ECLI:NL:RBNHO:2023:13313

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
15-163352-19 (A) en 15-034524-19 (B)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van gevangenisstraf voor gewoontewitwassen en deelname aan een criminele organisatie

Op 22 december 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaken met parketnummers 15-163352-19 (A) en 15-034524-19 (B). De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4,5 jaar voor het medeplegen van gewoontewitwassen en als leider deelnemen aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich gedurende een periode van tweeënhalf jaar schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van grote geldbedragen, waarbij hij gebruik maakte van verschillende bedrijven en katvangers om de herkomst van het geld te verhullen. De verdachte heeft een leidende rol gespeeld in deze criminele activiteiten, waarbij hij valse facturen gebruikte om een schijnbaar legale herkomst van de geldstromen te creëren. Daarnaast is de verdachte schuldig bevonden aan faillissementsfraude door betalingen aan te nemen van een bedrijf waarvan hij wist dat het faillissement was aangevraagd. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de criminele organisatie zwaar laten wegen bij de strafoplegging. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het tijdsverloop in de procedure, wat heeft geleid tot een strafvermindering. De uitspraak is gedaan na openbare terechtzittingen op 28 november en 8 december 2023, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging heeft gehoord.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15-163352-19 (A) en 15-034524-19 (B) (op zitting gevoegd)
Uitspraakdatum: 22 december 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 28 november en 8 december 2023 (sluiting van het onderzoek) in de zaken tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum en plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[woonadres].
De rechtbank heeft de twee zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna zaak A en zaak B genoemd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Funke Küpper, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. P. Scholte, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is, na wijzigingen van de tenlastelegging in zaak A op de zittingen van 13 maart 2020 en 28 november 2023, ten laste gelegd dat hij zich, kort en zakelijk weergegeven, heeft schuldig gemaakt aan de volgende feiten:
ten aanzien van zaak A (15-163352-19)
feit 1:medeplegen van (een gewoonte maken van) witwassen van diverse geldbedragen in de periode van 2 januari 2017 tot en met 7 juli 2019;
feit 2:als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven (witwassen en valsheid in geschrift) in de periode van 2 januari 2017 tot en met 7 juli 2019;
feit 3:medeplegen van een diefstal met geweld en/of een afpersing op 27 mei 2019;
ten aanzien van zaak B (15-034524-19)
faillissementsfraude ten aanzien van een totaalbedrag van € 32.900,- in de periode van 2 juli 2014 tot en met 13 oktober 2014 (primair), dan wel verduistering van een geldbedrag van € 10.500,- in de periode van 13 oktober 2014 tot en met 8 mei 2015 (subsidiair).
De volledige tekst van deze tenlasteleggingen is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.

2.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig. De rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaken. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde feit in zaak A en tot bewezenverklaring van de onder 1 en onder 2 ten laste gelegde feiten in zaak A en het primair ten laste gelegde feit in zaak B. Op het standpunt van de officier van justitie zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Op het verweer van de raadsman zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 3 in zaak A
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte betrokken is geweest bij de onder feit 3 in zaak A verweten overval op de telefoonwinkel [GC]. Het dossier bevat ten aanzien van het verwijt van de betrokkenheid van de verdachte bij deze overval de belastende verklaring van [betrokkene 1] . Deze verklaring, die inhoudt dat de verdachte opdracht heeft gegeven voor de overval op de telefoonwinkel, vindt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende steun in ander bewijs. Andere bewijsmiddelen die de betrokkenheid van de verdachte bij de overval in voldoende mate ondersteunen, ontbreken namelijk. Dat betekent dat er onvoldoende bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen. De verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
3.3.2
Feit 1 in zaak A
De verdachte wordt onder feit 1 in zaak A verweten dat hij zich samen met een of meer anderen heeft schuldig gemaakt aan (een gewoonte maken van) witwassen van geldbedragen, door hoge contante geldbedragen op bankrekeningen te storten en het geld op die rekeningen te gebruiken voor overboekingen en/of contante opnames. De verdachte ontkent dit feit. Hij heeft ontkend betrokkenheid te hebben gehad bij de in de tenlastelegging genoemde geldstromen, met uitzondering van die via zijn bankrekening en rekeningen van zijn bedrijven. Het verweer van de verdediging komt er verder op neer dat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor de conclusie dat de geldbedragen van enig misdrijf afkomstig waren.
