ECLI:NL:RBNHO:2023:13277

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
10762670 \ AO VERZ 23-64
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verwijtbaar handelen van de werknemer

In deze zaak heeft de werkgever, DeSom, een verzoek ingediend om de arbeidsovereenkomst met de werknemer, aangeduid als [verweerder], te ontbinden wegens verwijtbaar handelen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is geleverd voor het verwijtbare gedrag van de werknemer. De werkgever heeft de gelegenheid gekregen om bewijs te leveren van de gestelde verwijtbare gedragingen. De zaak betreft een werknemer die sinds 1 juli 2021 in dienst is bij DeSom en die een leidinggevende rol vervult. DeSom heeft naar aanleiding van signalen uit de organisatie een feitenonderzoek laten uitvoeren, waaruit blijkt dat medewerkers de werksfeer als onveilig hebben ervaren door toedoen van [verweerder]. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de conclusies uit het onderzoek niet voldoende zijn om te concluderen dat er daadwerkelijk sprake is van verwijtbaar handelen. De kantonrechter heeft DeSom de mogelijkheid gegeven om bewijs te leveren voor de beschuldigingen, en heeft de verdere beslissing aangehouden tot na de bewijslevering.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./repnr.: 10762670 \ AO VERZ 23-64 (PA)
Uitspraakdatum: 21 december 2023
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
de publiekrechtelijke rechtspersoon/openbaar lichaam gemeenschappelijke regeling
Shared Service Centrum DeSom
gevestigd te Wognum
verzoekende partij
verder te noemen: DeSom
gemachtigde: mr. J.J. Blanken en mr. W. van Wijngaarden
tegen
[verweerder]
wonende te [woonplaats]
verwerende partij
verder te noemen: [verweerder]
gemachtigde: mr. C.J. Berghout
De zaak in het kort
Het gaat in deze zaak om een verzoek van een werkgever om de arbeidsovereenkomst met een werknemer te ontbinden wegens verwijtbaar handelen van die werknemer. De kanton-rechter oordeelt dat nog niet voldoende kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van verwijtbaar handelen. De werkgever krijgt daarom de gelegenheid hiervoor bewijs te leveren.

1.Het procesverloop

1.1.
DeSom heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [verweerder] heeft een verweerschrift en een tegenverzoek ingediend.
1.2.
Op 23 november 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. DeSom en [verweerder] hebben ook pleitaantekeningen overgelegd. Vóór de zitting heeft DeSom bij brief van 16 november 2023 nog stukken toegezonden. [verweerder] heeft bij brief van 21 november 2023 nog een stuk toegezonden.

2.De feiten

2.1.
DeSom is een samenwerkingsverband voor informatietechnologie dat ondersteuning biedt aan lokale overheden in West-Friesland. DeSom faciliteert, ondersteunt en onderhoudt de IT-werkplekken voor de deelnemende gemeenten en voor de Gemeenschappelijke Regeling WerkSaam Westfriesland.
2.2.
[verweerder] , geboren [geboortedatum] 1970, is sinds 1 juli 2021 in dienst bij DeSom. De functie van [verweerder] is senior medewerker technisch beheer met een salaris van € 5.009,00 bruto per maand. Feitelijk heeft [verweerder] in zijn functie ook een leidinggevende rol.
2.3.
DeSom heeft naar aanleiding van een aantal signalen uit de organisatie [verweerder] uitgenodigd voor een gesprek. Dat gesprek heeft op 29 juni 2023 plaatsgevonden.
2.4.
Naar aanleiding van het gesprek heeft DeSom aan mr. T. Koomen en mr. V. Stavleu van Capra Advocaten (hierna: de onderzoekers) opdracht gegeven om een feitenonderzoek te verrichten. De opdracht van het onderzoek was:
“Maak inzichtelijk hoe medewerkers de cultuur en werksfeer binnen SSC DeSom (hebben) ervaren. Indien medewerkers ongewenst gedrag (hebben) ervaren, welke oorzaak (/oorzaken) is (/zijn) daarvoor aan te wijzen?”
2.5.
DeSom en [verweerder] hebben afgesproken om [verweerder] buitengewoon verlof te verlenen voor de duur van het onderzoek.
2.5.
[verweerder] heeft zich op 8 september 2023 ziekgemeld.
2.6.
Op 26 september 2023 hebben de onderzoekers een rapportage van bevindingen uitgebracht.

