ECLI:NL:RBNHO:2023:1346

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 februari 2023
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
15/111965-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensensmokkel door verdachte met look-a-like paspoort en betrokkenheid van familieleden

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 10 februari 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensensmokkel. De verdachte heeft in de periode van 3 mei 2019 tot en met 17 mei 2019 samen met anderen twee personen vanuit Griekenland naar Nederland gesmokkeld. Dit gebeurde door hen te laten reizen op het paspoort van haar zus, een zogenaamd look-a-like paspoort. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij het voorbereiden van het vertrek van de gesmokkelden, het ter beschikking stellen van het look-a-like paspoort en de begeleiding van de gesmokkelden voorafgaand aan de vlucht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 240 uren taakstraf, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, en tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaren. Bij de strafoplegging is rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. S. Bauduin, in overweging genomen, evenals de argumenten van de verdediging, vertegenwoordigd door haar raadsvrouw, mr. E.P. Vroegh. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde geschoven en heeft op basis van de bewijsmiddelen, waaronder WhatsApp-berichten, geconcludeerd dat de verdachte opzettelijk onbekend gebleven meisjes behulpzaam is geweest bij het verkrijgen van toegang tot Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en haar medeverdachten wisten dat deze toegang wederrechtelijk was.

De rechtbank heeft de verdachte niet alleen veroordeeld op basis van de bewezen feiten, maar ook rekening gehouden met haar persoonlijke omstandigheden, waaronder haar jonge leeftijd en de rol van haar moeder in het geheel. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding geven om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar te volstaan met een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/111965-20 (P)
Uitspraakdatum: 10 februari 2023
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 januari 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Bauduin en van hetgeen de verdachte en haar raadsvrouw, mr. E.P. Vroegh, advocaat te ‘s-Hertogenbosch, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 03 mei 2019 tot en met 17 mei 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of te Raalte en/of te Eindhoven, in elke geval in Nederland en/of Athene, in elk geval in Griekenland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, uit winstbejag een gewoonte gemaakt van het opzettelijk behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van toegang tot en/of doorreis door Nederland en/of een andere lidstaat van de Europese Unie en/of IJsland en/of Noorwegen en/of een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York tot stand gekomen Verdrag tegen transnationale
georganiseerde misdaad,
immers heeft/hebben/is/zijn zij, verdachte en/of haar mededader(s):
*in de periode van 3 mei 2019 tot en met 5 mei 2019 een onbekend gebleven persoon, behulpzaam geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland of hen daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaft, door:
- aan deze personen een niet op zijn naam gesteld (zogenaamde look-a-like) paspoort ter beschikking te stellen het/de niet op zijn naam gesteld paspoort(en) een of meermalen ter controle aan te bieden, en/of
- daarmee tezamen met voornoemde perso(o)n(en) in te checken op luchthaven Athene en/of
- deze personen te begeleiden en aanwijzingen te geven voorafgaand, tijdens en na de vlucht van Griekenland naar Nederland, en/of
- deze personen gedurende een of meer dagen onderdak te bieden;
en/of
*in de periode van 15 mei 2019 tot en met 17 mei 2019 een onbekend gebleven persoon, behulpzaam geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland of hen daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaft, door:
- aan deze personen een niet op zijn naam gesteld (zogenaamde look-a-like) paspoort ter beschikking te stellen het/de niet op zijn naam gesteld paspoort(en) een of meermalen ter controle aan te bieden, en/of
- daarmee tezamen met voornoemde perso(o)n(en) in te checken op luchthaven Athene en/of
- deze personen te begeleiden en aanwijzingen te geven voorafgaand, tijdens en na de vlucht van Griekenland naar Nederland;
terwijl zij, verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) wisten of ernstige redenen hadden te vermoeden dat die toegang of die doorreis wederrechtelijk was.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. Verder heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat twee smokkelincidenten niet gelijkgesteld kunnen worden met een gewoonte, zodat dit onderdeel van de tenlastelegging niet bewezenverklaard kan worden.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de ten laste gelegde incidenten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat niet kan worden bewezen dat de verdachte heeft gehandeld uit winstbejag. Daarnaast stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen, zodat de verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
Uit de bewijsmiddelen en de overige stukken in het dossier (waaronder de verklaring van de verdachte ter terechtzitting) leidt de rechtbank het volgende af.
Op 3 mei 2019 is de verdachte naar Athene (Griekenland) gevlogen. Tijdens deze reis spreekt de verdachte via WhatsApp met haar moeder [naam 1] over het smokkelen van een meisje dat lijkt op haar andere zus, [naam 2] . De verdachte wordt door haar moeder geïnstrueerd dat zij geld in ontvangst moet nemen. Op 5 mei 2019 is de verdachte teruggevlogen naar Nederland, samen met iemand die heeft gereisd op de naam en het paspoort van [naam 2] . Via WhatsApp zegt de verdachte tegen haar moeder dat zij (de rechtbank begrijpt: de verdachte en het gesmokkelde meisje) staande zijn gehouden en dat het meisje tegen de beambte heeft gezegd dat zij [naam 2] heet, waarbij de verdachte vervolgens tegen deze beambte heeft gezegd dat het meisje haar zusje was. De verdachte stuurt vervolgens een foto naar haar moeder van het onbekend gebleven meisje en laat weten dat zij in het vliegtuig zitten.
Op 15 mei 2019 is de verdachte, zo blijkt uit vluchtgegevens van RyanAir, wederom naar Athene gevlogen, samen met de medeverdachte [medeverdachte] , de zus van de verdachte. Voor de terugreis op 16 mei 2019 was ook een vliegticket van Athene naar Eindhoven op naam van [naam 2] geboekt. Via WhatsApp spreken [medeverdachte] en haar moeder erover dat [medeverdachte] en de verdachte een meisje op het paspoort van [naam 2] zullen smokkelen en dat zij kleding voor het meisje zullen kopen waarmee zij kan reizen. Hun moeder zegt dan dat zij niet moeten vergeten om de zwarte sjaal en een grijs kapje mee te nemen voor het meisje. Op 16 mei 2019 stuurt de verdachte een foto naar haar moeder waarop te zien is dat zij samen met [medeverdachte] en twee andere meisjes in een wachtruimte zit op de luchthaven. [medeverdachte] informeert vervolgens haar moeder dat zij in het vliegtuig zitten en deze vertrekt. Uit de vluchtgegevens blijkt dat [verdachte] , [medeverdachte] en (een persoon op naam van) [naam 2] daadwerkelijk zijn geboard.
Ter terechtzitting heeft de verdachte ontkend dat zij zich tijdens de twee ten laste gelegde reizen van Athene naar Nederland heeft schuldig gemaakt aan mensensmokkel. Een van de reizen zou zij hebben gemaakt om inkopen te doen voor de bruiloft van haar zusje [medeverdachte] . Ook zou zij samen met [medeverdachte] tijdens een van de reizen twee of drie onbekende meisjes zijn tegengekomen, die zijn meegereisd naar Nederland. Op 16 mei 2019 is zij alleen met [medeverdachte] teruggevlogen naar Nederland, aldus de verdachte.
De rechtbank schuift de verklaringen van de verdachte als volstrekt ongeloofwaardig terzijde. Op grond van de bewijsmiddelen, in het bijzonder de inhoud van de WhatsApp-gesprekken tussen de verdachte en haar moeder, zoals hierboven aangehaald, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte tijdens beide reizen opzettelijk onbekend gebleven meisjes behulpzaam is geweest bij het verschaffen van toegang tot Nederland door hen te begeleiden tijdens de reizen en hen te laten reizen op het paspoort van [naam 2] . De verdachte heeft bij de Marechaussee noch ter terechtzitting een geloofwaardige en verifieerbare verklaring kunnen geven voor de zeer belastende bevindingen uit het dossier.
Dat de verdachte een gewoonte heeft gemaakt van het smokkelen van personen acht de rechtbank, met de officier van justitie, niet bewezen nu twee bewezenverklaarde smokkelincidenten niet zonder meer gelijk te stellen zijn met een gewoonte.
Medeplegen
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat sprake is geweest van een voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, nu de verdachte bij het plegen van het feit enkel een uitvoerende rol had en zij uit loyaliteit voor haar ouders heeft gehandeld.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw en overweegt daartoe als volgt.
De verdachte is onder meer samen met [medeverdachte] afgereisd naar Griekenland. Tijdens de reizen heeft de verdachte intensief en veelvuldig contact onderhouden met haar moeder over het smokkelen van een meisje op het paspoort van [naam 2] en het verloop van de reis. Daarnaast werd zij door haar moeder geïnstrueerd om geld in ontvangst te nemen en speciale kleding aan te schaffen voor het meisje voor tijdens de reis. De verdachte heeft dan ook uitvoering gegeven aan een gezamenlijk plan van de verdachten en hun moeder.
Gelet op de bewijsmiddelen en voornoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden dat de verdachte het feit telkens in nauwe en bewuste samenwerking met anderen heeft gepleegd.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
zij op tijdstippen in de periode van 3 mei 2019 tot en met 17 mei 2019 in Nederland en Griekenland, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot Nederland,
immers zijn zij, verdachte en haar mededaders:
*in de periode van 3 mei 2019 tot en met 5 mei 2019 een onbekend gebleven persoon, behulpzaam geweest bij het zich verschaffen van toegang tot Nederland door:
- aan deze persoon een niet op zijn naam gesteld (zogenaamde look-a-like) paspoort ter beschikking te stellen en het niet op zijn naam gesteld paspoort ter controle aan te bieden, en
- daarmee tezamen met voornoemde persoon in te checken op luchthaven Athene, en
- deze persoon te begeleiden en aanwijzingen te geven voorafgaand aan de vlucht van Griekenland naar Nederland;
en
*in de periode van 15 mei 2019 tot en met 17 mei 2019 een onbekend gebleven persoon, behulpzaam geweest bij het zich verschaffen van toegang tot Nederland door:
- tezamen met voornoemde persoon in te checken op luchthaven Athene, en
- deze persoon te begeleiden en aanwijzingen te geven voorafgaand aan de vlucht van Griekenland naar Nederland;
terwijl zij, verdachte en haar mededaders telkens wisten dat die toegang of die doorreis wederrechtelijk was.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
mensensmokkel, terwijl het feit in vereniging wordt begaan door meerdere personen, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte, gezien de ernst van het feit enerzijds en de overschrijding van de redelijke termijn van berechting anderzijds, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht en een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie gaat er hierbij vanuit dat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn van twee jaar is gaan lopen op 22 november 2019, toen de verdachte in verzekering is gesteld. Dat betekent in de visie van de officier van justitie dat als de rechtbank in deze zaak vonnis wijst, de redelijke termijn met bijna 15 maanden is overschreden.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij de op te leggen straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn. Op grond van het voorgaande heeft de raadsvrouw verzocht een werkstraf op te leggen. Subsidiair heeft zij verzocht een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht eventueel een aanvullend voorwaardelijk strafdeel op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft in een periode van één maand samen met anderen in ieder geval twee meisjes vanuit Griekenland naar Nederland gesmokkeld. Dit deed de verdachte in ieder geval samen met haar moeder en [medeverdachte] , haar zus. Telkens reisde zij naar Athene om daar de meisjes op te halen om hen vervolgens naar Nederland te smokkelen. Hiervoor ontvingen de verdachte en haar familieleden aanzienlijke bedragen. Door mensensmokkel wordt niet alleen het overheidsbeleid inzake bestrijding van illegaal verblijf in en illegale toegang tot Nederland en andere landen van de Europese Unie doorkruist, maar wordt ook bijgedragen aan het in standhouden van een illegaal circuit, waardoor het maatschappelijk verkeer wordt of kan worden gefrustreerd en gecorrumpeerd, terwijl het beeld en de positie van de ‘echte’ asielzoeker daardoor kan worden geschaad. Bovendien heeft de verdachte misbruik gemaakt van kwetsbare personen die zich in zware omstandigheden bevinden en in die omstandigheden van hen veel geld afhandig gemaakt.
De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat zij geen opening van zaken heeft gegeven en zij daarmee geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor haar daden. De verdachte heeft een uitvoerende rol gehad bij het smokkelen van de meisjes en heeft hierbij gehandeld uit eigen financieel gewin, zo komt duidelijk naar voren uit de WhatsAppberichten met haar moeder. De ernst van de feiten rechtvaardigt in beginsel een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, van 28 december 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 23 december 2022 van [reclasseringswerkster] als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland. Hierin wordt geadviseerd om bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Redelijke termijn
In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft hierbij te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank stelt vast dat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen op 22 november 2019, nu de inverzekeringstelling van de verdachte op die dag is aangevangen. Het eindvonnis wordt heden, op 10 februari 2023, gewezen. De redelijke termijn is daarom met bijna 15 maanden overschreden. De rechtbank is van oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn niet aan de verdachte valt toe te rekenen en dat niet anderszins is gebleken van bijzondere omstandigheden. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
Verder houdt de rechtbank in het voordeel van de verdachte rekening met de erg jonge leeftijd van de verdachte ten tijde van de gepleegde feiten en het gegeven dat haar moeder een sturende rol lijkt te hebben gehad bij het plegen van de feiten. Na het plegen van dit feit is de verdachte niet opnieuw met politie en justitie in aanraking gekomen en blijkens de reclasseringsrapportage heeft de verdachte inmiddels haar leven beter op orde. De verdachte heeft de zorg voor haar minderjarige zoon, die na eerdere uithuisplaatsingen weer thuis woont. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou dit doorkruisen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de persoonlijke omstandigheden in combinatie met de overschrijding van de redelijke termijn gegronde redenen vormen om aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf (meer) op te leggen en te volstaan met een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat deze gevangenisstraf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
7. In beslag genomen en niet teruggegeven goed
Onder de verdachte is in beslag genomen:
1 STK Ring (goud, ingelegd met steentjes/diamantjes)
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het in beslag genomen goed teruggegeven kan worden aan de verdachte.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich niet uitgelaten ten aanzien van het in beslag genomen en niet teruggegeven goed.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven goed, te weten:
1 STK Ring (goud, ingelegd met steentjes/diamantjes)
dient te worden teruggegeven aan de verdachte nu niet blijkt dat dit goed voldoet aan een van de in artikel 33a van het Wetboek van Strafrecht genoemde criteria.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 197a van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat deze gevangenisstraf
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
240 (tweehonderdveertig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 4 maanden hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Gelast de teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven goed, te weten:
1 STK Ring (goud, ingelegd met steentjes/diamantjes).
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.W.M. Giesen, voorzitter,
mr. A. Buiskool en mr. H. Bakker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Snelder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 februari 2023.