De rechtbank verwerpt de verweren van de verdediging en komt tot bewezenverklaring van feit 1 in zaak A op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage 2 bij dit vonnis zijn opgenomen. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Betrokkenheid bij de stortingen en overboekingen
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat in de ten laste gelegde periode hoge contante geldbedragen zijn gestort op de bankrekeningen van [betrokkene 1] , de verdachte en diverse rechtspersonen. Het geld op die rekeningen is gebruikt voor overboekingen van hoge geldbedragen of is weer contant opgenomen. De verdachte zou, volgens zijn eigen verklaring, alleen betrokken zijn geweest bij de geldstromen rond zijn eigen bankrekening en die van zijn drie bedrijven: RBI B.V., ACI B.V. en RBT B.V. Uit het dossier blijkt echter dat [betrokkene 1] juist de verdachte aanwijst als opdrachtgever van het storten van het geld en het doorsluizen en witwassen daarvan via de diverse bankrekeningen. [betrokkene 1] heeft zich op 6 juli 2019 op eigen initiatief bij de politie gemeld om verklaringen af te leggen over zijn betrokkenheid bij het witwassen van geld. [betrokkene 1] heeft, kort samengevat, verklaard dat hij in de ten laste gelegde periode voor de verdachte werkte en in zijn opdracht contante geldbedragen heeft gestort op de bankrekeningen van zogenoemde fakebedrijven. Binnen deze bedrijven vonden geen bedrijfsactiviteiten plaats. De bedrijven waren slechts een lege huls om bankrekeningen te kunnen openen en te gebruiken. De bedrijven stonden bovendien grotendeels op naam van [betrokkene 1] of op naam van anderen, maar werden feitelijk door de verdachte gebruikt als onderdeel van de witwasconstructie. [betrokkene 1] heeft verder uitgelegd hoe het storten en overboeken van de geldbedragen en het creëren van een schijnbaar legale herkomst voor de geldstromen door middel van nepfacturen in zijn werk zou zijn gegaan, alsmede welke personen en bedrijven (in Beverwijk) daarbij waren betrokken.
Het feit dat [betrokkene 1] in zijn verklaringen naar de verdachte heeft gewezen als opdrachtgever van het witwassen van geld, maakt dat de rechtbank een zekere mate van behoedzaamheid betracht bij de beoordeling van die verklaringen. De rechtbank ziet echter, anders dan de verdediging heeft bepleit, geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 1] . Naar het oordeel van de rechtbank vinden de verklaringen van [betrokkene 1] over de betrokkenheid van de verdachte bij de bedrijven en de geldstromen namelijk voldoende steun in ander bewijs. Daarbij spelen de volgende feiten en omstandigheden een rol.
Allereerst is de rechtbank van oordeel dat [betrokkene 1] van meet af aan gedetailleerd en consistent heeft verklaard. Daarnaast betrekt de rechtbank bij de beoordeling van zijn verklaringen dat [betrokkene 1] ook belastend heeft verklaard over zichzelf. Mede op grond daarvan is [betrokkene 1] eerder door de rechtbank veroordeeld. Naar het oordeel van de rechtbank vinden de verklaringen van [betrokkene 1] bovendien op belangrijke onderdelen steun in ander bewijsmateriaal. Zo hebben de getuigen [betrokkene 2] en [betrokkene 3] verklaard dat zij op verzoek van de verdachte elk een in de tenlastelegging genoemd bedrijf op hun naam hebben laten zetten, namelijk AGFB B.V. respectievelijk ACI B.V., terwijl het feitelijk de verdachte was die eigenaar was van deze bedrijven. Ten aanzien van ACI B.V. heeft de verdachte dat op de zitting ook erkend.
AGFB B.V. was in de ten laste gelegde periode de bestuurder en enig aandeelhouder van AF B.V. en zodoende was [betrokkene 2] op papier ook voor dat bedrijf verantwoordelijk. Bij de beoordeling van de verklaringen van [betrokkene 1] betrekt de rechtbank in dit verband enkele WhatsApp-berichten tussen de verdachte en [betrokkene 2]. In die berichten heeft [betrokkene 2] aan de verdachte gevraagd wat hij moet doen met post van AF B.V. en of de verdachte al gestopt is met dat bedrijf. Daarnaast komt betekenis toe aan het feit dat in de woning van de verdachte een laptop is gevonden met daarop zowel privédocumenten van de verdachte als facturen van AF B.V. Nog los van het feit dat een deel van deze facturen later is opgemaakt dan de factuurdatum en dat enkele facturen onjuistheden bevatten, valt op dat de facturen zijn gewijzigd met het account van de verdachte. Dit strookt naar het oordeel van de rechtbank niet met de verklaring van de verdachte dat hij geen betrokkenheid heeft gehad bij dit bedrijf.
