ECLI:NL:RBNHO:2023:13478

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 december 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
10490566 \ CV EXPL 23-2069
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling opleidingskosten en klachtplicht bij gebrekkige uitvoering van de overeenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 27 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een cursist en haar opleider, PMU Elegance B.V. De cursist, aangeduid als eiseres, vorderde terugbetaling van de opleidingskosten van € 2.238,50, plus buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente, omdat zij meende dat de kwaliteit van de opleiding niet voldeed aan de verwachtingen. De kantonrechter oordeelde echter dat de eiseres niet tijdig had geklaagd over de kwaliteit van de opleiding, waardoor haar vordering werd afgewezen. De eiseres had zich in 2018 ingeschreven voor de opleiding 'PMU specialist', maar had pas in februari 2022, na een eerdere procedure in 2020, haar klachten geuit. De kantonrechter stelde vast dat de eiseres onvoldoende had onderbouwd dat zij tijdig had geklaagd en dat de kwaliteit van de lessen onder de maat was. De rechter benadrukte dat een schuldeiser zijn rechten verliest als hij niet binnen een redelijke termijn klaagt over gebreken in de prestatie. De kantonrechter concludeerde dat de eiseres niet had voldaan aan haar klachtplicht en dat de vordering om die reden moest worden afgewezen. Tevens werd eiseres veroordeeld tot betaling van de proceskosten, omdat zij ongelijk kreeg in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 10490566 \ CV EXPL 23-2069 (rvk)
Uitspraakdatum: 27 december 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [woonplaats]
eiseres
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. I.C. Andréa
[toevoegingsnr.: 4OU5693]
tegen

1.[gedaagde 1]

wonende te [woonplaats]
2. de besloten vennootschap
PMU Elegance B.V.
gedaagde partijen
verder gezamenlijk te noemen: [gedaagden]
gemachtigde: mr. R.P.M. Duijndam
De zaak in het kort
In deze zaak gaat het om de vraag of een cursist recht heeft op terugbetaling van de opleidingskosten. De kantonrechter is van oordeel dat de cursist niet tijdig heeft geklaagd bij de aanbieder van de opleiding over de kwaliteit van de opleiding en dat daarom de vordering moet worden afgewezen. Overigens is ook niet aannemelijk geworden dat de kwaliteit van de aangeboden lessen onder de maat was.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding van 20 april 2023 een vordering tegen [gedaagden] ingesteld. [gedaagden] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 5 oktober 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiseres] bij brief van 3 oktober 2023 haar eis verminderd.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagden] aangeboden dat [eiseres] alsnog kosteloos een laatste les bij haar zou mogen volgen. [eiseres] heeft dat aanbod niet aanvaard, omdat zij niet wilde dat zij nog van [gedaagden] les zou krijgen.
1.4.
Partijen hebben vervolgens vonnis gevraagd.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] heeft zich in 2018 bij [gedaagden] , die toen handelde onder de naam [gedaagde 1] , ingeschreven voor een opleiding ‘PMU specialist’. In die opleiding werden vaardigheden bijgebracht op het gebied van permanente make-up (PMU). De opleiding bestond uit tien opleidingsdagen waarbij zowel praktijkonderwijs als theorie werd onderwezen. De kosten voor de opleiding bedroegen € 2.238,50 en [eiseres] heeft dit bedrag ook betaald. [eiseres] heeft negen van de tien opleidingsdagen daadwerkelijk gevolgd.
2.2.
In mei 2020 is [eiseres] een procedure tegen [gedaagden] gestart bij de rechtbank Den Haag. Tijdens de mondelinge behandeling van de zaak op 29 september 2020 heeft [eiseres] haar vordering ingetrokken.
2.3.
Op 22 februari 2022 heeft de advocaat van [eiseres] een brief geschreven aan [gedaagden] waarin staat dat [gedaagden] in de gelegenheid wordt gesteld om de verplichtingen die voortvloeien uit de overeenkomst na te komen en dat een concreet voorstel over het volgen van de opleiding en het behalen van het certificaat PMU Specialist, binnen veertien dagen moet zijn ontvangen. De advocaat van [gedaagden] heeft op 22 februari 2022 geantwoord dat hij betwist dat de kwaliteit van de lessen ondermaats was. Uit coulance is aan [eiseres] het voorstel gedaan om één opleidingsdag (die [eiseres] had gemist) alsnog in te halen.

