ECLI:NL:RBNHO:2023:1348

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 februari 2023
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
C/15/330661 / FA RK 22-3613
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar thuisonderwijs en de rol van de Onderwijsbegeleidingsdienst Noord West in de zorg voor minderjarigen

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 20 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vader en een moeder over de opvoeding en het onderwijs van hun twee minderjarige kinderen. De vader verzocht de rechtbank om vervangende toestemming te verlenen voor de inschrijving van de kinderen op een reguliere basisschool, omdat hij zich zorgen maakte over het thuisonderwijs dat de moeder hen bood. De rechtbank had eerder, op 1 september 2022, een beslissing aangehouden in afwachting van een raadsonderzoek naar de onderwijssituatie van de kinderen. Echter, het onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming kon niet plaatsvinden omdat de Raad niet over de benodigde expertise beschikte. De rechtbank heeft daarom besloten dat het onderzoek alsnog uitgevoerd moet worden door de Onderwijsbegeleidingsdienst Noord West (OBD). De rechtbank heeft partijen verwezen naar het wijkteam voor doorverwijzing naar de OBD en benadrukt dat beide ouders onvoorwaardelijke medewerking aan het onderzoek moeten verlenen. De rechtbank houdt de beslissing over de verzoeken van de vader aan tot een nader te bepalen datum en verzoekt partijen om binnen een maand te rapporteren over de voortgang van de aanmelding bij de OBD. De rechtbank heeft ook vragen geformuleerd die beantwoord moeten worden door de OBD, waaronder de onderwijsbehoeften van de kinderen en de vraag of de moeder voldoet aan de onderwijskundige eisen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
vervangende toestemming
zaak-/rekestnr.: C/15/330661 / FA RK 22-3613
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 20 februari 2023
in de zaak van:
[de vader],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. N.E. Reijnen, kantoorhoudende te Amsterdam,
tegen
[de moeder],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. T.M. Melissen, kantoorhoudende te Noord-Scharwoude,
--betreffende--
[de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
[de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
hierna mede te noemen: de minderjarigen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van 1 september 2022, en de daarin genoemde processtukken;
- het briefrapport van de Raad voor de Kinderbescherming, van 9 december 2022, ingekomen op 12 december 2022;
- het bericht van de vader, ingekomen op 19 december 2022;
- het bericht van de moeder, ingekomen op 23 december 2022;
- het bericht van de vader, ingekomen op 23 december 2022;
- het bericht van de vader, van 23 december 20232, ingekomen op 3 januari 2023;
- het bericht van de vader, met bijlage, ingekomen op 24 januari 2023;
- het bericht van de moeder, van 25 januari 2023.
1.2.
Naar aanleiding van veelvuldige berichtgeving van partijen heeft de rechtbank een nadere (regie)zitting gepland. Deze zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2023 in aanwezigheid van partijen, de vader bijgestaan door mr. N.E. Reijnen en de moeder door mr. T.M. Melissen. Ter zitting heeft de moeder een schriftelijke verklaring overgelegd die zij ter zitting heeft voorgedragen.
2. De verdere beoordeling
2.1.
Voorliggend is het verzoek van de vader aan de rechtbank om:
  • vervangende toestemming te verlenen om de kinderen met ingang van schooljaar 2022/2023, dan wel zo spoedig mogelijk na de te geven beschikking, te plaatsen op c.q. in te schrijven (geen slapende inschrijving maar een actieve inschrijving) bij primair (de rechtbank begrijpt: basisschool) [basisschool] , subsidiair [basisschool] , meer subsidiair [basisschool] , verder subsidiair Basisschool [basisschool] en uiterst subsidiair een openbare basisschool op fietsafstand van de echtelijke woning, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen basisschool;
  • te bepalen dat de kinderen daadwerkelijk onderwijs dienen te volgen op de school waar zij staan ingeschreven, althans te bepalen dat de vrouw al dat nodige dient te doen om te realiseren dat de kinderen daadwerkelijk onderwijs volgen bij die betreffende school.
2.2.
Bij beschikking van 1 september 2022 heeft de rechtbank de beslissing op de verzoeken van de vader aangehouden in afwachting van een raadsonderzoek. Meer specifiek heeft de rechtbank overwogen dat zij nader geïnformeerd dient te worden over de vraag welk type onderwijs het meest in het belang is van de kinderen, waarbij inzichtelijk dient te worden gemaakt of de moeder beschikt over de vereiste onderwijskundige capaciteiten om [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] goed te kunnen ondersteunen bij hun ontwikkelingstaken. Daarbij heeft de rechtbank de Raad verzocht om zich tevens uit te laten over de noodzaak van nader didactisch onderzoek, en als dit nodig blijkt, welke instantie daarvoor het meest geschikt is.
2.3.