3.Het verzoek, het verweer en het tegenverzoek

3.1.
DeSom verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden vanwege verwijtbaar handelen. Volgens DeSom heeft [verweerder] zich schuldig gemaakt aan grensoverschrijdend gedrag en kan dat niet getolereerd worden. Daarnaast meent DeSom dat [verweerder] in strijd heeft gehandeld met de geldende regelingen voor de toekenning van
devicesen voor nevenwerkzaamheden. Als ontbinding wegens verwijtbaar gedrag niet wordt toegewezen, wordt verzocht om ontbinding wegens een verstoorde arbeidsverhouding dan wel een combinatie van omstandigheden.
3.2.
[verweerder] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. Daartoe is aangevoerd dat geen sprake is geweest van verwijtbaar gedrag en dat [verweerder] zich niet schuldig heeft gemaakt aan de door DeSom gestelde gedragingen. Verder stelt [verweerder] dat er geen zorgvuldig onderzoek is gedaan en er geen duurzaam verstoorde arbeidsrelatie is. Voor het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzoekt [verweerder] om De Som te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding van € 5.661,95 bruto en om toekenning van een billijke vergoeding van € 64.916,64 bruto.

4.De beoordeling

het verzoek

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden.
4.2.
De kantonrechter stelt vast dat sprake is van een opzegverbod, omdat [verweerder] sinds 8 september 2023 wegens ziekte ongeschikt is voor zijn werk. Dit opzegverbod staat echter niet in de weg aan ontbinding, omdat het verzoek geen verband houdt met omstandigheden waarop het opzegverbod betrekking heeft. [1] Het verzoek om ontbinding is immers gegrond op verwijtbaar handelen dan wel een verstoorde arbeidsverhouding, en dat staat los van de ziekte van [verweerder] .
4.3.
Een arbeidsovereenkomst kan alleen worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is. [2] Een redelijke grond is onder meer verwijtbaar handelen of nalaten van een werknemer, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
4.4.
DeSom voert als grond voor ontbinding in de eerste plaats aan dat sprake is van verwijtbaar gedrag van [verweerder] . Daarbij wordt vooral gesteld dat [verweerder] zich gedurende een lange periode schuldig heeft gemaakt aan grensoverschrijdend gedrag. Daarnaast wordt aangevoerd dat [verweerder] in strijd heeft gehandeld met de geldende regelingen voor de toekenning van
devicesen voor nevenwerkzaamheden.
4.5.
DeSom heeft het gestelde grensoverschrijdend gedrag gemotiveerd en onderbouwd door te verwijzen naar eerdergenoemde rapportage van 26 september 2023 van de onderzoekers.
4.6.
De kantonrechter overweegt dat de conclusie in die rapportage dat medewerkers de cultuur en werksfeer bij DeSom door toedoen van [verweerder] als onveilig of angstig hebben ervaren, op zichzelf nog onvoldoende reden oplevert om te oordelen dat sprake is geweest van verwijtbaar gedrag van [verweerder] . De melding van medewerkers dat zij de cultuur en werksfeer als onveilig of angstig ervaren, maakt immers nog niet duidelijk aan welke feitelijke en concrete gedragingen [verweerder] zich schuldig heeft gemaakt.
4.7.
In de rapportage worden daarnaast ook feitelijke en concrete gedragingen van [verweerder] genoemd die volgens De Som hebben geleid tot het ontstaan van een angstcultuur. Uit de rapportage volgt dat door verschillende medewerkers is verklaard dat [verweerder] , al dan niet bij herhaling, tegenover medewerkers heeft gezegd:
“Ik ben een slavendrijver. Tussen half 8 en half 5 zijn de mensen van mij en ga ik er met de zweep overheen”en
“Hee bitches”.Verder blijkt uit die rapportage dat [verweerder] tegen medewerkers heeft gezegd dat hij zich
“De Beul”noemde en dat die medewerkers er
“nog wel achter komen waarom”. Ook staat in de rapportage dat [verweerder] medewerkers van de frontoffice heeft benoemd als
“de telefoonmiepjes”en dat hij heeft gezegd
“dat die collega’s dom zijn, niks kunnen en enkel telefoonmiepjes zijn”. Daarnaast is door een medewerker in die rapportage verklaard dat [verweerder] in een gesprek heeft gezegd:
“ [naam] , ik vertel je dit even onderling. Ik ben moslim, jij bent moslim… je moet een beetje uitkijken met die tatta’s, want die kunnen je verlinken.”Volgens de rapportage is door een medewerker ook verklaard dat [verweerder] heeft gezegd:
“Ik wil niet dat hier nog gelachten wordt. Jullie moeten serieus zijn en ik wil geen grapjes meer”.
4.8.