De verklaringen van [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] over de betrokkenheid van de verdachte vinden op hun beurt steun in de bevindingen van de politie over de geldstromen, de camerabeelden van de telefoonwinkel [GC] en de WhatsApp-berichten tussen de verdachte en de eigenaar van de telefoonwinkel op 16 mei 2019. Uit deze bevindingen blijkt, kort samengevat, dat de verdachte die middag via de app gesprekken heeft gevoerd met de eigenaar van de telefoonwinkel over het overboeken of ontvangen van een geldbedrag en het ontmoeten van elkaar in de winkel. Later die middag hebben [betrokkene 1] en de verdachte elkaar ontmoet in de telefoonwinkel en, zowel afzonderlijk als samen, gesproken met de eigenaar. Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat [betrokkene 1] in de telefoonwinkel twee enveloppen met contant geld aan de verdachte heeft overhandigd en dat de verdachte even later, nadat hij samen met de eigenaar van de telefoonwinkel in het kantoor achter in de zaak was geweest, aan [betrokkene 1] een stapel contant geld heeft gegeven. Kort daarop heeft [betrokkene 1] in de omgeving van de telefoonwinkel twee contante geldbedragen van in totaal € 35.000,- gestort op de rekeningen van AF B.V. en AGFB B.V. Enkele minuten later wordt € 13.000,- van de rekening van AGFB B.V. overgeboekt naar de rekening van AF B.V. Kort daarna wordt een geldbedrag van € 35.000,- overgeboekt van de rekening van AF B.V. naar ACI B.V., het bedrijf waar de verdachte feitelijk de leiding over had.
De rechtbank betrekt in de bewijsvoering tot slot de WhatsApp-berichten tussen de verdachte en getuige [betrokkene 4], eigenaar van een andere telefoonwinkel. Ook in deze berichten wordt namelijk gesproken over geldbedragen en de vraag of er nog iemand naar de winkel komt, waarop [betrokkene 1] naar de winkel is gegaan en contante stortingen heeft verricht, en daarna vanaf die bankrekeningen overboekingen hebben plaatsgevonden.
De rechtbank ziet in deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, steun voor de betrokkenheid van de verdachte bij de in de tenlastelegging genoemde bedrijven en geldstromen. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte voor al deze belastende feiten en omstandigheden geen aannemelijke verklaring heeft gegeven. Deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien met de overige bewijsmiddelen, leiden de rechtbank, bij het ontbreken van zodanige verklaring, tot de conclusie dat de verdachte de in de tenlastelegging genoemde bedrijven voor eigen gebruik heeft gebruikt en dat hij opdracht heeft gegeven voor het verloop van de geldstromen die via de bankrekeningen van de in de tenlastelegging genoemde bedrijven zijn gelopen.
Witwassen
Dit stelt de rechtbank vervolgens voor de vraag of bewezen kan worden dat de verdachte zich samen met een of meer anderen heeft schuldig gemaakt aan witwassen.
Voor een bewezenverklaring van witwassen moet vast komen te staan dat de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank zal in de eerste plaats moeten vaststellen of de in het dossier aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn, dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Als dit het geval is, dan mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de geldbedragen. Een dergelijke verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaring van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van de geldbedragen. Uit de resultaten van dat onderzoek zal ten slotte moeten blijken of met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dus of een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
De eerste vraag die de rechtbank bij haar beoordeling van de verdenking van witwassen moet beantwoorden, is of sprake is van een vermoeden van witwassen. Bij de beantwoording van die vraag houdt de rechtbank rekening met de volgende feiten en omstandigheden.
Allereerst gaat het in deze zaak om stortingen van hoge contante geldbedragen, die door storting en omzetting in het financiële, girale verkeer terecht zijn gekomen. Daarnaast valt op dat zeer kort na de contante stortingen geldbedragen zijn overgeboekt naar bankrekeningen van diverse bedrijven, die grotendeels op naam stonden van katvangers. Ook zijn er op de privérekening van de verdachte en zijn vrouw hoge geldbedragen zichtbaar, die niet passen bij hun bij de autoriteiten in de betreffende jaren bekende inkomens. Het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld. Een typische vorm van witwassen is het zogenoemd rondpompen van geld door veelvuldige overboekingen tussen en betalingen vanaf diverse bankrekeningen. Het is verder algemeen bekend dat de tenaamstelling van bedrijven en bankrekeningen op naam van anderen dan de werkelijke eigenaar ertoe strekt om het eigendom te verhullen.
De rechtbank acht deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, ook in het licht van de hierboven genoemde omstandigheden over de betrokkenheid van de verdachte, van dien aard, dat zij het vermoeden van een criminele herkomst van de geldbedragen zonder meer rechtvaardigen. De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven voor de (legale) herkomst van de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen.
De verdachte heeft verklaard dat de geldbedragen afkomstig zijn uit de handel in mobiele telefoons. In de ten laste gelegde periode zouden de verdachte en [betrokkene 1] allebei afzonderlijk hebben gehandeld in mobiele telefoons. De contante stortingen (en vervolgens overgeboekte en gebruikte gelden) zijn volgens de verdachte afkomstig uit de contante omzet van die handel. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring het witwasvermoeden onvoldoende weerlegt. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte onvoldoende concreet en verifieerbaar. De verdachte heeft zijn stelling dat de geldbedragen een legale herkomst hebben, verder niet (met stukken) onderbouwd. Gelet op de hoogte van de geldbedragen en de omvang van het witwasvermoeden, is de rechtbank van oordeel dat de enkele verklaring van de verdachte van de legale verkrijging van de geldbedragen zonder nadere onderbouwing geen concrete, verifieerbare verklaring oplevert dat het geld een legale herkomst heeft. Bovendien vindt de verklaring van de verdachte weerlegging in de bewijsmiddelen, waaronder de verklaringen van [betrokkene 1] en de katvangers en de hierboven genoemde omstandigheden over de betrokkenheid van de verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte tot slot ook geen concrete verklaring gegeven voor de herkomst van de hoge geldbedragen en de geldstromen die via de privérekening van de verdachte en zijn vrouw hebben plaatsgevonden.