Bij briefrapport van 9 december 2022 heeft de Raad aangegeven dat tijdens een multidisciplinair overleg is vastgesteld dat de Raad niet over de expertise beschikt om de vragen van de rechtbank te kunnen beantwoorden. De Raad acht nader didactisch onderzoek noodzakelijk en adviseert de rechtbank om de beslissing op de verzoeken van de vader aan te houden in afwachting van een extern deskundigenonderzoek door de Onderwijs Begeleidingsdienst Noordwest (hierna: OBD), waarbij de ouders de toezegging doen hieraan mee te werken. De Raad heeft daarbij opgemerkt dat de ouders zich kunnen aanmelden bij hun gemeente, waarna de gemeente een aanmelding kan doen. Het wijkteam zal dan een coördinerende rol spelen.
2.4.
De vader heeft in zijn schriftelijke reacties op het rapport en ter zitting aangegeven dat zijn zorgen over het thuisonderwijs zoals gegeven door de moeder zijn toegenomen. Zo heeft de moeder geen vast onderkomen gehad en heeft hij zorgen gehad over de plekken waar de moeder nadien heeft verbleven met de kinderen. Om voor stabiliteit te zorgen heeft de vader een tijd lang gefaciliteerd dat het thuisonderwijs bij hem in de woning kon plaatsvinden. De vader heeft toen wederom waargenomen dat er weinig tot geen onderwijs plaatsvindt. Gelet daarop acht de vader het niet in het belang van de kinderen om nog langer verstoken te blijven van onderwijs op een reguliere basisschool en is hij van mening dat zijn verzoeken voor toewijzing gereed liggen. Daarbij benadrukt hij te betwijfelen of een nader onderzoek door de OBD zinvol zal zijn, omdat hij er geen vertrouwen in heeft dat de moeder zich meewerkend zal opstellen. Indien de moeder haar medewerking wel zal verlenen, maar het onderzoek lang op zich laat wachten, vindt de vader het van belang dat de kinderen in ieder geval gedurende het onderzoek naar een reguliere school kunnen gaan
Voorts heeft de vader aangegeven dat er geen vrijstelling van de leerplicht geldt voor volgend jaar. De man wil daar ook niet meer aan meewerken en verwacht dat er forse boetes volgen als de vrouw niet meewerkt aan een inschrijving op een reguliere basisschool. Na een korte schorsing van de behandeling ter zitting, heeft mr. Reijnen aangegeven dat zij de leerplichtambtenaar heeft gebeld en dat er is bevestigd dat er geen sprake is van een gedoogbeleid ten aanzien van [de minderjarige 1] .
2.5.
De moeder heeft hier eveneens schriftelijk en ter zitting gereageerd. De moeder betwist dat zij de afgelopen periode geen onderwijs heeft gegeven en stelt dat haar woonsituatie thans weer is gestabiliseerd. Het probleem tussen partijen bestaat er uit dat de vader de thuisonderwijsmethode van de moeder niet erkent als volwaardig onderwijs. De insteek van het thuisonderwijs is niet de bekende ‘schoolse’ manier van leren, maar juist een vraaggerichte en ongestructureerde manier van leren waar [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] vanwege hun behoeftes (hoogbegaafdheid) juist goed onder gedijen. Verder heeft de moeder aangegeven dat de zorgen van de vader over haar medewerking aan het onderzoek onterecht zijn. De moeder zal haar medewerking verlenen, maar betreurt het wel dat de kinderen nogmaals moeten worden belast met een onderzoek nadat zij al door IEKU Advies zijn onderzocht. Ook vindt zij het belangrijk dat het advies van de OBD niet zonder meer bindend zal zijn. Verder heeft de vrouw de door de man gestelde gang van zaken over de vrijstelling betwist. De leerplichtambtenaar heeft aangegeven dat de vrijstelling voor de jongste dochter van partijen zonder meer wordt verlengd en dat die voor de oudste dochter wordt gedoogd op levensbeschouwelijke grond. Het is dan ook niet aannemelijk dat er nog boetes zullen volgen. De vrouw verzoekt de rechtbank de zaak aan te houden zodat partijen zich kunnen wenden tot het wijkteam, waarna de OBD de zaak kan oppakken. Mr. Melissen heeft daarbij ter zitting aangegeven dat zij van het wijkteam heeft vernomen dat de aanmelding bij de OBD via het wijkteam kan lopen en op korte termijn kan plaatsvinden. Van het contactpersoon van de OBD heeft zij voorts vernomen dat het onderzoek zelf ongeveer 4-6 weken in beslag zal nemen.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.6.
