ECLI:NL:RBNHO:2023:13274

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
C/15/329779 / FA RK 22-3164
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijfplaats en zorgregeling voor minderjarige in echtscheidingszaak

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 21 december 2023 uitspraak gedaan in een echtscheidingszaak betreffende de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van een minderjarige. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.L. Verhoeven, verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar vast te stellen, terwijl de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. Z.C.E. Houben, verzocht om de hoofdverblijfplaats bij hem te bepalen. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de huidige zorgregeling en de noodzaak voor de minderjarige om met beide ouders betekenisvol contact te hebben. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw recentelijk is verhuisd en dat de communicatie tussen de ouders niet optimaal is. De rechtbank oordeelde dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de man moet worden vastgesteld, omdat dit het beste aansluit bij het belang van de minderjarige. De rechtbank heeft ook de zorgregeling vastgesteld, waarbij de minderjarige tot de zomervakantie 2024 bij de man verblijft en daarna een nieuwe regeling wordt geïmplementeerd. De verzoeken van de vrouw om een kinderbijdrage en andere verzoeken zijn afgewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
hoofdverblijfplaats / zorgregeling / alimentatie / vervangende toestemming inschrijving peuterspeelzaal
zaak-/rekestnr.: C/15/329779 / FA RK 22-3164
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 21 december 2023
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. C.L. Verhoeven, kantoorhoudende te Haarlem,
tegen
[de man],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. Z.C.E. Houben, kantoorhoudende te Velsen-Zuid,
--betreffende--
[de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna mede te noemen: [de minderjarige] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van deze rechtbank van 17 januari 2023 en de daarin genoemde stukken;
- de brief, met bijlagen 9 en 10, van de advocaat van de vrouw van 7 maart 2023;
- de brief, met bijlage 11, inhoudende gewijzigde verzoeken van de advocaat van de vrouw van 20 november 2023;
- de brief, met bijlagen 5 t/m 8, inhoudende gewijzigde verzoeken van de advocaat van de man van 20 november 2023.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 23 november 2023 in aanwezigheid van partijen, de vrouw bijgestaan door mr. C.L. Verhoeven en de man door mr. Z.C.E. Houben.
Tevens was ter zitting als informant aanwezig [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad).
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.

2.Feiten en omstandigheden

2.1.
Bij beschikking van 17 januari 2023 is, na overeenstemming hierover tussen partijen ter zitting, een zorgregeling vastgesteld waarbij [de minderjarige] :
  • op maandag, dinsdag en woensdag bij de vrouw verblijft;
  • vanaf woensdag vanuit de gastouder, op donderdag, vrijdag en zaterdag bij de man verblijft;
  • op zondag afwisselend bij de vrouw en de man verblijft;
en de vakanties en feestdagen in onderling overleg worden verdeeld.
Voorts is, eveneens na overeenstemming hierover ter zitting, als tijdelijke kinderbijdrage bepaald dat de man aan de vrouw € 75 per maand dient te voldoen.
De rechtbank heeft de beslissing over de hoofdverblijfplaats, de definitieve kinderbijdrage en de vervangende toestemming voor inschrijving van [de minderjarige] bij de peuterspeelzaal aangehouden in afwachting van de resultaten van mediation.
2.2.
De mediation is beëindigd zonder overeenstemming. De ouders geven uitvoering aan de tijdelijke zorgregeling en zijn het erover eens dat deze regeling blijft gelden totdat [de minderjarige] na de zomervakantie 2024 naar de basisschool gaat.
2.3.
De vrouw heeft [de minderjarige] ingeschreven op een peuterspeelzaal in [plaats] en is in de loop van 2023 naar [plaats] , [plaats] verhuisd om daar te gaan samenwonen met haar nieuwe partner.

3.Verzoek

3.1.
De vrouw heeft bij gewijzigd verzoek van 20 november 2023 verzocht:
  • te bepalen dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats heeft bij de vrouw;
  • na de zomervakantie een zorgregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] bij de man verblijft:
- iedere veertien dagen van vrijdag uit school tot zondag 18.00 uur;
- iedere woensdag uit school tot en met etenstijd 18.00 uur;
- de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg te bepalen,
waarbij de vrouw het vervoer voor [de minderjarige] op de zondagen regelt en de man op de overige momenten;
- de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] (hierna ook: kinderbijdrage) definitief vast te stellen aan de hand van de huidige financiële gegevens van partijen en de geldende zorgregeling.
3.2.
De rechtbank gaat ervan uit dat de vrouw haar aanvullend verzoek van 9 december 2022 om aan haar vervangende toestemming te verlenen [de minderjarige] in te schrijven bij peuterspeelzaal “ [peuterspeelzaal] ” te [plaats] niet langer handhaaft, zodat de rechtbank niet meer hoeft te beslissen op dit verzoek.