De rechtbank volgt de verdachte dus niet in zijn stelling dat de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen een legale herkomst hebben gehad uit de handel in mobiele telefonie. De verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende tegenwicht geboden tegen de verdenking van witwassen. Dat betekent dat er geen reden is tot een nader onderzoek hiernaar door het Openbaar Ministerie. De rechtbank verwerpt dus ook het verweer van de verdediging dat onderzoek had moeten worden gedaan naar de leveranciers van de verdachte en de bedrijven in Beverwijk met wie hij in het kader van zijn handel in mobiele telefonie zou hebben samengewerkt. Het had bij uitstek op de weg van de verdachte gelegen om een nadere onderbouwing te geven van zijn verklaring voor de legale herkomst van het geld. Dat heeft hij niet gedaan. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen (onmiddellijk of middellijk) uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Slotsom
Dit alles brengt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte zich in de ten laste gelegde periode samen met een of meer anderen heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van diverse hoge geldbedragen. De rechtbank acht, gelet op de duur van de periode, de frequentie van de gedragingen en de hoogte van de geldbedragen, ook bewezen dat de verdachte van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt. De rechtbank acht feit 1 in zaak A daarom wettig en overtuigend bewezen.
3.3.3
Feit 2 in zaak A
De rechtbank komt op grond van de bewijsmiddelen, opgenomen in bijlage 2 bij dit vonnis, ook tot bewezenverklaring van feit 2 in zaak A.
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat in de ten laste gelegde periode sprake is geweest van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband, dat in elk geval bestond uit [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en diverse rechtspersonen. Dit samenwerkingsverband had als oogmerk het plegen van (kort gezegd) de misdrijven witwassen en valsheid in geschrift. Naar het oordeel van de rechtbank heeft ook de verdachte deelgenomen aan dit samenwerkingsverband en is hij daarvan de leider geweest. De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte een (aan)sturende, bepalende rol heeft gehad binnen het samenwerkingsverband.
3.3.4
Het primaire feit in zaak B
De rechtbank komt tot slot tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit in zaak B op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage 3 zijn opgenomen. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
De verdachte wordt primair verweten dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan faillissementsfraude door in het vooruitzicht van het faillissement van A21 B.V. betalingen aan te nemen van dit bedrijf, waardoor de rechten van andere schuldeisers werden benadeeld. De verdachte heeft dit feit ontkend. Het verweer van de verdediging komt er (kort gezegd) op neer dat het aannemen van de betalingen geen faillissementsfraude kan opleveren, omdat de verdachte niet wist of kon weten dat het faillissement van A21 B.V. aanstaande was.
Uit het dossier blijkt dat de verdachte in 2013 via zijn bedrijf CAI B.V. drie leningen van in totaal € 59.200,- heeft verstrekt aan A21 B.V. Dit bedrijf bevond zich op dat moment in de opstartfase en had kapitaal nodig om bedrijfsactiviteiten te kunnen ontplooien. De verdachte, die via zijn eigen bedrijf medeaandeelhouder van A21 B.V. was, heeft dat mogelijk gemaakt door geld te investeren in A21 B.V. De leningen zijn vervolgens in 2013 en 2014 door A21 B.V. gedeeltelijk aan het bedrijf van de verdachte terugbetaald. In de ten laste gelegde periode heeft de verdachte, als bestuurder van CAI B.V., vijf betalingen van in totaal € 32.900,- van A21 B.V. aangenomen. De rechtbank moet de vragen beantwoorden of deze betalingen door de verdachte zijn aangenomen in het vooruitzicht van het faillissement van A21 B.V. en of hij daarbij het (voorwaardelijk) opzet had om de rechten van andere schuldeisers te benadelen.
Op 15 september 2014 heeft één van de schuldeisers van A21 B.V. het faillissement van het bedrijf aangevraagd. Dit faillissement is later gevolgd op 21 oktober 2014. De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen, in het bijzonder de verklaring van een voormalig bestuurder van A21 B.V. en de verklaring van de verdachte zelf, kan worden geconcludeerd dat de faillissementsaanvraag van 15 september 2014 met de verdachte is besproken en dat hem ook is gevraagd om een nieuw geldbedrag in het bedrijf te investeren om een dreigend faillissement te voorkomen. De verdachte heeft dat echter geweigerd, omdat een deel van zijn leningen aan het bedrijf nog openstond en hij wilde dat dit eerst aan hem werd terugbetaald. De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen aldus af dat de verdachte wetenschap had van de faillissementsaanvraag en het vooruitzicht van een aanstaand faillissement van A21 B.V. Gelet hierop had hij de latere betaling van het bedrijf van 13 oktober 2014 voor een bedrag van € 10.500,- niet mogen aannemen. Door dit wel te doen, in het vooruitzicht van het faillissement, heeft de verdachte op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet gehad op het benadelen van de rechten van andere schuldeisers van A21 B.V.
Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte zich op 13 oktober 2014 ten aanzien van die aangenomen betaling van € 10.500,- heeft schuldig gemaakt aan faillissementsfraude. De rechtbank acht het primaire feit in zaak B tot dit bedrag daarom wettig en overtuigend bewezen.
Dat ligt anders voor de overige aangenomen betalingen. De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor de conclusie dat de verdachte ten tijde van het aannemen van de andere ten laste gelegde betalingen al wetenschap had van het vooruitzicht van het faillissement van A21 B.V. De enkele omstandigheid dat de verdachte in zijn algemeenheid wist dat het slecht ging met het bedrijf en dat een andere schuldeiser wachtte op betaling van een factuur van (slechts) € 5.000,-, acht de rechtbank voor die conclusie onvoldoende. Dat betekent dat de rechtbank het primaire feit voor de overige ten laste gelegde betalingen, namelijk de betalingen in de periode van 2 juli 2014 tot en met 15 september 2014, niet bewezen acht. De verdachte zal van dat deel van de primaire tenlastelegging worden vrijgesproken.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte feiten 1 en 2 in zaak A en het primaire feit in zaak B heeft begaan, met dien verstande dat hij:
feit 1 in zaak A
in de periode van 2 januari 2017 tot en met 7 juli 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van meerdere geldbedragen, te weten:
*in de periode van 16 april 2018 tot en met 2 juli 2019 geldbedragen (in totaal € 5.604.925,=) contant gestort op de bankrekening ten name van AF B.V. met rekeningnummer -4259 en geldbedragen (in totaal € 14.308.616,=) van de bankrekening ten name van AF B.V. met dat rekeningnummer overgeboekt naar verschillende andere bankrekeningen en
*in de periode van 16 april 2018 tot en met 1 juli 2019 geldbedragen (in totaal € 4.444.275,=) contant gestort op de bankrekening ten name van AGFB B.V. met rekeningnummer -2620 en geldbedragen (in totaal € 4.985.815,=) van de bankrekening ten name van AGFB B.V. met dat rekeningnummer overgeboekt naar verschillende andere bankrekeningen en
*in de periode van 20 februari 2017 tot en met 2 oktober 2018 geldbedragen (in totaal € 2.245.110,=) contant gestort op de bankrekening ten name van HAR B.V. met rekeningnummer -9121 en geldbedragen (in totaal € 7.289.822,52) van de bankrekening ten name van HAR B.V. met dat rekeningnummer overgeboekt naar verschillende andere bankrekeningen of contant opgenomen en
*in de periode van 22 februari 2017 tot en met 4 oktober 2018 geldbedragen (in totaal € 1.478.795,=) contant gestort op de bankrekening ten name van HAR B.V. met rekeningnummer -9714 en geldbedragen (in totaal € 4.867.901,=) van de bankrekening ten name van HAR B.V. met dat rekeningnummer overgeboekt naar verschillende andere bankrekeningen en
*in de periode van 2 januari 2018 tot en met 20 augustus 2018 geldbedragen (in totaal € 950.665,=) contant gestort op de bankrekening ten name van TEX B.V. met rekeningnummer -4781 en geldbedragen (in totaal € 1.189.868,=) van de bankrekening ten name van TEX B.V. met dat rekeningnummer overgeboekt naar verschillende andere bankrekeningen of (€ 11.610,=) contant opgenomen en
*in de periode van 3 april 2017 tot en met 12 oktober 2018 geldbedragen (in totaal € 827.265,=) contant gestort op de bankrekening ten name van TEX B.V. met rekeningnummer -1301 en geldbedragen (in totaal € 1.320.440,=) van de bankrekening ten name van TEX B.V. met dat rekeningnummer overgeboekt naar verschillende andere bankrekeningen en
*in de periode van 15 mei 2018 tot en met 22 januari 2019 geldbedragen (in totaal € 620.645,=) contant gestort op de bankrekening ten name van MAT B.V. met rekeningnummer -5133 en geldbedragen (in totaal € 876.530,99) van de bankrekening ten name van MAT B.V. met dat rekeningnummer overgeboekt naar verschillende andere bankrekeningen en
*in de periode van 15 december 2017 tot en met 11 oktober 2018 geldbedragen (in totaal € 510.440,=) contant gestort op de bankrekening ten name van JEL B.V. met rekeningnummer -3667 en geldbedragen (in totaal € 4.078.333,=) van de bankrekening ten name van JEL B.V. met dat rekeningnummer overgeboekt naar verschillende andere bankrekeningen en
*in de periode van 30 oktober 2017 tot en met 4 december 2018 geldbedragen (in totaal € 422.025,=) contant gestort op de bankrekening ten name van FLET B.V. met rekeningnummer -0554 en geldbedragen (in totaal € 4.291.304,33) van de bankrekening ten name van FLET B.V. met dat rekeningnummer overgeboekt naar verschillende andere bankrekeningen en
