2.4.1.De vrouw heeft, met wijziging dan wel aanvulling van haar verzoek en onder intrekking van haar overige verzoeken, verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
III. de huwelijkse voorwaarden zoals overeengekomen door partijen op [datum] ten overstaan van mr. Groen, te vernietigen;
IV. voor recht te verklaren dat in het geval het verzoek onder III wordt toegewezen, tussen partijen een algehele gemeenschap van goederen bestaat;
V. de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap als volgt te gelasten, dan wel de verdeling vast te stellen:
Woning
te bepalen dat de man binnen veertien dagen na afgifte van uw beschikking zijn medewerking dient te verlenen aan taxatie van de woning aan [adres] door een makelaar van [Makelaardij] ;
te bepalen dat wanneer de man zijn medewerking niet binnen de termijn heeft verleend, uw beschikking op grond van artikel 3:300 BW in de plaats treedt van de rechtshandelingen van de man nodig voor taxatie;
te bepalen dat de woning binnen drie maanden na afgifte van uw beschikking aan de man moet zijn geleverd, onder de voorwaarde dat hij aan de vrouw de helft van de taxatiewaarde voldoet;
te bepalen dat wanneer de woning niet binnen deze termijn is geleverd, uw beschikking op grond van artikel 3:300 BW in de plaats treedt van de rechtshandelingen van de man nodig voor verkoop van de woning, in ieder geval die handelingen zoals door de vrouw vermeld in het petitum onder V d van haar verzoekschrift;
te bepalen dat uw beschikking op grond van artikel 3:300 BW in de plaats treedt van de rechtshandelingen van de man nodig voor het opstellen en ondertekenen van de overeenkomst ten aanzien van de verkoop van de woning aan een derde, waarbij de leveringstermijn door de kopers wordt bepaald, dan wel een door uw rechtbank te bepalen termijn;
te bepalen dat uw beschikking op grond van artikel 3:300 BW in de plaats treedt van de akte van levering van de woning aan de kopers, althans een deel daarvan, althans dat de beschikking in de plaats treedt van de door de vrouw machtiging en handelingen voor levering van de woning;
te bepalen dat uw beschikking op grond van artikel 3:300 BW in de plaats treedt van de rechtshandelingen van de man nodig voor het uitkeren van de verkoopopbrengst door de notaris aan partijen, waarbij de helft van de verkoopopbrengst (na aftrek van de verkoopkosten) aan iedere partij door de notaris wordt uitgekeerd;
Bankrekeningen
te bepalen dat alle bankrekeningen op naam van de man ten tijde van de peildatum aan de man worden toegedeeld, waarbij de man is gehouden aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 1.819.429,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de door uw rechtbank af te geven beschikking tot de dag der algehele voldoening, althans een bedrag vast te stellen zoals uw rechtbank juist acht;
te bepalen dat de bankrekeningen met nummer [nummer] en [nummer] aan de vrouw worden toebedeeld, zonder nadere verrekening;
Kapitaalrekening
te bepalen dat de kapitaalrekening aan de man wordt toegedeeld, waarbij de man is gehouden € 7.500,- aan de vrouw te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de door uw rechtbank af te geven beschikking tot de dag der algehele voldoening, althans een bedrag vast te stellen zoals uw rechtbank juist acht;
Oudedagsreserve
te bepalen dat de man is gehouden om aan de vrouw een bedrag te voldoen van € 35.963,50 in het kader van de verrekening van de oudedagsreserve, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de door uw rechtbank af te geven beschikking tot de dag der algehele voldoening, althans een bedrag vast te stellen zoals uw rechtbank juist acht;
Subsidiair
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden
VI. te bepalen dat de man is gehouden een bedrag van € 1.862.893,- (verrekenbeding plus oudedagsreserve) aan de vrouw te voldoen ter zake de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 augustus 2019 tot de dag der algehele voldoening, althans een bedrag vast te stellen zoals uw rechtbank juist acht;
Verdeling eenvoudige gemeenschap
VII. te bepalen dat de man binnen veertien dagen na afgifte van uw beschikking zijn medewerking dient te verlenen aan taxatie van de woning aan [adres] door een makelaar van [Makelaardij] ;
VIII. te bepalen dat wanneer de man zijn medewerking niet binnen de termijn heeft verleend, uw beschikking op grond van artikel 3:300 BW in de plaats treedt van de rechtshandelingen van de man nodig voor taxatie;
IX. te bepalen dat de woning binnen drie maanden na afgifte van uw beschikking aan de man moet zijn geleverd, onder de voorwaarde dat hij aan de vrouw de helft van de taxatiewaarde voldoet;
X. te bepalen dat wanneer de woning niet binnen deze termijn is geleverd, uw beschikking op grond van artikel 3:300 BW in de plaats treedt van de rechtshandelingen van de man nodig voor verkoop van de woning, in ieder geval die handelingen zoals door de vrouw vermeld in het petitum onder X van haar verzoekschrift;
XI. te bepalen dat uw beschikking op grond van artikel 3:300 BW in de plaats treedt van de rechtshandelingen van de man nodig voor het opstellen en ondertekenen van de overeenkomst ten aanzien van de verkoop van de woning aan een derde, waarbij de leveringstermijn door de kopers wordt bepaald, dan wel een door uw rechtbank te bepalen termijn;
XII. te bepalen dat uw beschikking op grond van artikel 3:300 BW in de plaats treedt van de akte van levering van de woning aan de kopers, althans een deel daarvan, althans dat de beschikking in de plaats treedt van de door de vrouw machtiging en handelingen voor levering van de woning;
XIII. te bepalen dat uw beschikking op grond van artikel 3:300 BW in de plaats treedt van de rechtshandelingen van de man nodig voor het uitkeren van de verkoopopbrengst door de notaris aan partijen, waarbij de helft van de verkoopopbrengst (na aftrek van de verkoopkosten) aan iedere partij door de notaris wordt uitgekeerd.
