ECLI:NL:RBNHO:2023:13337

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
23-6785 en 23-6787
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring gehandicaptenparkeerkaart en belangenafweging

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 7 december 2023 uitspraak gedaan over de ongeldigverklaring van een gehandicaptenparkeerkaart van eiseres, die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn was geschorst. De voorzieningenrechter oordeelde dat de ongeldigverklaring niet in stand kon blijven, omdat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiseres, die 91 jaar oud is en lijdt aan dementie. De voorzieningenrechter stelde vast dat de kaart oneigenlijk was gebruikt door de kleindochter van eiseres, maar dat dit niet volledig aan eiseres kon worden toegerekend. Verweerder had de belangenafweging niet adequaat uitgevoerd en had de persoonlijke omstandigheden van eiseres niet in de besluitvorming betrokken. De voorzieningenrechter vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de ongeldigverklaring van de parkeerkaart werd geschorst. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die in totaal € 2.511,- bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging in bestuursrechtelijke besluiten, vooral wanneer het gaat om kwetsbare personen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 23/6785 en 23/6787

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

7 december 2023 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N. Rastegar),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn

(gemachtigde: K. Klarenbeek).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek van eiseres om een voorlopige voorziening te treffen, waarbij de ongeldigverklaring van haar gehandicaptenparkeerkaart (de kaart) wordt geschorst. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van eiseres daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
1.1.
Het college heeft op 5 juli 2023 de gehandicaptenparkeerkaart van eiseres geschorst, voor onbepaalde tijd. Met het bestreden besluit van 16 oktober 2023 op het bezwaar van eiseres is het college bij die ongeldigverklaring gebleven, maar heeft daarbij bepaald dat eiseres na een periode van één jaar een nieuwe kaart kan aanvragen.
1.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Het beroep is geregistreerd onder nummer HAA 23/6787, het verzoek onder nummer HAA 23/6785.
1.3.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.
1.5.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de beslissing op het bezwaar tegen de ongeldigverklaring niet in stand kan blijven. Verweerder moet opnieuw op het bezwaar beslissen. In de tussentijd wordt de ongeldigverklaring geschorst en moet verweerder de gehandicaptenparkeerkaart weer aan eiseres ter beschikking stellen. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt.
2.1.1
Vast staat dat een kleindochter van eiseres op 31 mei 2023 de gehandicaptenparkeerkaart van eiseres heeft gebruikt om te parkeren op een algemene gehandicaptenparkeerplaats in Amsterdam. Ook staat vast dat eiseres daar niet bij aanwezig was. Dit betekent dat de gehandicaptenparkeerkaart van eiseres oneigenlijk is gebruikt.
2.1.2
De vaststelling dat die kaart oneigenlijk is gebruikt, betekent dat verweerder de bevoegdheid heeft om de kaart ongeldig te verklaren. Die bevoegdheid is gebaseerd op artikel 50 en 53, derde lid van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (Babw). De voorzieningenrechter overweegt dat het hier gaat om een ‘kan’ bepaling. Dat betekent dat verweerder niet verplicht is om de kaart ongeldig te verklaren, maar daar wel toe bevoegd is.
2.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat het voldoende aannemelijk is geworden dat het oneigenlijke gebruik van de kaart in dit geval slechts in geringe mate aan eiseres is te verwijten. Dit oordeel is in de eerste plaats gebaseerd op de hoge leeftijd van eiseres (zij is inmiddels 91) in combinatie met de omstandigheid dat zij kampt met dementie. In de tweede plaats bevat het dossier geen enkel aanknopingspunt dat eiseres op welke manier dan ook betrokken is geweest bij het gebruik van de kaart door haar kleindochter op 31 mei 2023.
2.3.