*in de periode van 2 februari 2017 tot en met 15 oktober 2018 geldbedragen (in totaal € 373.530,=) contant gestort op de bankrekening ten name van [betrokkene 1] met rekeningnummer -1373 en geldbedragen (in totaal € 397.227,83) van de bankrekening ten name van [betrokkene 1] met dat rekeningnummer overgeboekt naar verschillende andere bankrekeningen en
*in de periode van 4 januari 2017 tot en met 22 januari 2018 geldbedragen (in totaal € 106.340,=) contant gestort op de bankrekening ten name van RBI B.V. met rekeningnummer -4892 en geldbedragen (in totaal € 1.465.492,90) van de bankrekening ten name van RBI B.V. met dat rekeningnummer overgeboekt naar verschillende andere bankrekeningen en
*in de periode van 2 januari 2017 tot en met 8 februari 2019 geldbedragen (in totaal € 59.120,=) contant gestort op de bankrekening ten name van DFG B.V. met rekeningnummer -3723 en geldbedragen (in totaal € 3.377.733,80) van de bankrekening ten name van DFG B.V. met dat rekeningnummer overgeboekt naar verschillende andere bankrekeningen en
*in de periode van 22 februari 2019 tot en met 6 juli 2019 geldbedragen (in totaal € 37.200,=) contant gestort op de bankrekening ten name van ACI B.V. met rekeningnummer -0851 en geldbedragen (in totaal € 3.704.159,02) van de bankrekening ten name van ACI B.V. met dat rekeningnummer overgeboekt naar verschillende andere bankrekeningen en
*in de periode van 2 januari 2017 tot en met 6 juli 2019 geldbedragen (in totaal € 18.030,=) contant gestort op de bankrekening ten name van [de verdachte] e/o [vrouw verdachte] met rekeningnummer -6228 en geldbedragen (in totaal € 785.716,15) van de bankrekening ten name van [de verdachte] e/o [vrouw verdachte] met dat rekeningnummer overgeboekt naar verschillende andere bankrekeningen en
*in de periode van 25 augustus 2017 tot en met 3 september 2018 geldbedragen (in totaal € 13.500.030,82) van de bankrekening ten name van RBT B.V. met rekeningnummer -7517 overgeboekt naar verschillende andere bankrekeningen en
*in de periode van 20 juni 2018 tot en met 17 december 2018 geldbedragen (in totaal € 5.870.790,85) van de bankrekening ten name van RBT B.V. met rekeningnummer -2963 overgeboekt naar verschillende andere bankrekeningen en
*in de periode van 4 september 2018 tot en met 15 december 2018 geldbedragen (in totaal € 1.001.496,65) van de bankrekening ten name van RBT B.V. met rekeningnummer -5841 overgeboekt naar verschillende andere bankrekeningen,
de werkelijke aard, de herkomst en/of de verplaatsing verborgen en/of
verhuld en/of verborgen wie de rechthebbende(n) op die geldbedragen was/waren en/of wie het voorhanden had(den) en/of
voornoemde geldbedragen verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of
van voornoemde geldbedragen gebruik gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en zijn mededader(s) wisten dat die geldbedragen onmiddellijk of middellijk (mede) afkomstig waren uit enig misdrijf;
feit 2 in zaak A
in de periode van 2 januari 2017 tot en met 7 juli 2019 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen en rechtspersonen, te weten hij, verdachte [de verdachte] en [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en RBT B.V. en MCH B.V. en AF B.V. en AGFB B.V. en DFG B.V. en ACI B.V. en HAR B.V. en TEX B.V. en MAT B.V. en JEL B.V. en FLET B.V en RBI B.V.,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in
- artikel 420ter Wetboek van Strafrecht en/of artikel 420bis lid 1 ahf/ond a en/of b Wetboek van Strafrecht, te weten het plegen van (gewoonte)witwassen en/of
- artikel 225 lid 1 en/of lid 2 Wetboek van Strafrecht, te weten het plegen van valsheid in geschrifte en/of het gebruik maken van afleveren en/of voorhanden hebben van valse en/of vervalste geschriften (waaronder handelsfacturen),
zulks terwijl hij, verdachte, de leider binnen die organisatie was;
primair in zaak B
op 13 oktober 2014 in Nederland in het vooruitzicht van het faillissement van A21 B.V. (welk faillissement is gevolgd op 21 oktober 2014) ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van A21 B.V., een betaling van A21 B.V. heeft aangenomen, door middel van een overboeking van de door A21 B.V. aangehouden bankrekening bij de ABN Amro (genummerd -5287) naar de girorekening van CAI B.V. (genummerd -6022), bestaande uit € 10.500,- (met als omschrijving: “terugbetaling”), hetzij van een niet-opeisbare schuld, hetzij van een opeisbare schuld, wetende dat het faillissement van A21 B.V. reeds was aangevraagd.
Wat aan de verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn in deze bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde op de zitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 in zaak A
medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken;
feit 2 in zaak A
als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
primair in zaak B
in het vooruitzicht van het faillissement, terwijl het faillissement is gevolgd, ter bedrieglijke verkorting van de rechten des schuldeisers, een betaling aannemen van een niet opeisbare of opeisbare schuld, wetende dat het faillissement van de schuldenaar reeds was aangevraagd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan de bewezen verklaarde feiten zou ontbreken. De bewezen verklaarde feiten zijn dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren en zes maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest. Daarbij heeft de officier van justitie gelet op enerzijds uitspraken in vergelijkbare zaken, de omvang van de door haar bewezen geachte feiten, de rol van de verdachte daarbij en de recidive, en anderzijds het tijdsverloop sinds het begaan van de gepleegde feiten.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht, in het geval de rechtbank tot een veroordeling komt, rekening te houden met het tijdsverloop en de persoon van de verdachte. Ook heeft de raadsman bepleit dat bij een veroordeling van faillissementsfraude strafoplegging geen rechtens te respecteren belang meer dient. Voor de gepleegde feiten in zaak A heeft de raadsman verzocht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd in voorarrest, met oplegging van de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. Deze deels voorwaardelijke gevangenisstraf kan worden gecombineerd met een taakstraf van langere duur. Daarbij heeft de raadsman gewezen op de mogelijkheid om bij samenloop, zoals hier aan de orde, een langdurige taakstraf van bijvoorbeeld 480 uren op te leggen. Op die manier vindt wel bestraffing plaats, maar worden beschermende factoren, zoals werk, gezin en inkomen, niet doorkruist en zal de kans op herhaling lager zijn.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit de stukken en het onderzoek op de zitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank ook kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 30 oktober 2023 en het strafblad van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor fraudedelicten. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Gewoontewitwassen en deelneming aan een criminele organisatie
De verdachte heeft zich gedurende een periode van tweeënhalf jaar structureel schuldig gemaakt aan witwassen van geld, namelijk van contante stortingen van in totaal ongeveer zeventien miljoen euro en vele overboekingen van in totaal tientallen miljoenen euro’s. In een crimineel samenwerkingsverband heeft de verdachte een schijnbaar legale herkomst gegeven aan dit geld. Hij heeft daartoe meerdere bedrijven opgericht en daarbij gebruik gemaakt van katvangers. Door gebruik te maken van valse facturen heeft hij een sluitende boekhouding geprobeerd te maken om op die manier de geldstromen te verantwoorden. Wanneer crimineel geld in het legale economische verkeer wordt gebracht en daaraan een schijnbaar een legale herkomst wordt verschaft, wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer in de kern geschonden. Het is ernstig dat crimineel geld op deze manier aan het zicht van justitie wordt onttrokken. De verdachte heeft met zijn gedrag bijgedragen aan deze keten van criminele activiteiten. Dit alles neemt de rechtbank de verdachte, die blijkens zijn proceshouding het laakbare van zijn handelen niet inziet, zeer kwalijk.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de essentiële rol die de verdachte heeft gehad bij het witwassen. Het is verdachte geweest die het witwassen heeft geïnitieerd en anderen heeft aangestuurd. De verdachte heeft een leidinggevende en (aan)sturende rol gehad in de witwasconstructie en binnen de gehele criminele organisatie. De rechtbank kan niet anders dan concluderen dat de verdachte zich kennelijk steeds heeft laten leiden door persoonlijk gewin.
Oplegging van straf
De ernst en de omvang van deze gepleegde feiten, waaronder de hoogte van de geldbedragen, de gestructureerde, georganiseerde wijze waarop de feiten zijn uitgevoerd en de rol die de verdachte als leider heeft gehad, maken dat de rechtbank in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaren een passende straf vindt. Bij het bepalen van de duur van die straf heeft de rechtbank gelet op straffen die rechtbanken en gerechtshoven in vergelijkbare zaken opleggen.
Faillissementsfraude
De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan (kort gezegd) faillissementsfraude door in 2014 een betaling uit een schuld aan te nemen van een rechtspersoon, waarvan hij wist dat het faillissement was aangevraagd. Hoewel dit een strafbaar feit oplevert en de verdachte daarvoor ook strafbaar is, laat de rechtbank dit feit bij de strafoplegging buiten beschouwing. Het gaat namelijk om een dusdanig oud feit, dat de redelijke termijn inmiddels in zeer aanzienlijke mate is overschreden. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat dit feit in ernst en omvang, afgezet tegen de ernst en de omvang van het gewoontewitwassen en de deelneming als leider aan een criminele organisatie, bij de strafoplegging geen betekenisvolle rol heeft.
