze uitspraak is er sprake van een procesduur van ruim 38 maanden. Van bijzondere omstandigheden zoals hiervoor bedoeld, is niet gebleken. De redelijke termijn is dus met ruim 14 maanden overschreden. Dit leidt tot een schadevergoeding van in totaal € 1.500,-. Van het totale tijdsverloop heeft de behandeling van het bezwaar minder dan zes maanden geduurd. Dit betekent dat de redelijke termijn alleen in de rechterlijke fase is overschreden en dat de Staat wordt veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan eiser tot een bedrag van € 1.500,-.

Conclusie en gevolgen

24. Het beroep is gegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht terug. Hij krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder is er aanleiding de Staat te veroordelen tot betaling van de schadevergoeding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op de wijze van verrekening van de definitieve vaststelling van de Wajong-uitkering met de nog openstaande vordering en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte;
- draagt verweerder op een nieuwe beslissing op het bezwaar tegen het besluit tot verrekening te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt;
- veroordeelt de Staat tot betaling aan eiser van schade tot een bedrag van € 1.500,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. I.E. Molin, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.