ECLI:NL:RBNHO:2023:13322

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
23-6799
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening omgevingsvergunning voor woningbouw en commerciële ruimte in Haarlem

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld met betrekking tot een omgevingsvergunning voor de realisatie van woningen, winkelruimte en kantoorruimte. De omgevingsvergunning werd verleend op 13 oktober 2022, waartegen verzoekers bezwaar hebben gemaakt. Op 13 november 2023 hebben verzoekers een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 december 2023 behandeld, waarbij de verzoekers en hun gemachtigde, evenals de gemachtigde van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar, aanwezig waren.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om schorsing van de omgevingsvergunning afgewezen. Hij oordeelt dat er vooralsnog geen reden is om de vergunning te schorsen, aangezien het bezwaar van de verzoekers een redelijke kans van slagen heeft, maar de beslissing op bezwaar op korte termijn kan worden verwacht. De voorzieningenrechter wijst erop dat de vergunninghouder heeft toegezegd te wachten met de bouw totdat op het bezwaar is beslist. De verzoekers hebben onder andere aangevoerd dat de omgevingsvergunning niet is getoetst aan de dubbelbestemming 'waarde-cultuurhistorie' en dat er onvoldoende parkeergelegenheid is voorzien.

De voorzieningenrechter concludeert dat de gestelde schade en de parkeerproblematiek buiten het bereik van de bestuursrechtelijke voorlopige voorziening vallen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 18 december 2023 en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/6799

uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 december 2023 in de zaak tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] , uit [plaats 1] , verzoekers

