Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 december 2023 in de zaak tussen
[eiser] , eiser
de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.
Inleiding
Totstandkoming van het besluit
Eiser heeft op 1 oktober 2020 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij mail van 15 oktober 2020 heeft de voormalig curator bevestigd dat op 16 september 2020 toestemming is gegeven voor voornoemde verrekening, waarbij is vermeld: “betekent dit een grote vordering minder op de lange rij van schuldeisers”.
Voorts heeft eiser op 4 november 2020 een nabetaling van zijn WW-uitkering gekregen over de periode 13 november 2019 tot en met 30 april 2020, waarvan een deel is verrekend met zijn Wajong-uitkering.
Op 6 november 2020 heeft een hoorzitting bezwaar plaatsgevonden. Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 30 november 2020 het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het besluit van 24 september 2020 gehandhaafd. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
Overwegingen
Doordat er geen rekeningnummer van eiser bekend was, had eiser later beschikking over zijn uitkering.
Verweerder stelt dat er geen reden was om te twijfelen aan de bevoegdheid van de curator.
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Weliswaar is er sprake van een besluit van 24 september 2020 tot verrekening, maar hiertegen is bezwaar aangetekend op 1 oktober 2020. De feitelijke verrekening heeft eerst nadien, tijdens de bezwaarprocedure, plaatsgevonden met de uitbetaling van het restantbedrag. Op dat moment was er geen sprake meer van een curator én was het standpunt van eiser omtrent het toepassen van een beslagvrije voet bekend.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op de wijze van verrekening van de definitieve vaststelling van de Wajong-uitkering met de nog openstaande vordering en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt;