ECLI:NL:RBNHO:2023:13341

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
15/183601-22 en 13/246998-21 (vord tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak medeplegen van oplichting en veroordeling voor diefstal met valse sleutels

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 november 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bankhelpdeskfraude, diefstal met valse sleutels en computervredebreuk. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de beschuldigingen van medeplegen van oplichting en computervredebreuk, maar heeft haar wel schuldig bevonden aan diefstal met gebruikmaking van een valse sleutel. De verdachte was betrokken bij een georganiseerde vorm van oplichting waarbij ouderen werden benaderd door iemand die zich voordeed als bankmedewerker. De slachtoffers werden misleid om hun bankpassen en pincodes af te geven, waarna de verdachte en haar mededaders geldbedragen van hun rekeningen hebben gepind. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de oplichting en computervredebreuk, maar dat er wel bewijs was voor haar rol in de diefstal. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 219 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een gedragsinterventie. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding aan de ING bank en een slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/183601-22 en 13/246998-21 (vord tul)
Uitspraakdatum: 28 november 2023
Tegenspraak
verkort strafvonnis(art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 november 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J.A. Huibers en van hetgeen de verdachte en haar raadsvrouw, mr. Y. Hamelzky, advocaat te Purmerend, naar voren hebben gebracht.

1.Beschuldiging

De verdachte wordt beschuldigd van bankhelpdeskfraude. Samen met anderen zou zij door oplichting bankpassen hebben verkregen van de aangevers (feit 1). Met die bankpassen is contant geld opgenomen en zijn aankopen gedaan (feit 2). Bij sommige aangevers zou door de dader(s) zijn ingelogd op de omgeving voor internetbankieren (feit 3).
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 februari 2022 tot en met 4 maart 2022 te onder meer Den Haag en/of Haarlem en/of Heemstede en/of Aerdenhout en/of Nieuw-Vennep en/of Katwijk, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, onder meer [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een of meerdere bankpassen en/of pincodes en/of sieraden en/of (een) geldbedrag(en) van bovengenoemde slachtoffers, door
- zich (voorstellende als [naam 1] en/of [naam 2] ) voor te doen als bankmedewerker/medewerker van de fraudehelpdesk en/of
- aan te geven dat er fraudeleuze handelingen zijn gepleegd op de bankrekening en/of dat iemand heeft geprobeerd om een geldbedrag van haar/hun rekening(en) af te halen/schrijven en/of
- te zeggen dat er een bankmedewerkster langs zou komen om voornoemde slachtoffer(s) te helpen en/of hun pinpas(sen) op te halen en/of
- aan voornoemde slachtoffer(s) een code te verstrekken waarmee de langskomende bankmedewerkster zich zou melden en/of
- bij voornoemde slachtoffer(s) langs te gaan en zich voor te doen als bankmedewerkster (zich voorstellend als [naam 3] ) om in de computer en/of mobiele telefoon en/of een ander apparaat (met de bankpas) van voornoemde slachtoffer(s) de bankrekening(en) te bekijken en/of controleren en/of om de pinpas(sen) van voornoemde slachtoffers te controleren en/of mee te nemen en/of
- bij voornoemde slachtoffer(s) langs te gaan en zich voor te doen als personen die berovingen onderzochten en/of
- met de verkregen bankpas en/of pincode van voornoemde slachtoffer(s) de woning van die slachtoffer(s) te verlaten om met de verkregen bankpas en/of pincode bij een pinautomaat geld te pinnen en/of cadeaukaarten te kopen en/of
- voornoemde slachtoffer(s) om sieraden en/of contant geld te vragen om te verzekeren;
Feit 2zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 februari 2022 tot en met 4 maart 2022 te onder meer Den Haag en/of Haarlem en/of Heemstede en/of Aerdenhout en/of Katwijk, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) een of meerdere geldbedragen van (in totaal) € 16.148,18, althans een (contant) geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorend aan onder meer [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 8] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen geldbedrag(en) en/of goederen onder hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door met de pinpas(sen) van voornoemde slachtoffers onbevoegd geldbedragen over te maken naar andere bankrekeningen en/of op te nemen bij geldautomaten en/of online goederen te kopen bij Mediamarkt en/of Cool Blue en/of goederen bij een of meer winkels te kopen door (telkens) deze bankpas(sen) en/of vervolgens de pincode(s), welke een unieke combinatie met het nummer op voornoemde bankpas vorm(en), in te toetsen waarna de aldus gedane betaling(en) telkens ten laste van voornoemde slachtoffer(s) zijn gekomen;
Feit 3zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 februari 2022 tot en met 4 maart 2022 te onder meer Den Haag en/of Haarlem en/of Aerdenhout en/of Katwijk, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (meermalen) opzettelijk en wederrechtelijk is binnengedrongen in een geautomatiseerd werk of in een deel daarvan, te weten server(s) van de (beveiligde) internetbankieren omgeving waarvan de rekeningen toebehoren aan een of meerdere klanten van de Rabobank en ING en ABN AMRO en/of een andere bankinstelling, te weten onder meer [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 8] , waarbij verdachte zich telkens de toegang tot de geautomatiseerde werken heeft verworven met behulp van valse sleutels, door het telkens inloggen met middels phising en/of onrechtmatig verkregen (inlog)gegevens voor internetbankieren (zoals de gebruikersnaam en/of het wachtwoord en/of verificatiecode) en door het aannemen van een valse hoedanigheid, te weten als geautoriseerde klanten van Rabobank en/of ING en/of ABN AMRO en/of een andere bankinstelling.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten, met dien verstande dat het dossier geen bewijs bevat dat de onder feit 3 ten laste gelegde computervredebreuk is gepleegd bij [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] . De verdachte moet van dat deel van het tenlastegelegde worden vrijgesproken, aldus de officier van justitie.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de diefstal onder feit 2 voor zover dit de aangevers [slachtoffer 4] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] betreft. Volgens de raadsvrouw moet de verdachte worden vrijgesproken van de andere beschuldigingen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Inleiding
De politie is in maart 2022 een onderzoek gestart onder de naam Ruddy. Dit onderzoek richtte zich op een aantal aangiften van een specifieke vorm van oplichting, die ook wel wordt aangeduid met de term ‘bankhelpdeskfraude’. Uit de aangiften in het dossier komt een beeld naar voren van een in grote lijnen telkens dezelfde werkwijze, die zich in het kort als volgt laat omschrijven. De beoogde slachtoffers, die telkens op hoge leeftijd waren, werden gebeld door een persoon, die zich voordeed als medewerker van een bank. De zogenaamde medewerker (die zich in enkele gevallen van de naam [naam 1] , [naam 2] of [naam 2] bediende) vertelde het slachtoffer dat er fraudeleuze handelingen waren gepleegd met de bankrekening van het slachtoffer. De ‘bankmedewerker’ gaf te kennen dat er iemand van de bank bij het slachtoffer zou langskomen om hem of haar te helpen, en deze persoon zoude aangever een code vertellen. Vervolgens verscheen er een vrouwelijke persoon bij de woning van het slachtoffer die inderdaad deze code opnoemde. Deze persoon heeft zich in meerdere gevallen voorgesteld als mevrouw [naam 3] . Deze persoon verrichtte handelingen met een computer, een laptop of een soortgelijk apparaat van het slachtoffer. Zij verliet daarna de woning met medeneming van de bankpas van het slachtoffer. In één geval nam zij een bedrag aan contant geld en sieraden mee. Pas op dat moment werd de telefoonverbinding verbroken met de ‘bankmedewerker’ die de aangever had gebeld. Kort hierna werden met de pinpassen geldbedragen opgenomen en aankopen gedaan (bijv. bij webshops of cadeaukaarten van Bol of De Bijenkorf).
3.3.2
Vrijspraak feiten 1 en 3
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 3 ten laste is gelegd, zodat zij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Feit 1: medeplegen van oplichting
Om tot een bewezenverklaring van het medeplegen van oplichting te kunnen komen dient te worden bewezen dat de verdachte heeft gehandeld met het oogmerk zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, dat daartoe sprake is geweest van een bedrieglijk handelen dat kan worden aangemerkt als oplichting en dat een en ander gebeurde in een nauwe en bewuste samenwerking met een of meer medeverdachten.
Het dossier bevat onvoldoende bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank kan vaststellen dat het de verdachte was die in de woningen van de slachtoffers is geweest en daar de bankpas, het geld of sieraden bemachtigde. De signalementen die de aangevers hebben gegeven van de persoon die bij hen in de woning kwam, komt weliswaar tot op zekere hoogte overeen met het uiterlijk van de verdachte, maar die signalementen zijn wisselend, komen ook op onderdelen niet overeen met de verdachte en zijn onvoldoende specifiek om te kunnen concluderen dat het de verdachte betreft.
Ook kan niet worden vastgesteld dat de verdachte degene was die de slachtoffers belde.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij in een aantal gevallen tegen betaling haar telefoon heeft uitgeleend. Op die dagen reed zij met anderen mee naar een locatie in Nederland. Terwijl een ander dan met haar telefoon naar de woning van het slachtoffer ging, bleef zij in de auto of elders wachten. Zij zegt niet te hebben geweten wat er exact in de woning van het slachtoffer gebeurde, maar wist wel dat de slachtoffers werden gebeld, dat werd voorgewend alsof zij van de bank waren en dat het doel was om de bankpas van het slachtoffer te verkrijgen. Met die pinpas werd vervolgens geld gepind. De verdachte heeft verklaard dat zij in drie van de acht gevallen degene is geweest die het contante geld heeft gepind. In de andere gevallen heeft een ander gepind, terwijl hij/zij dan de telefoon van de verdachte bij zich had om daarop nadere instructies te ontvangen.
Deze verklaring van de verdachte is niet in strijd met de informatie die in het dossier staat en zou waar kunnen zijn.
Het uitlenen van een telefoon aan degene die het slachtoffer bezoekt of aan degene die met de verkregen bankpas transacties verricht, is in de ogen van de rechtbank geen bijdrage van zodanig substantieel gewicht dat gesproken kan worden van medeplegen van oplichting door de verdachte. Het kan wellicht worden gekwalificeerd als medeplichtigheid, maar dat is aan de verdachte niet ten laste gelegd.
Het gebruik van de bankpas van het slachtoffer door de verdachte vond plaats na afloop van de oplichting. Deze handeling kan er dus niet aan hebben bijgedragen dat het slachtoffer een pinpas of pincode aan de dader heeft afgegeven.
De verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van feit 1.
Feit 3: computervredebreuk
Zoals reeds overwogen kan niet worden vastgesteld dat het de verdachte was die in de woningen van de slachtoffers is geweest en in de internetbankieren omgeving van de slachtoffers is binnengedrongen. De rechtbank kan op basis van het dossier en de verklaring die de verdachte ter zitting heeft afgelegd evenmin vaststellen dat de verdachte wist welke handelingen er door de ‘bankmedewerkster’ in de woning van de slachtoffers werden verricht. Het dossier bevat ook overigens geen informatie op basis waarvan de rechtbank enige betrokkenheid van de verdachte bij de computervredebreuk kan vaststellen, zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 3.
3.3.2
Bewijs voor feit 2: diefstal met gebruikmaking van de bankpas van de aangever
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen die zullen worden opgenomen in een aanvulling indien een rechtsmiddel tegen dit vonnis wordt ingesteld.
3.3.3
Bewijsmotivering
Vastgesteld kan worden dat met de bankpassen van zeven slachtoffers is gepind. Die bankpassen zijn hen even daarvoor op slinkse wijze afhandig gemaakt.
De verdachte heeft verklaard dat zij heeft gepind met de pinpassen van de slachtoffers [slachtoffer 4] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] en dat zij degene is die op de camerabeelden van de betreffende pintransacties te zien is.
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de verdachte ook medepleger is geweest van diefstal met de weggenomen pinpassen van de andere in de tenlastelegging genoemde slachtoffers. De verdachte heeft immers verklaard dat zij telkens meereed in een auto, waarin één of meerdere anderen zaten. In drie gevallen heeft zij contant geld opgenomen of aankopen gedaan met de weggenomen pinpas. Tijdens het pinnen ontving zij via haar telefoon nadere instructies van een andere persoon. In ruil voor haar aandeel kreeg zij een geldbedrag. In de andere gevallen pinde niet de verdachte, maar een ander. De verdachte leende dan haar telefoon uit aan die ander en kreeg in ruil daarvoor een geldbedrag. De verdachte wachtte dan in de auto of elders, en reed met de mededader(s) weer terug naar huis. Er is dus telkens door iemand (de verdachte, medeverdachte [medeverdachte] of een onbekende derde) kort na het afhandig maken van de bankpassen, op verschillende locaties kort na elkaar gepind. Dat vereist een zekere mate van organisatie. De verdachte deelde ook in de buit in die zin dat zij betaald werd voor het uitlenen van haar telefoon of het pinnen.
Uit de omstandigheid dat de rol van de verdachte de ene keer bestond uit het uitlenen van haar telefoon (en de mededader via die telefoon nadere instructies ontving tijdens het bezoek aan het slachtoffer en tijdens het doen van transacties met de pinpas van het slachtoffer) en de andere keer uit die van pinner, volgt dat de rollen van de daders inwisselbaar waren.
De intensiteit van de samenwerking, de rol in de uitvoering en het belang van de rol van de verdachte maken dat sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen meerdere personen, gericht op diefstal met een valse sleutel, namelijk de weggenomen pinpas.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich op zeven momenten schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van diefstal door middel van een valse sleutel.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, met dien verstande dat
zij op tijdstippen in de periode van 17 februari 2022 tot en met 4 maart 2022 te onder meer Den Haag en Haarlem en Heemstede en Aerdenhout en Katwijk, tezamen en in vereniging met anderen, geldbedragen toebehorend aan onder meer [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] en [slachtoffer 8] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en haar mededaders, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en haar mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen geldbedragen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door met de pinpassen van voornoemde slachtoffers onbevoegd geldbedragen op te nemen bij geldautomaten en goederen bij een of meer winkels te kopen door deze bankpassen en vervolgens de pincodes, welke een unieke combinatie met het nummer op voornoemde bankpas vormen, in te toetsen waarna de aldus gedane betalingen telkens ten laste van voornoemde slachtoffer(s) zijn gekomen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.De straf

6.1.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte voor de feiten 1, 2 en 3 te veroordelen tot een gevangenisstraf van 30 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijk deel van de straf zou een proeftijd van twee jaren en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden moeten worden verbonden.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat een voorwaardelijke (gevangenis)straf en/of een werkstraf opgelegd zouden kunnen worden voor een gedeeltelijke bewezenverklaring van feit 2.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zeven diefstallen door middel van een valse sleutel. Al deze diefstallen heeft zij samen met anderen gepleegd en zijn begaan met de pinpassen van ouderen, die hen even daarvoor op slinkse wijze afhandig zijn gemaakt. De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat zij willens en wetens met een pinpas van een ander geld heeft opgenomen, zonder zich ervan te vergewissen wat voor gevolgen dit voor de gedupeerden zou hebben. Hoewel niet vastgesteld kan worden dat zij degene is geweest die de slachtoffers de pinpassen afhandig heeft gemaakt, heeft zij wel met deze pinpassen diverse keren grote geldbedragen opgenomen. De ouderen die hiervan slachtoffer zijn geworden waren zonder uitzondering op hoge leeftijd (rond de tachtig jaar oud). Voor hen bestaat de impact niet alleen uit financiële schade, maar met name ook uit gevoelens van onveiligheid, wantrouwen en onzekerheid. Zij heeft zich daarbij kennelijk laten leiden door haar eigen financiële gewin. Ook lijkt er enige vorm van organisatie te zitten in de wijze waarop er werd geopereerd.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad), gedateerd 9 oktober 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld wegens vermogensdelicten.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 10 november 2023, van [reclasseringswerker] als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland.
Uit het rapport blijkt het volgende. De criminogene factor betreft vooral de beïnvloedbaarheid van de verdachte. Hiervoor is een cova-training geïndiceerd. In de voortzetting van de elektronische monitoring (EM) ziet de reclassering geen meerwaarde, onder andere omdat haar vader haar activiteiten buitenshuis controleert. De reclassering schat het risico op recidive als laag in. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering, deelname aan een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, een contactverbod met de slachtoffers en de medeverdachte [medeverdachte] , een zinvolle dagbesteding en inzage in haar financiën.
De straf
De rechtbank komt tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie, want de rechtbank acht alleen feit 2 bewezen. Dat maakt dat er reden is om af te wijken van de eis van de officier van justitie. Gelet op de ernst van het feit en de omstandigheid dat in korte tijd zeven slachtoffers zijn gemaakt, acht de rechtbank een gevangenisstraf op zijn plaats.
De verdachte heeft 189 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht. De rechtbank kiest voor een gevangenisstraf van 219 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht met een proeftijd van twee jaar. Met het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf van 30 dagen wil de rechtbank de verdachte ervan weerhouden opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen. Aan het voorwaardelijk deel zal de rechtbank twee bijzondere voorwaarden verbinden, te weten een meldplicht bij de reclassering en het deelnemen aan de gedragsinterventie cognitieve vaardigheden. Voor de overige aanvullende bijzondere voorwaarden, zoals door de officier van justitie is gevorderd, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding.

7.Vordering benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

7.1
Vordering van de benadeelde partij ING
[benadeelde] heeft namens de ING bank een vordering tot schadevergoeding van totaal
€ 6.441,27 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die de ING bank als gevolg van het onder feit 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden. Het gaat hier om de volgende bedragen, die door de bank vergoed zijn aan de slachtoffers, te weten € 2.940,48, € 750,04 en € 2.750,75.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering bij gebrek aan onderbouwing niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Uit het dossier blijkt voldoende dat het door de ING bank gevorderde bedrag bestaat uit de bedragen die door de bank zijn vergoed aan [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 8] . Naar het oordeel van de rechtbank vloeit deze schade rechtstreeks voort uit de bewezenverklaarde diefstallen. De vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
De rechtbank legt de schadevergoedingsmaatregel niet op. De benadeelde partij is een bank en moet in staat worden geacht zelf de incasso van de toegewezen vordering ter hand te nemen.
7.2
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7]
De benadeelde partij [slachtoffer 7] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.500,00 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit (oplichting) zou hebben geleden.
Nu de verdachte wordt vrijgesproken van hetgeen onder 1 ten laste is gelegd, dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
7.3
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 7.603,98 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade, die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde materiële schade bestaat uit een bedrag van € 453,98, gepind van de bankrekening bij de ASN Bank en een bedrag van € 2.150,00, gepind van haar bankrekening bij de Rabobank.
De benadeelde partij heeft voorts aan immateriële schade gevorderd een bedrag van
€ 5.000,00. Zij heeft gesteld dat de gebeurtenis haar erg onzeker heeft gemaakt. Zij kan deze schade moeilijk inschatten, maar zij ervaart het groter dan de materiële schade.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard bij gebrek aan onderbouwing.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het procesdossier voldoende is vast te stellen dat de benadeelde partij schade heeft geleden door het onder 2 bewezen verklaarde feit. Dit blijkt uit de aangifte van de benadeelde partij en de daarbij gevoegde rekeningafschriften met daarop de onrechtmatig gepinde bedragen. De rechtbank zal de vordering met betrekking tot de materiële schade toewijzen tot een bedrag van € 2.603,98, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade stelt de rechtbank voorop dat artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) een limitatieve opsomming geeft van de gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn indien sprake is van ‘aantasting in de persoon op andere wijze’. Van de in artikel 6:106 lid 1, onder b, BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106 lid 1, onder b, BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In beide gevallen dient dit door het slachtoffer te worden onderbouwd. De rechtbank heeft begrip voor de situatie van het slachtoffer en de impact die het handelen van de verdachten op haar heeft gehad en acht het goed voorstelbaar dat de situatie voor de benadeelde partij buitengewoon naar is geweest. Maar gelet op het toetsingskader van artikel 6:106 BW en de geldende rechtspraak van de Hoge Raad, concludeert de rechtbank dat door de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd dat bij haar psychische schade is ontstaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij onvoldoende concrete gegevens aangevoerd op grond waarvan het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld en evenmin met voldoende concrete gegevens onderbouwd dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor haar meebrengen dat sprake is van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’. Er is dus geen wettelijke basis om de gevorderde immateriële schade toe te wijzen. De rechtbank wijst dit onderdeel van de vordering van [slachtoffer 1] daarom af.
De verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: medeplegen van diefstal met een valse sleutel, meermalen gepleegd] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.4
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.940,45 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van de diefstal heeft geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen, nu deze schade reeds is vergoed door de ING bank.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij onherroepelijk vonnis van de politierechter van de rechtbank Amsterdam (parketnummer 13-246998-2100) is aan de verdachte een voorwaardelijke straf, te weten een geldboete van
€ 250,- opgelegd. De proeftijd is bepaald op twee jaar en ingegaan op 17 juni 2022. Het door de verdachte gepleegde feit is gepleegd vóór het ingaan van de proeftijd, dus niet tijdens de proeftijd. De rechtbank zal daarom de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 36f, 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 en 3 is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 2 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
219 (tweehonderdnegentien) dagen.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
30 (dertig) dagen nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
Meldplicht bij reclassering
De veroordeelde blijft zich melden bij de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Gedragsinterventie cognitieve vaardigheden
De veroordeelde neemt actief deel aan de gedragsinterventie COVA of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt.
De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
de ING bankgeleden schade tot een bedrag van
€ 6.441,27,betreffende vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de ING bank, voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 7]niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van € 2.603,98, betreffende vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige af.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.603,98, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 36 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Wijst af de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[slachtoffer 3] .
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de zaak met parketnummer 13-246998-21 opgelegde voorwaardelijke straf.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.C. van den Bos, voorzitter,
mr. J.M. Jongkind en mr. A.J.E. Schouten, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.E. Lee,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 november 2023.
Mr. A.J.E. Schouten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.