2.4.11.De huwelijkse voorwaarden van partijen luiden - voor zover hier van belang - als volgt:
“Artikel 1
De echtgenoten sluiten elke gemeenschap van goederen uit.
Artikel 6
Verplicht jaarlijks verrekenen arbeidsinkomen
Partijen verplichten zich jegens elkaar jaarlijks ter verdeling bij helfte bijeen te voegen hetgeen van hun inkomsten uit arbeid niet is besteed ter dekking van de kosten van de huishouding of op andere wijze gelijkelijk aan beiden ten goede is gekomen.
Wat behoort tot de inkomsten uit arbeid?
Onder inkomsten uit arbeid wordt in dit verband verstaan al wat naar maatschappelijke opvattingen daaronder wordt begrepen, zoals inkomsten uit arbeid alsmede te genieten inkomsten uit onderneming, periodieke uitkeringen voor de verwerving waarvan aftrek inkomstenbelasting werd genoten alsmede de uitkeringen welke geacht moeten worden in de plaats te treden van inkomsten uit arbeid, zoals sociale uitkeringen, uitkeringen uit volksverzekeringen, arbeidsongeschiktheidsverzekering en pensioenen en dergelijke.
Wat behoort niet tot de inkomsten uit arbeid?
Tot de inkomsten uit arbeid wordt niet gerekend vermogensaanwas binnen een kapitaalvennootschap en verwante rechtsfiguren, ook niet indien een echtgenoot in overwegende mate bij machte is de winstuitkering te bepalen en de vermogensaanwas (deels) als inkomsten zou kunnen worden gekwalificeerd.
Onder de te genieten inkomsten uit onderneming wordt niet begrepen inkomsten die in die zin niet worden genoten omdat sprake is van (her)investering in de onderneming dan wel sprake is van winst als gevolg van autonome waardestijging van ondernemingsvermogen.
Tot de inkomsten uit arbeid behoren niet de inkomsten uit vermogen, waaronder rente en dividend.
Geen verrekening overig inkomen
De overige inkomsten vallen niet onder de verrekening.
(…)
Wanneer niet meer verrekenen?
Verrekening kan niet worden gevorderd over de periode gelegen nadat een verzoekschrift tot scheiding van tafel en bed of echtscheiding is ingediend.
(…)
Artikel 9
Er bestaat geen verplichting tot verrekening van inkomsten als bedoeld in het vorige artikel:
a. gedurende de periode dat de echtgenoten niet samenwonen, tenzij dit berust op een uitdrukkelijke onderlinge afspraak of het gevolg is van overmacht;
(…)
Artikel 10
De echtgenoten sluiten de toepasselijkheid van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding uit.
(…)
Artikel 11
Bij echtscheiding en scheiding van tafel en bed wordt de waarde van aanspraken op een oudedagsvoorziening, die geen pensioenrechten zijn in de zin van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, niet verrekend.
2.4.19.In artikel 3 van het maatschapscontract is opgenomen dat de man van hetgeen toebehoorde aan de onderneming die tot de aanvangsdatum voor zijn risico en rekening werd uitgeoefend, de volgende zaken en rechten in de maatschap heeft ingebracht:
“a. Het gebruik en genot van de gebouwen en verhardingen, inclusief de aanwezige silo's, ondergrond en erf ter grootte van circa 0.70.00 hectare staande en gelegen aan [adres] , kadastraal thans bekend gemeente [gemeente] , sectie [sectie] nummer [nummer] (gedeeltelijk) één en ander bij ondergetekenden voldoende bekend;
b. Het gebruik en genot van de aanwezige cultuurgronden (sommigen in beklemrechtelijke zin) te [plaats] en [plaats] totaal groot circa 56.21.89 hectare, kadastraal thans bekend gemeente [gemeente] , sectie [sectie] , nummers [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] en sectie [sectie] nummers [nummer] , [nummer] , [nummer] (gedeeltelijk), [nummer] en sectie [sectie] nummers [nummer] en [nummer] , één en ander bij ondergetekenden voldoende bekend;
c. De economische en juridische eigendom van de machines en werktuigen;
d. De economische en juridische eigendom van de inventaris;
e. De economische en juridische eigendom van de overige aanwezige goederen, één en ander bij ondergetekenden voldoende bekend,
één en ander conform de door Administratiekantoor [Administratiekantoor] op te stellen balans per 31 december 2016”.