3.De vordering

3.1.
[eiseres] wil haar geld terug. Zij wil dat bereiken door de overeenkomst met [gedaagden] te laten ontbinden. [eiseres] vordert dan ook, na vermindering van eis, dat de kantonrechter de tussen [eiseres] en [gedaagden] gesloten overeenkomst ontbindt en [gedaagden] (hoofdelijk) veroordeelt tot betaling van € 3.311,20. Dit bedrag bestaat uit de (terug te betalen) opleidingskosten van € 2.238,50 en de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.072,70. [eiseres] maakt daarnaast aanspraak op de wettelijke rente en de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagden] op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst van opdracht gehouden was goed onderwijs te verzorgen. [gedaagden] heeft niet aan die verplichting voldaan. [gedaagden] heeft niet alle afgesproken lessen aangeboden en zij heeft nagelaten [eiseres] persoonlijk te begeleiden en kennis over te dragen over het aanbrengen van permanente make-up. Het theorieboek dat zij aan het begin van de cursus zou ontvangen, heeft [eiseres] pas na de laatste opleidingsdag ontvangen.
[eiseres] heeft daarnaast les gehad van onvoorbereide en niet-gekwalificeerde assistentes van [gedaagden] . Dit vormt een tekortkoming en deze tekortkoming is zo ernstig dat de ontbinding van de overeenkomst gerechtvaardigd is. Omdat er daarbij sprake is van verzuim aan de kant van [gedaagden] , is [eiseres] bevoegd de overeenkomst te ontbinden. [gedaagden] heeft immers niet voldaan aan de in de brief van 20 januari 2022 gestelde redelijke termijn om alsnog aan haar verplichtingen te voldoen en als gevolg daarvan is het verzuim ingetreden. Los daarvan verkeert [gedaagden] in verzuim omdat uit haar mededelingen af te leiden valt dat zij hoe dan ook niet zou nakomen – en in dat geval treedt het verzuim zonder ingebrekestelling in.
3.3.
Als gevolg van de ontbinding zijn verplichtingen tot ongedaanmaking van de ontvangen prestaties ontstaan. [gedaagden] dient daarom aan [eiseres] de opleidingskosten van € 2.238,50 terug te betalen.
3.4.
Gelet op het verzuim is [gedaagden] ook de wettelijke rente over dit bedrag verschuldigd, vanaf 4 februari 2022.
3.5.
Omdat [gedaagden] ondanks aanmaningen volhardde in het niet- terugbetalen van het opleidingsgeld heeft [eiseres] buitengerechtelijke incassowerkzaamheden laten verrichten. De kosten daarvan (€ 1.072,70) komen voor vergoeding in aanmerking.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagden] betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat zij niet in verzuim is komen te verkeren zodat [eiseres] niet bevoegd is de overeenkomst te ontbinden. Bovendien heeft [eiseres] niet binnen bekwame tijd bij [gedaagden] haar beklag gedaan over het gestelde onder de maat zijn van de aangeboden lessen. Omdat zij te laat heeft geklaagd kan [eiseres] geen vordering meer instellen vanwege dat gestelde gebrek.
4.2.
Inhoudelijk voert [gedaagden] aan dat de kwaliteit van de lessen wel degelijk goed was. Bovendien is tijdig en deugdelijk lesmateriaal verstrekt en zijn alle lesdagen aangeboden.