4.Verweer

4.1.
De man heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de vrouw en heeft bij gewijzigd verzoek van 20 november 2023 verzocht:
  • voor recht te verklaren dat de vrouw geen toestemming van de man of de rechtbank heeft voor een verhuizing naar of peuterspeelzaal inschrijving van [de minderjarige] in [plaats] dan wel [plaats] of [plaats] ;
  • te bepalen dat [de minderjarige] zijn hoofverblijfplaats heeft bij de man;
  • een zorgregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] bij de vrouw verblijft:
- om de week van vrijdag uit school tot woensdag naar school, waarbij de vrouw [de minderjarige] haalt en brengt;
- de helft van de vakanties en feestdagen;
en, voor het geval de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vrouw wordt vastgesteld, een zorgregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] bij de man verblijft:
- iedere week van donderdagavond (na werk) tot zondagavond 19.00 uur, waarbij de vrouw [de minderjarige] haalt en brengt.

5.De verdere beoordeling

hoofdverblijfplaats en zorgregeling
5.1.
De vrouw heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat zij de woning van partijen heeft moeten verlaten na de breuk met de man. Vervolgens is zij in overleg met de man en uit noodzaak naar [plaats] verhuisd. De vrouw komt uit [plaats] en heeft hier een kapsalon geopend. Communicatie met de man over [de minderjarige] is niet goed mogelijk en de man lijkt niet goed in te zien wat [de minderjarige] nodig heeft. Zo wilde de man niet meewerken aan de inschrijving van [de minderjarige] op een peuterspeelzaal, terwijl dit als voorbereiding op de basisschool voor [de minderjarige] noodzakelijk is. De vrouw werkt 24 uur per week zodat zij meer tijd heeft om voor [de minderjarige] te zorgen dan de man, die voltijd werkt. Omdat het huurcontract van de vrouw afliep is zij, wederom uit noodzaak, naar haar nieuwe partner in [plaats] verhuisd.
5.2.
De man heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat [de minderjarige] in [plaats] is geboren, daar tot het uiteengaan van partijen heeft gewoond en nog altijd de helft van de tijd in [plaats] verblijft. Dat de vrouw zonder overleg naar [plaats] en later naar [plaats] is verhuisd, maakt niet dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vrouw dient te worden vastgesteld. De vrouw stelt de man steeds voor een voldongen feit en heeft [de minderjarige] ook zonder toestemming van de man op een peuterspeelzaal in [plaats] ingeschreven. De man heeft een flexibele werkgever en een netwerk in [plaats] waarop hij kan terugvallen zodat een co-ouderschap goed mogelijk is. Voorts kan de man [de minderjarige] meer stabiliteit bieden dan de vrouw, die nog niet weet of zij in [plaats] blijft wonen of naar [plaats] of [plaats] gaat verhuizen.
5.3.
De Raad maakt zich zorgen over [de minderjarige] , omdat de ouders niet samen kunnen beslissen bij welke ouder hij moet wonen. [de minderjarige] staat ingeschreven bij de man in [plaats] en de Raad ziet geen aanleiding om dat te wijzigen. De ouders hebben samen besloten dat een co-ouderschap het beste is voor [de minderjarige] en dat verloopt goed. Wel is het nodig dat de communicatie tussen de ouders verbetert. [de minderjarige] ondervindt nu onvoldoende steun vanuit zijn ouders om de brug te slaan tussen de twee werelden bij de vrouw en bij de man en daar is hij de dupe van. Als [de minderjarige] volgend jaar naar school gaat, zal de reistijd het co-ouderschap bemoeilijken. Idealiter wonen de ouders dan dicht bij elkaar, anders zal de ene ouder zich aan de andere ouder moeten schikken. Het is nog niet duidelijk of een school in [plaats] tot de mogelijkheden behoort. Bij de vrouw is nog geen stabiele basis. Zij weet nog niet of ze in [plaats] blijft wonen, naar [plaats] of terug naar [plaats] verhuist. De man stelt een meer evenwichtige zorgregeling voor dan de vrouw, en voor [de minderjarige] is het belangrijk dat er een gelijkwaardig ouderschap blijft bestaan.
5.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Partijen hebben in 2018 een relatie gekregen en de vrouw is in februari 2019 bij de man in [plaats] gaan wonen. Partijen hebben in november 2019 een woning in [plaats] gekocht en op [geboortedatum] is [de minderjarige] geboren. Partijen hebben hun relatie eind 2021 definitief verbroken en de vrouw heeft de woning in maart 2022 verlaten. De rechtbank gaat thans niet in op de vraag of de vrouw al dan niet met toestemming van de man naar [plaats] is verhuisd. Aan de rechtbank is gebleken dat de samenleving in de woning niet meer houdbaar was en dat de vrouw, die voor de liefde naar [plaats] was verhuisd (terwijl de man daar vandaan komt) daar geen toekomst meer voor zich zag, zodat zij zich in [plaats] heeft gevestigd. De rijafstand tussen [plaats] en [plaats] is ongeveer 30 minuten (zonder file). Thans ligt de beantwoording van de vraag voor welke hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] het meest in zijn belang wordt geacht.
5.5.