(gemachtigde: mr. L.T. van Eijck van Heslinga),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar, het college
(gemachtigde: A. Kooij).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Eko B.V. uit Alkmaar (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. W. de Vis).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers, dat verband houdt met de omgevingsvergunning voor het verbouwen van de panden aan de [adres 1] in [plaats 2] .
1.1.
Het college heeft die omgevingsvergunning verleend op 13 oktober 2022 (het bestreden besluit). Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Verzoekers hebben op 13 november 2023 een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers, de gemachtigde van verzoekers, de gemachtigde van het college, C.F. Mulder en O. Mulder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Van welke feiten gaat de voorzieningenrechter uit?
3.1.
Het college heeft op 13 oktober 2022 een omgevingsvergunning verleend voor de locatie aan de [adres 1] in [plaats 2] . De omgevingsvergunning is voor het realiseren van 7 woningen, één kantoorruimte en één winkelruimte.
3.2.
Verzoekers zijn eigenaar van de percelen aan de [adres 2] , [adres 3] , [adres 4] , [adres 5] en [adres 6] in [plaats 2] . Zij exploiteren daar een hotel.
3.3.
Op 16 november 2022 hebben verzoekers bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning. Op dat bezwaar is nog niet beslist.
Beoordelingskader van de voorlopige voorziening
4. Bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen, beoordeelt de voorzieningenrechter of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Om dit te beoordelen beantwoordt hij aan de hand van de gronden van verzoekers de ruimtelijke onderbouwing van het besluit, de gestelde schade en het parkeren.
De omgevingsvergunning.
5.1
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘Binnenstad Centrum’ (het bestemmingsplan) en het ‘Parapluplan Parkeren 2018’ (het parapluplan). De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten bouwen en strijdig gebruik.
Volgens het college is het bouwplan (zoals dat is ingediend bij de aanvraag) op de volgende onderdelen in strijd met het bestemmingsplan en/of het parapluplan: de bouwhoogte, de goothoogte, de bouwdiepte, het aantal woningen en parkeren.
5.2.
Het college heeft bij de verlening van de vergunning gebruik gemaakt van twee verschillende bevoegdheden. De vergunning voor overschrijding van de maximale bouwhoogte, de goothoogte op de zijerfgrens en het aantal woningen is gebaseerd op de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. Voor de bouwhoogte en de goothoogte volgt die binnenplanse bevoegdheid uit artikel 21 onder a van het bestemmingsplan, voor het aantalwoningen uit artikel 6.4 van het bestemmingsplan. De vergunning voor overschrijding van de maximale goothoogte van de dakopbouwen (zowel de voor- als de achterkant) en de maximale bouwdiepte, is verleend met gebruikmaking van de bevoegdheid op basis van artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het Bor.
Grondslag van het verzoek
6. Verzoekers stellen dat de omgevingsvergunning geschorst moet worden, tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist. Samengevat leggen verzoekers hieraan ten grondslag dat de aanvraag ten onrechte niet is getoetst aan de dubbelbestemming ‘waarde-cultuurhistorie’, dat vergunninghouder de vluchtroute via de steeg niet kan realiseren, dat er schade aan hun pand ontstaat als gevolg van de werkzaamheden en dat niet op (andere) geschikte wijze is voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Deze grondslagen worden hierna besproken.
Dubbelbestemming ‘waarde-cultuurhistorie’
7.1.
In het vigerende bestemmingsplan heeft het pand van vergunninghouder de dubbelbestemming ‘waarde-cultuurhistorie’. De relevante planregels daarvoor staan in artikel 16 van het bestemmingsplan. Het college heeft besloten om een wijzigingsplan op te stellen, waarmee die dubbelbestemming komt te vervallen. Het wijzigingsplan is bekend gemaakt op 18 oktober 2023.
7.2.
In het licht van de huidige stand van zaken rondom dat wijzigingsplan, is de voorzieningenrechter het met verzoekers eens dat het college het bouwplan in bezwaar nog wel aan die dubbelbestemming moet toetsen. Verzoekers hebben namelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep ingesteld tegen het wijzigingsplan en daar ook een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen. Op de zitting is gebleken dat daar nog niet op is beslist, zodat het wijzigingsplan nog niet in werking is getreden.
7.3.
Het college zal de bouwaanvraag daarom in het kader van de bezwaarprocedure vooralsnog ook aan de dubbelbestemming “waarde-cultuurhistorie” moeten toetsen.
Vluchtweg
8.1.
Aan de achterkant van de percelen ligt een steeg. Verzoekers zijn daar mede-eigenaar van. Verzoekers stellen dat de eigenaren van de steeg geen toestemming geven om die steeg te gebruiken, bijvoorbeeld als vluchtweg. Daardoor ontbreekt de mogelijkheid om een vluchtroute te maken op de manier zoals in het bouwplan is voorzien. Het bouwplan voldoet daarom volgens hen niet aan het bouwbesluit.
8.2.
Het college stelt dat er geen evidente privaatrechtelijke belemmering is. Vergunninghouder heeft inmiddels het bouwplan gewijzigd, in die zin dat er op de begane grond geen kantoor meer is voorzien maar een magazijn. Het college kan op zichzelf wel met die aanpassing instemmen, maar het moet nog worden beoordeeld door de welstandscommissie.
9. De voorzieningenrechter ziet onvoldoende reden voor het oordeel dat de beslissing op bezwaar op de hiervoor genoemde onderdelen niet zou kunnen worden afgewacht, nu die beslissing op redelijk korte termijn kan worden verwacht. Daarbij komt dat de vergunninghouder heeft toegezegd dat na afronding van de werkzaamheden die te maken hebben met het waterdicht maken van de eerste verdieping, met de bouw zal worden gewacht totdat op het bezwaar is beslist. Op de zitting heeft vergunninghouder uitgelegd dat daarmee bedoeld wordt dat de vloer van de eerste verdieping (of: het dak van de begane grond) wordt gestort. Als dat gebeurd is, is het volgens vergunninghouder waterdicht. De voorzieningenrechter ziet vooralsnog geen reden om aan die toezegging te twijfelen.
10. Ook overigens ziet de voorzieningenrechter op dit moment geen aanleiding om tot schorsing van de omgevingsvergunning over te gaan. Daartoe overweegt hij als volgt.
Schade
11.1.
Verzoekers stellen dat vergunninghouder bij eerdere sloopactiviteiten schade aan de gevels van de panden van verzoekers heeft veroorzaakt. Door voortzetting van de bouwwerkzaamheden wordt die schade aan het zicht onttrokken en wordt de mogelijkheid tot herstel gefrustreerd, aldus verzoekers.
11.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat de door verzoekers gestelde schade buiten het bereik van de bestuursrechtelijke voorlopige voorziening over de omgevingsvergunning van 13 oktober 2022 valt. De vraag of verzoekers door de werkzaamheden schade hebben geleden is een civielrechtelijke kwestie en behoort daarom niet tot de competentie van de voorzieningenrechter.
Parkeren
12.1.
Verzoekers voeren aan dat niet blijkt of het college heeft getoetst aan de criteria uit het parapluplan en ook niet waarom het college tot een overeenkomst is gekomen tot storting in het parkeerfonds. Verzoekers stellen ook dat het aantal berekende parkeerplaatsen te laag is, omdat ten onrechte rekening wordt gehouden met een bestaand tekort dat niet zou hoeven te worden gecompenseerd. Volgens verzoekers kan met een eventueel bestaand tekort geen rekening worden gehouden, vanwege leegstand. Daaraan voegen verzoekers toe dat storting van een bedrag in het parkeerfonds van de gemeente Alkmaar is bedoeld om de gemeente in de gelegenheid te stellen om binnen 10 jaar de parkeerplaatsen op de vereiste locaties/afstand te realiseren en in stand te houden, maar dat het in de praktijk neer op afkoop. Volgens verzoekers is de regeling daar niet voor bedoeld en wordt daarmee niet een ruimtelijke acceptabel oplossing getroffen. Ook wijzen zij op berichten uit de media dat het fonds leeg zou zijn.
12.2.
De voorzieningenrechter volgt vooralsnog het college in het standpunt dat bij nieuw- en verbouw de parkeereis kan worden afgekocht door middel van een marktconforme storting in het parkeerfonds, conform de vigerende Parkeerfondsverordening Alkmaar. De voorzieningenrechter ziet daarom voorshands niet in waarom die afkoop in deze situatie niet zou mogen plaatsvinden. De vraag of dat gemeentefonds wel of niet leeg is, valt buiten het bereik van de beoordeling van het bouwplan en de omgevingsvergunning. In dat kader speelt namelijk alleen de vraag of het college de omgevingsvergunning kon verlenen, met gebruikmaking van de onder 5.2 bedoelde bevoegdheden.
Onvoldoende aanleiding voor schorsing van de omgevingsvergunning
13. De voorzieningenrechter concludeert op grond van al het voorgaande dat er op dit moment geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek wordt daarom afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F. Vermeij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.