2.4.22.Uit de maatschapsovereenkomst blijkt dat de veestapel, de machines en de fosfaatrechten zijn ingebracht in de maatschap, zodat het deel van de verkoopopbrengst dat daarop betrekking heeft, tot het maatschapsvermogen behoort. Het vermogen van beide partijen in de maatschap op de peildatum dient volgens de hoofdregel van artikel 1:141 lid 3 BW te worden verrekend, behalve indien de betreffende maat aannemelijk kan maken dat dit vermogen niet is gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden. Voordat kan worden toegekomen aan die vraag, dient duidelijk te zijn hoe groot het maatschapsaandeel van ieder van partijen op de peildatum was. Daar hebben partijen echter geen enkele duidelijkheid over verschaft, en ook de stukken geven daarin geen inzicht. De maatschap tussen partijen is geëindigd op 17 februari 2021, door de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand, maar de maatschap is nog niet afgewikkeld. Bij het einde van de maatschap moet het maatschapsvermogen tussen partijen worden verdeeld zoals bepaald in artikel 8 lid 3 van de maatschapsovereenkomst. Ingevolge die bepaling is ieder der maten bij het eindigen van de maatschap in het vermogen van de maatschap gerechtigd voor het bedrag, waarvoor hij op dat moment in de boeken is gecrediteerd. Uit artikel 15 lid 1 van de maatschapsovereenkomst blijkt verder dat na beëindiging van de maatschap een slotbalans dient te worden opgemaakt. Vast staat dat partijen deze slotbalans nog niet hebben laten opmaken en dat de laatste jaarrekening van de maatschap betrekking heeft op 2017, dus ruimschoots vóór de peildatum (6 augustus 2019). Er is door de vrouw ook een concept-jaarrekening over 2018 overgelegd, maar deze is kennelijk nog niet definitief. Op basis van de thans beschikbare stukken kan de rechtbank daarom niet vaststellen wat het aandeel van de man en wat het aandeel van de vrouw is in het maatschapsvermogen, niet op de peildatum en evenmin bij het einde van de maatschap. Daar komt bij dat partijen van mening verschillen over de vraag welk deel van de verkoopopbrengst met betrekking tot de veestapel, de machines en de fosfaatrechten tot het maatschapsvermogen van de man, en welk deel tot het maatschapsvermogen van de vrouw behoort. De vrouw stelt dat zij als maat gerechtigd is tot de helft van die verkoopopbrengst, maar volgens de man heeft hij zich in de maatschapsovereenkomst de stille reserves in de veestapel, de machines en de fosfaatrechten voorbehouden en dienen de bepalingen in de maatschapsovereenkomst zo te worden uitgelegd dat de volledige waarde bij verkoop uitsluitend aan hem toekomt. Dit geschilpunt moet aan de orde komen bij de afwikkeling van de maatschap. In de onderhavige procedure is de afwikkeling van de maatschap echter door geen van partijen verzocht, ook niet nadat de rechtbank in de beschikking van 19 augustus 2020 het volgende heeft overwogen:
“2.7.4. (…) Voorts is gebleken dat naast de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden ook de ontbinding van de maatschap van partijen, die in 2016 is opgericht, nog moet worden afgewikkeld. Probleem daarbij is dat de jaarrekening van de maatschap over 2019 nog niet is opgemaakt. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben partijen afgesproken dat zij eerst samen zullen inventariseren wat de geschilpunten zijn, wat het te verrekenen vermogen is en hoe de afwikkeling van de ontbinding van de maatschap moet gebeuren. Daarna zullen zij proberen om in onderling overleg tot een oplossing voor de eventuele geschilpunten te komen. (…) Indien partijen niet tot overeenstemming komen, dienen zij de rechtbank te voorzien van een overzicht van de geschilpunten met een nadere toelichting, een standpunt over het inkomensbegrip in de huwelijkse voorwaarden en een overzicht dan wel vermogensopstelling van het te verrekenen vermogen. Ook dienen partijen hun vorderingen concretiseren.”
In het proces-verbaal van 2 februari 2022 heeft de rechtbank partijen hier opnieuw op gewezen. De rechtbank ziet daarom, én omdat deze procedure al vanaf 6 augustus 2019 loopt, geen aanleiding om partijen nogmaals in de gelegenheid te stellen hun standpunten aan te vullen of hun verzoeken te wijzigen.