Persoonlijke omstandigheden
In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet de rechtbank geen reden voor matiging van de aan hem op te leggen straf. De rechtbank vindt verder, anders dan de reclassering heeft geadviseerd en de raadsman heeft verzocht, oplegging van bijzondere voorwaarden bij een deels voorwaardelijke straf niet aangewezen. Daarvoor vindt de rechtbank de feiten te ernstig. Als op een later moment zou blijken dat de verdachte gebaat is bij hulp of begeleiding, dan kunnen in het kader van een eventuele voorwaardelijke invrijheidstelling alsnog voorwaarden worden gesteld.
Redelijke termijn van berechting
In strafmatigende zin weegt de rechtbank wel het tijdsverloop mee in het tegen de verdachte gedane witwasonderzoek (zaak A). De rechtbank heeft geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens in die zaak met ruim twee jaren en vijf maanden is overschreden. Als uitgangspunt wordt genomen dat een strafzaak bij de rechtbank moet zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De verdachte is op 7 juli 2019 in verzekering gesteld vanwege de witwasverdenking. De rechtbank wijst pas nu vonnis, terwijl er geen bijzondere omstandigheden zijn gebleken die dit tijdsverloop verklaren. Daarom zal de rechtbank in plaats van de beoogde gevangenisstraf van vijf jaren, een gevangenisstraf van kortere duur opleggen.
Slotsom
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en zes maanden, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd, op zijn plaats. Tenuitvoerlegging van deze straf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).

7.Beslag

7.1
Bijkomende straf: verbeurdverklaring
Bij gelegenheid van het onderzoek naar de aan de verdachte ten laste gelegde feiten in zaak A zijn op zijn kantooradres drie geldtelmachines (nummers 1, 2 en 3 op de beslaglijst, met goednummers 545533, 545532 en 545531) en een Packerd Bell computer (nummer 8, met goednummer 545810) in beslag genomen. In de woning van de verdachte zijn verder een Apple iPhone (nummer 6, met goednummer 545644) en een Toshiba laptop (nummer 7, met goednummer 545612) in beslag genomen.
De rechtbank is van oordeel dat deze in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen moeten worden verbeurd verklaard. Uit het dossier en het onderzoek op de zitting is namelijk gebleken dat de onder 1 en onder 2 bewezen verklaarde feiten in zaak A met behulp van die voorwerpen, die aan de verdachte toebehoren, zijn begaan.
7.2
Teruggave aan de rechthebbende
Bij gelegenheid van het onderzoek naar de ten laste gelegde feiten in zaak A zijn in de woning van de verdachte ook twee BQ mobiele telefoons aangetroffen en in beslag genomen (nummers 4 en 5 op de beslaglijst, met goednummers 545551 en 545619).
De officier van justitie heeft gevorderd deze zogenoemde cryptotelefoons te onttrekken aan het verkeer. De rechtbank is echter van oordeel dat in dit geval geen wettelijke grondslag bestaat voor ofwel verbeurdverklaring ofwel onttrekking aan het verkeer van de telefoons. De rechtbank zal daarom bepalen dat de telefoons worden teruggegeven aan de rechthebbende.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De wetsartikelen die van toepassing zijn, zijn de artikelen 33, 33a, 47, 57, 63, 140, 344, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht. Deze wetsartikelen zijn toepasselijk zoals deze golden ten tijde van de bewezen verklaarde feiten.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 3 is ten laste gelegd in zaak A en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en onder 2 ten laste gelegde feiten in zaak A en het primair ten laste gelegde feit in zaak B heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hiervoor onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf van 4 (vier) jaren en 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van deze straf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurddrie in beslag genomen geldtelmachines (nummers 1, 2 en 3 op de beslaglijst, met goednummers 545533, 545532 en 545531), een Apple iPhone (nummer 6, met goednummer 545644), een Toshiba laptop (nummer 7, met goednummer 545612) en een Packerd Bell computer (nummer 8, met goednummer 545810).
Gelast de teruggaveaan de rechthebbende van de in beslag genomen BQ telefoons (nummers 4 en 5 op de beslaglijst, met goednummers 545551 en 545619).
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. N. Boots, voorzitter,
mr. H.H.E. Boomgaart en mr. G.D. Kleijne, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. P.H. Boersma,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 december 2023.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE 1
VOLLEDIGE TEKST VAN DE TENLASTELEGGINGEN
[…]
BIJLAGE 2
BEWIJSMIDDELEN FEITEN 1 EN 2, ZAAK A
[…]
BIJLAGE 3
BEWIJSMIDDELEN PRIMAIRE FEIT, ZAAK B
[…]