De kantonrechter is van oordeel dat de hiervoor onder 4.7 genoemde uitlatingen van [verweerder] , als deze komen vast te staan, zodanig verwijtbaar gedrag opleveren van [verweerder] dat van DeSom in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Een ontbinding wegens verwijtbaar handelen van [verweerder] is dan in beginsel gerechtvaardigd. Dergelijke uitlatingen zijn immers onaanvaardbaar en grensoverschrijdend tegenover medewerkers, collega’s en DeSom, en leveren een belangrijke bijdrage aan het ontstaan en in stand houden van een onveilige en angstige werksfeer. Dit is temeer verwijtbaar gelet op de leidinggevende rol die [verweerder] had.
4.9.
Maar [verweerder] heeft de hem verweten gedragingen nadrukkelijk en gemotiveerd betwist. Volgens [verweerder] heeft hij de in de rapportage genoemde en hiervoor onder 4.7 weergegeven bewoordingen en uitlatingen niet gebruikt, of zijn deze uit de context gehaald. Volgens [verweerder] kunnen sommige medewerkers ook redenen hebben om negatieve verklaringen over hem af te leggen. Verder heeft [verweerder] erop gewezen dat er ook positieve verklaringen over hem zijn.
4.10.
Met de door DeSom overgelegde rapportage en de daarbij behorende schriftelijke en ondertekende verklaringen van medewerkers is nog niet zonder meer het bewijs geleverd dat [verweerder] zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 4.7 genoemde gedrag, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door [verweerder] . DeSom zal daarom in lijn met haar bewijsaanbod de gelegenheid krijgen om de door haar gestelde verwijtbare gedragingen van [verweerder] te bewijzen.
4.11.
Voor de volledigheid overweegt de kantonrechter nog dat DeSom met de door haar genoemde verwijzing naar de arbeidsovereenkomst, het personeelshandboek, de Gedragscode ambtelijke integriteit en de Ambtenarenwet al bij de aanvang van het dienstverband voldoende duidelijk heeft gemaakt aan [verweerder] dat gedrag als genoemd in 4.7 niet toelaatbaar is. Overigens vindt de kantonrechter het ook evident dat dergelijk gedrag onaanvaardbaar is, mede gelet op de verplichting van [verweerder] op grond van artikel 6 lid 1 van de Ambtenarenwet om zich als een goed ambtenaar te gedragen.
4.12.
Verder doet aan de verwijtbaarheid van het gedrag, als dit na bewijslevering voldoende vast komt te staan, niet af de stelling van [verweerder] dat hij door de voormalige directeur en het voormalige managementteam een expliciete opdracht heeft gekregen om streng op te treden jegens de medewerkers en de afdeling waarover hij leidinggaf. Ook als dat zo is, geeft dat [verweerder] geen vrijbrief of rechtvaardiging voor het doen van uitlatingen als bedoeld onder 4.7.
4.13.
De kantonrechter merkt nog op dat de gestelde schending van de regelingen voor de toekenning van
devicesen voor nevenwerkzaamheden op zichzelf bezien, los van de onder 4.7 genoemde uitlatingen, nog onvoldoende grond oplevert voor een ontbinding wegens verwijtbaar gedrag, vanwege de aard en ernst daarvan. Ook ziet de kantonrechter geen aanleiding om vooruitlopend op bewijslevering al tot ontbinding over te gaan wegens een verstoorde arbeidsverhouding of een combinatie van gronden. Die door DeSom aangevoerde gronden voor ontbinding hangen immers direct samen met het gestelde verwijtbare gedrag en kunnen daarvan niet los worden gezien. Verder kan bewijslevering eveneens van belang zijn voor de vraag of de ontbinding al dan niet het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] dan wel DeSom, en ook daarop kan niet worden vooruitgelopen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
laat DeSom toe te bewijzen feiten en omstandigheden waaruit volgt dat [verweerder] zich schuldig heeft gemaakt aan verwijtbaar handelen of nalaten door (onder meer) de onder 4.7 genoemde uitlatingen te doen;
5.2.
bepaalt dat bewijslevering door middel van het overleggen van stukken plaatsvindt vóór of uiterlijk op 18 januari 2024;
5.3.
wanneer DeSom voor bewijslevering getuigen wil laten horen, moeten uiterlijk op 18 januari 2024 het aantal en de personalia van de getuigen worden opgegeven evenals de verhinderdata van beide partijen, de gemachtigden en – voor zover mogelijk – van de getuigen; daarna zal een tijdstip voor het verhoor worden bepaald;
5.4.
stelt [verweerder] in de gelegenheid om uiterlijk binnen vier weken na de datum waarop DeSom schriftelijke bewijsstukken heeft aangedragen, een schriftelijke reactie op die bewijsstukken te geven;
5.5.
uitstel wordt in beginsel niet verleend; bij het ontbreken van tijdig bericht van DeSom wordt ervan uitgegaan dat zij geen gebruik wenst te maken van de gelegenheid tot bewijslevering;
5.6.
iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.J. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 7:671b lid 6 BW.
2.Artikel 7:669 lid 3 BW.