5.De beoordeling

5.1.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagden] verplicht is om kwalitatief goed onderwijs te geven, zich daar in ieder geval voor in te spannen. Dat volgt inderdaad uit de wet en de overeenkomst, maar [gedaagden] zegt dat zij wel degelijk kwalitatief goed onderwijs heeft aangeboden.
[gedaagden] heeft daarnaast als verst strekkend verweer aangevoerd dat [eiseres] te laat is met haar klachten. De kantonrechter zal daarom op dat verweer als eerste beslissen.
Formeel verweer: schending klachtplicht
5.2.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres] inderdaad niet tijdig heeft geklaagd. Het gevolg daarvan is dat zij geen beroep meer kan doen op een eventueel gebrek in de nakoming van de verplichtingen van [gedaagden] en dat betekent dat de vordering van [eiseres] moet worden afgewezen. Dit oordeel wordt hieronder toegelicht.
5.3.
Een schuldeiser kan op een gebrek in de prestatie geen beroep meer doen indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt, of redelijkerwijze had moeten ontdekken, bij de schuldenaar terzake heeft geprotesteerd. [1] De vraag of binnen bekwame tijd is geklaagd, moet worden beantwoord aan de hand van alle relevante omstandigheden, waaronder de vraag of de schuldenaar ( [gedaagden] ) nadeel lijdt door de lengte van de in acht genomen klachttermijn. De strekking van deze bepaling is de bescherming van de schuldenaar tegen late en daardoor moeilijk te betwisten klachten. Daarbij komt nog dat de schuldenaar er niet al te lang na het verrichten van zijn prestatie op moet kunnen vertrouwen dat hij met zijn prestatie volledig gekweten is. Indien niet tijdig geklaagd wordt, verliest de schuldeiser zijn rechten en bevoegdheden.
5.4.
Op [gedaagden] rusten de stelplicht en bewijslast van feiten die een beroep op de schending van de klachttermijn kunnen dragen. Het ligt echter op de weg van [eiseres] om te stellen en zo nodig te bewijzen dat en op welk tijdstip er is geklaagd. [eiseres] heeft gesteld dat zij gedurende de opleiding bij [gedaagden] meermaals heeft geklaagd over de kwaliteit van de aangeboden lessen. Dit wordt echter betwist door [gedaagden] . [gedaagden] onderbouwt die betwisting met de stelling dat gedurende de lessen [eiseres] juist lovend was over de kwaliteit van de lessen. [gedaagden] verwijst hierbij naar verschillende Whatsapp-berichten in de periode april tot en met september 2018.
5.5.
De kantonrechter stelt vast dat in die berichten inderdaad niet te lezen is dat [eiseres] zich bij [gedaagden] beklaagt over de lessen. Uit die berichten blijkt eerder het tegendeel; dat [eiseres] juist tevreden was. Gelet hierop ligt het op de weg van [eiseres] haar stelling te onderbouwen, bijvoorbeeld door preciezer aan te geven wanneer en in welke bewoordingen zij dan geklaagd heeft, of schriftelijke stukken of getuigenverklaringen over te leggen. Dat heeft zij niet gedaan, zodat haar stelling dat zij al tijdens of kort na de opleiding heeft geklaagd onvoldoende onderbouwd is en daarom moet worden verworpen. Uit de stukken en de stellingen van partijen komt naar voren dat voorafgaand aan het dagvaarden van [gedaagden] in mei 2020 niet is geklaagd en dat na het vonnis in die procedure in december 2020, namens [eiseres] pas voor het eerst op 9 februari 2022 contact gezocht wordt met [gedaagden] over de kwaliteit van de opleiding.
5.6.
In dit geval is de kantonrechter van oordeel dat de belangen van [gedaagden] zijn geschaad. Het gaat om tien aangeboden lesdagen in de periode april tot en met september 2018. Doordat de kwaliteit van de lessen pas aantoonbaar aan de orde is gesteld bij de eerste dagvaarding van mei 2020 en daarna pas weer in februari 2022, is het voor [gedaagden] moeilijk om de klachten te betwisten. De gang van zaken tijdens de lessen is na dit tijdsverloop niet goed meer te achterhalen, juist omdat het gaat om feiten en omstandigheden van voorbijgaande aard zoals de vragen door wie, wanneer en hoe lang er les gegeven is en met welke modellen er gewerkt is. Dit zijn omstandigheden die misschien niet allemaal genoteerd worden, maar wel van belang zijn en na verloop van tijd steeds moeilijker te achterhalen worden. De conclusie is dat [eiseres] niet heeft voldaan aan haar plicht om tijdig te klagen en dat haar vordering alleen al daarom moet worden afgewezen.
Inhoudelijke beoordeling ten overvloede
5.7.
De kantonrechter overweegt daarnaast nog ten overvloede dat onvoldoende duidelijk is geworden wat er inhoudelijk nu eigenlijk aan de opleiding schortte. [gedaagden] heeft – ook ter zitting – gedetailleerd uiteengezet hoe de gang van zaken was tijdens de opleidingsdagen en [eiseres] heeft daartegenover onvoldoende feiten en omstandigheden aangedragen die maken dat aan de uiteenzetting van [gedaagden] moet worden getwijfeld.
Proceskosten
5.8.
De proceskosten komen voor rekening van [eiseres] , omdat zij ongelijk krijgt. Daarbij wordt [eiseres] ook veroordeeld tot betaling van € 132,- aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [gedaagden] worden gemaakt. De gevorderde rente over de proceskosten zal worden toegewezen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagden] worden vastgesteld op een bedrag van € 792,- aan salaris van de gemachtigde van [gedaagden] ;
6.3.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van € 132,- aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [gedaagden] gemaakt;
6.4.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 6:89 Burgerlijk Wetboek (BW).