Verweerder heeft die (persoonlijke) omstandigheden niet kenbaar bij de besluitvorming betrokken. Verweerder heeft op zitting aangevoerd dat het ondoenlijk is om in elke situatie de persoonlijke omstandigheden van de kaarthouder te onderzoeken. De voorzieningenrechter is het daar niet mee eens. De persoonlijke omstandigheden van eiseres, als benoemd, zijn niet zodanig complex dat die niet meegenomen hadden kunnen worden. In ieder geval had dit in de bezwaarfase kunnen gebeuren.
Daarbij speelt mee dat de ongeldigverklaring een belastend besluit is voor eiseres.
2.4.
Verweerder heeft de geldigheid van de kaart geschorst voor een jaar. Op de zitting is duidelijk geworden dat die periode aanving op de dag dat de kaart is ingenomen, zijnde 31 mei 2023. Dat betekent dat de ongeldigverklaring op grond van het bestreden besluit geldt tot en met 31 mei 2024 en eiseres nadien opnieuw een kaart kan aanvragen.
2.4.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat het uiteraard van belang is dat misbruik van een invalidenplek zoveel mogelijk wordt voorkomen. Op zitting heeft verweerder uitgelegd dat het kennelijk eenvoudig is om de uitgegeven kaart te misbruiken. De voorzieningenrechter kan ook volgen dat van een sanctie een afschrikwekkend effect moet uitgaan. Dit is ook door de wetgever onderkend door degene die feitelijk misbruik maakt van een invalidenplek fors te beboeten, zoals bij de kleindochter is gebeurd.
2.4.2.
Bij het bepalen van de vorm en duur van de sanctie met betrekking tot eiseres als kaarthouder heeft verweerder een discretionaire bevoegdheid, waarvoor verweerder geen beleid heeft gemaakt. Bij de duur van de ongeldigverklaring moet onder andere rekening worden gehouden met de ernst en de aard van het oneigenlijke gebruik door eiseres van de kaart. Eiseres wordt door verweerder verweten dat zij niet heeft voorkomen dat haar kleindochter de kaart misbruikt. Een sanctie is dan op zijn plaats.
2.4.3.
Bij de vraag of, en zo ja op welke manier verweerder gebruik maakt van die bevoegdheid, moet verweerder een belangenafweging maken en zo nodig maatwerk toepassen. Bij die belangenafweging moet onder andere in aanmerking worden genomen dat het de eerste keer is dat van de kaart van eiseres oneigenlijk gebruik is gemaakt. Voorts dienen de eerder genoemde persoonlijke omstandigheden van eiseres daarin te worden meegewogen. Daarbij speelt in dit geval mede de vraag of eiseres, gezien haar hoge leeftijd en dementie, zich wel bewust is geweest van het meenemen van de kaart door haar kleindochter. Het is ook begrijpelijk dat verweerder in de bepaling van een sanctie ook een afschrikkend effect daarvan meeweegt, maar in dit specifieke geval is het maar de vraag in hoeverre dit bij eiseres doorkomt en of het wel een dergelijk effect op eiseres heeft. Daarbij komt nog dat niet ter discussie staat dat eiseres vanwege haar leeftijd en medische situatie in aanmerking komt voor een invalidenkaart. Op dit moment legt het ontbreken van zo’n kaart praktisch gezien een grote druk op haar mantelzorgers, een situatie die inmiddels al 6 maanden duurt.
Verweerder had al deze omstandigheden bij de besluitvorming moeten betrekken. Tot nu toe heeft verweerder er onvoldoende blijk van gegeven dat die belangenafweging is gemaakt.

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. De voorzieningenrechter vernietigt daarom het bestreden besluit.
3.1.
De voorzieningenrechter bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De voorzieningenrechter geeft verweerder hiervoor zes weken.
3.2.
Omdat het beroep gegrond is, verweerder wordt opgedragen om een nieuw besluit te nemen en de kaart inmiddels al 6 maanden ongeldig is, bestaat er aanleiding om in afwachting van dat nieuwe besluit een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft op grond van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb de voorlopige voorziening dat het primaire besluit van 5 juli 2023 met ingang van 14 december 2023 is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de nieuw te nemen beslissing op bezwaar.
3.3
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.511,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend, een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
4. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- schorst het primaire besluit met ingang van 14 december 2023 tot zes weken na bekendmaking van de nieuw te nemen beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.511,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2023 door mr. L.M. de Vries, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F. Vermeij, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.