Hoewel de rechtbank net als partijen betreurt dat het onderzoek door de Raad niet heeft plaatsgevonden, is zij van oordeel dat omdat zij de beantwoording van de gestelde vragen nog nodig vindt, het gevraagde onderzoek alsnog dient te worden uitgevoerd door een derde deskundige die de daarvoor benodigde expertise heeft, te weten de OBD. De rechtbank ziet in dit stadium van de procedure geen aanleiding om de verzoeken van de vader, al dan niet voorlopig, toe te wijzen. Daarbij heeft de rechtbank onder meer meegewogen dat de zorgen over het ontbreken van woonruimte van de moeder inmiddels niet meer acuut zijn, nu de moeder onbetwist heeft gesteld dat zij weer woonruimte heeft gevonden. Daarnaast is onvoldoende gebleken dat de huidige verblijfplaats van de moeder het thuisonderwijs zodanig in de weg staat dat de rechtbank de verzoeken thans (voorlopig) dient toe te wijzen. Ook zijn de recente constateringen van de vader dat geen onderwijs plaatsvindt, dan wel dat de kwaliteit daarvan te wensen overlaat naar het oordeel van de rechtbank niet wezenlijk anders dan ten tijde van de mondelinge behandeling op 23 augustus 2022. Het geschil van partijen spitst zich – nog steeds – toe op de vraag wat geschikt onderwijs is en wat niet, hoe het thuisonderwijs dat de moeder geeft zich daartoe verhoudt en wat de kinderen nodig hebben om voldoende toe te komen aan hun ontwikkelingstaken. Daarbij is niet in geschil dat de moeder het thuisonderwijs niet vormgeeft op een standaard ‘schoolse’ manier zoals dat gebeurt op de meeste reguliere basisscholen. Dit feit alleen kan echter niet zonder meer de conclusie dragen dat het onderwijs niet aansluit bij wat de kinderen nodig hebben. Het namens de vader aangevoerde over de afgelopen periode doet dus niet af aan de bij beschikking van 1 september 2022 ingezette koers. Tot slot overweegt de rechtbank dat ook hetgeen is verklaard over de vrijstelling ten aanzien van [de minderjarige 2] en het al dan niet bestaan van een gedoogbeleid ten aanzien van [de minderjarige 1] , de rechtbank niet tot een andersluidende beslissing beweegt. De ouders hebben wisselende verhalen over hoe de situatie precies in elkaar steekt en bij gebrek aan onderbouwende stukken kan de rechtbank niet vaststellen welke gevolgen dit heeft voor deze zaak. Bovendien benadrukt de rechtbank dat indien er sprake is van leerplicht voor [de minderjarige 1] , dit niet vanzelfsprekend zou leiden tot een toewijzing van het verzoek van de vader. In dat geval kan er immers ook nog een geschil bestaan over het type basisschool dat geschikt is.
2.7.
Met inachtneming van al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het onderzoek door de OBD doorgang moet vinden. De rechtbank verwijst partijen daarom naar het wijkteam voor een doorverwijzing naar de OBD. De rechtbank benadrukt met klem dat beide partijen onvoorwaardelijke medewerking dienen te verlenen aan het onderzoek van de OBD. Indien partijen dit niet doen, zal de rechtbank daaruit de conclusie trekken die haar geraden voorkomt.
2.8.
Voorts ziet de rechtbank – zoals ter zitting al is aangegeven – aanleiding om de vragen die zij door de OBD beantwoord wil zien nader te concretiseren. De vragen zijn:
  • wat zijn de onderwijsbehoeften van de kinderen en in hoeverre is sprake van hoogbegaafdheid;
  • waar staan de minderjarigen in hun leercurve en is dat leeftijdsconform;
  • hoe geeft de moeder het onderwijs planmatig en feitelijk vorm, en voldoet zij daarmee aan de behoeftes van de kinderen;
  • zijn er faciliteiten in het regulier onderwijs binnen de regio die aansluiten op de behoeften van de kinderen.
2.9.
De rechtbank verzoekt partijen om binnen een maand, te weten uiterlijk 20 maart 2023, de rechtbank schriftelijk te informeren over de vraag of de aanmelding is gelukt en wat de termijn is waarbinnen de OBD zou kunnen starten. Zodra daar meer duidelijkheid over is zal de rechtbank – naar verwachting via een bericht in het roljournaal – partijen informeren over welke duur de rechtbank de zaak zal aanhouden.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
verwijst partijen naar het wijkteam voor doorverwijzing naar de Onderwijsbegeleidingsdienst Noord West, met inachtneming van hetgeen is overwogen in overwegingen 2.7. en 2.8;
3.2.
houdt de beslissing ten aanzien van de verzoeken van de vader aan tot een nader te bepalen datum;
3.3
verzoekt partijen binnen één maand, te weten uiterlijk 20 maart 2023, aan te geven of de aanmelding bij de Onderwijsbegeleidingsdienst Noord West (via het wijkteam) is gelukt en binnen welke termijn het onderzoek naar verwachting afgerond zal zijn. De rechtbank wijst partijen erop dat zij partijen nadien zal informeren voor welke termijn de zaak zal worden aangehouden.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.E. Kamer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2023.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.