Hiervoor is van belang dat de ouders vanaf het moment dat zij hun samenleving hebben verbroken voor een co-ouderschap hebben gekozen, waarbij [de minderjarige] ongeveer even veel bij de man als bij de vrouw is. Aan dit co-ouderschap geven de ouders ondanks de verhuizing van de vrouw naar [plaats] en later naar [plaats] nog altijd uitvoering en de ouders willen deze regeling in ieder geval voortzetten tot en met de zomervakantie 2024. Tot die tijd maakt het dan ook feitelijk niet veel uit waar [de minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats heeft en aldus ingeschreven zal staan. Daarna zal [de minderjarige] naar school gaan en is de huidige regeling niet langer uit te voeren. Aan de rechtbank is niet gebleken dat de ouders of een van hen tekort schieten in de zorg voor [de minderjarige] . In de stelling van de vrouw dat zij vanwege haar werk meer beschikbaar is voor [de minderjarige] kent de rechtbank geen betekenis van belang toe. Beide ouders hebben ongeveer een gelijk aandeel in de zorg voor [de minderjarige] gehad en beide ouders zorgen - logischerwijs, omdat zij allebei werken - met hulp van derden voor hem. Bovendien heeft de man met een werkgeversverklaring aangetoond dat hij zijn werktijden net als de vrouw flexibel kan indelen.
5.6.
Het primaire belang van [de minderjarige] is dat hij met beide ouders betekenisvol contact heeft. Dit is ook hetgeen de ouders voor ogen hadden toen zij uit elkaar gingen en voor een co-ouderschapsregeling hebben gekozen. Idealiter wonen de ouders dicht bij elkaar, maar ook als de ouders op zo een 30 minuten rijafstand van elkaar wonen kan aan dit belang tegemoet worden gekomen. Dit vergt wel een betere communicatie tussen de ouders dan thans het geval is. Ter zitting is gebleken dat de vrouw haar laatste verhuizing naar [plaats] niet met de man heeft besproken. Hoewel de rechtbank van de vrouw begrijpt dat zij genoodzaakt was te verhuizen, had het wel op haar weg gelegen om de man hierin mee te nemen. Nu de vrouw een “weekendregeling” tussen [de minderjarige] en de man voorstelt terwijl de man een zorgregeling voorstaat waarbij [de minderjarige] vijf van de veertien dagen bij de vrouw verblijft, komt de regeling die de man voorstelt meer tegemoet aan het belang van [de minderjarige] om met beide ouders betekenisvol contact te hebben. Voorts stelt de man voor dat [de minderjarige] in [plaats] naar school kan gaan, zoals partijen kennelijk in het verleden met elkaar hebben besproken, terwijl de vrouw meent dat [de minderjarige] nabij zijn vaste adres naar school dient te gaan, zodat het meer voor de hand ligt om het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de man te bepalen en tegemoet kan worden gekomen aan het uitvoeren van een co-ouderschapsregeling.
5.7.
Tenslotte weet de vrouw nog niet of zij in [plaats] blijft wonen, of naar [plaats] of terug naar [plaats] zal verhuizen, terwijl de man in [plaats] een bestendige woonsituatie heeft. Ook dit leidt ertoe dat de voorkeur moet worden gegeven aan het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de man.
5.8.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het verzoek van de man worden toegewezen en dat van de vrouw worden afgewezen.
verklaring voor recht
5.9.
Zoals onder rechtsoverweging 5.4 reeds is overwogen, ziet de rechtbank geen aanleiding om in te gaan op de vraag of de vrouw al dan niet zonder toestemming van de man naar [plaats] is verhuisd. Hoewel is gebleken dat de vrouw [de minderjarige] zonder toestemming van de man heeft ingeschreven op de peuterspeelzaal en zij de man niet op de hoogte heeft gesteld van haar verhuizing naar [plaats] , ziet de rechtbank geen meerwaarde in een verklaring voor recht op dit punt, zodat het verzoek van de man zal worden afgewezen. De man heeft onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht die tot een ander oordeel leiden.
kinderbijdrage
5.10.
Omdat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de man wordt vastgesteld, heeft de vrouw geen aanspraak op een kinderbijdrage voor [de minderjarige] . Het uitgangspunt is namelijk dat de ouder waar het kind hoofdverblijf heeft de ‘vaste lasten’ voldoet, zoals schoolgeld, contributie voor sport, kleding en dergelijke. Het verzoek van de vrouw wordt daarom afgewezen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [de minderjarige] :
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
bij de man zal zijn;
6.2.
bepaalt dat de regeling inzake zorg- en opvoedingstaken als volgt zal zijn:
de voornoemde minderjarige verblijft tot en met de zomervakantie 2024:
  • op maandag, dinsdag en woensdag bij de vrouw;
  • vanaf woensdag vanuit de gastouder, op donderdag, vrijdag en zaterdag bij de man;
  • op zondag afwisselend bij de vrouw en de man;
  • en de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg te verdelen;
en vanaf het nieuwe schooljaar 2024:
  • om de week van vrijdag uit school tot woensdag naar school bij de vrouw;
  • om de week van woensdag uit school tot vrijdag naar school in de daaropvolgende week bij de man;
  • en de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg te verdelen
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.S. Goedèl, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.E.J. van Schie als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2023.
Bij ontstentenis van de rechter ondertekend door mr. B.M.A. Bataille.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.