ECLI:NL:RBNHO:2023:13219

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
15.052120.20 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting met betrekking tot de verkoop van mondkapjes tijdens de coronacrisis

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 december 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van oplichting. De verdachte heeft zich voorgedaan als een bonafide verkoper van mondkapjes en heeft samen met anderen een bedrag van 850.000 euro van de benadeelde partij weten te verkrijgen zonder de mondkapjes daadwerkelijk te leveren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich in de periode van 2 tot en met 19 februari 2020 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van oplichting door zich voor te doen als een betrouwbare leverancier. De verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd tijdens de zitting en de rechtbank heeft op basis van de feiten en omstandigheden tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit besloten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het verrichten van 180 uren taakstraf. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schade die is geleden door de benadeelde partij als gevolg van de oplichting. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.052120.20 (P)
Uitspraakdatum: 22 december 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 6 december, 7 december en 8 december 2023 (sluiting van het onderzoek) in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres]
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Funke Küpper, en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N.F. Hoogervorst, advocaat te Hilversum, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering op de zitting van 6 december 2023, ten laste gelegd dat:
primair
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 februari 2020 tot en met 19 februari 2020 te Purmerend en/of Amsterdam en/of Bussum en/of Schiphol (gemeente Haarlemmermeer), althans in Nederland, en/of Antwerpen, althans België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of meerdere listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [aangever 1] en/of [bedrijf aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [bedrijf aangever 2] heeft/hebben bewogen tot afgifte van een geldbedrag van 852.500 euro, in elk geval enig geldbedrag of goed, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- zich voorgedaan als directeur van het bedrijf [bedrijf 3] , te weten [naam persoon 1] en/of
- zich voorgedaan als bonafide verkoper(s) van een grote hoeveelheid mondkapjes en/of
- e-mails en/of berichten gestuurd over de (ver)koop van die mondkapjes waaronder (een) factu(u)ren en/of (een) koopcontracten en/of (een) testrapporten en/of certificaten van mondkapjes en/of de adressen van de loodsen waar deze partij mondkapjes opgeslagen zou liggen en/of
- telefonisch contact gehad met die [aangever 1] en/of [aangever 2] en daarbij afspraken gemaakt en/of gesproken over de verkoop van een grote hoeveelheid mondkapjes en/of
- met die [aangever 1] en/of [aangever 2] in Nederland afgesproken en/of zich daarbij voorgedaan als [naam persoon 1] en/of [naam persoon 2] en/of tijdens die afspraak laten weten dat zij, verdachten, de mondkapjes zouden leveren,
waardoor die [aangever 1] en/of [bedrijf aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [bedrijf aangever 2] werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte;
subsidiair
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 februari 2020 tot en met 19 februari 2020 te Purmerend en/of Amsterdam en/of Bussum en/of Schiphol (gemeente Haarlemmermeer), althans in Nederland, en/of Antwerpen, althans België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een geldbedrag van in het totaal 852.500 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1] en/of [bedrijf aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [bedrijf aangever 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, en welk goed verdachte en/of zijn mededaders anders dan door misdrijf onder zich hadden, te weten als leverancier/verkoper van een grote hoeveelheid mondkapjes, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen opmerkingen gemaakt over het bewijs.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn opgenomen in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
De rechtbank heeft vastgesteld dat sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal worden volstaan met de volgende opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen:
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij in de periode van 2 februari 2020 tot en met 19 februari 2020 in Nederland en/of België, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of meerdere listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [aangever 1] en [bedrijf aangever 1] heeft bewogen tot afgifte van een geldbedrag van 850.000 euro, hebbende verdachte en/of zijn mededaders met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- zich voorgedaan als directeur van het bedrijf [bedrijf 3] , te weten [naam persoon 1] en
- zich voorgedaan als bonafide verkopers van een grote hoeveelheid mondkapjes en
- e-mails en/of berichten gestuurd over de (ver)koop van die mondkapjes waaronder facturen en/of een koopcontract en/of testrapporten en/of certificaten van mondkapjes en/of de adressen van de loodsen waar deze partij mondkapjes opgeslagen zou liggen en
- telefonisch contact gehad met die [aangever 1] en daarbij afspraken gemaakt en/of gesproken over de verkoop van een grote hoeveelheid mondkapjes en
- met die [aangever 1] in Nederland afgesproken en/of zich daarbij voorgedaan als [naam persoon 1] en/of [naam persoon 2] en/of tijdens die afspraak laten weten dat zij, verdachten, de mondkapjes zouden leveren,
waardoor die [aangever 1] en [bedrijf aangever 1] werden bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Wat aan de verdachte onder dit feit meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van oplichting.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden, met aftrek van de in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, eventueel in combinatie met een taakstraf. Subsidiair heeft zij verzocht een langere (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf op te leggen, waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd.
De raadsvrouw heeft ter onderbouwing daarvan aangevoerd dat de verdachte aanvankelijk wel de intentie had de mondkapjes te leveren, dat hij geen initiërende rol heeft gehad bij de oplichting en dat het slachtoffer een professionele partij is. Verder heeft zij gewezen op de overschrijding van de redelijke termijn, de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Tot slot heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de wijze van aanhouding en het plaatsen van filmmateriaal daarvan op Youtube disproportioneel was en in strafmatigende zin dient te worden verdisconteerd in de strafmaat.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met anderen [aangever 1] en [bedrijf aangever 1] (die als tussenpersoon voor [benadeelde partij] handelden) bewogen tot een (aan)betaling van € 850.000,- in verband met de aankoop van mondkapjes, waaraan in die periode vanwege de uitbraak van het coronavirus een grote schaarste was ontstaan. De mondkapjes zijn niet geleverd en dat was ook niet de intentie. De verdachten hebben het vertrouwen van [aangever 1] gewonnen door zich onder een andere naam voor te doen als een bonafide verkoper van mondkapjes, het veelvuldig sturen van e-mails en berichten, het sturen van een koopcontract, en het aanleveren van testrapporten en certificaten van de te leveren mondkapjes. De verdachte heeft samen met medeverdachte [naam medeverdachte] het plan gemaakt om snel een grote financiële winst te behalen door middel van oplichting en heeft daarbij dus een leidende rol gehad. Hij heeft zich in (telefonische en schriftelijke) contacten met [aangever 1] voorgedaan als [naam persoon 1] , de eigenaar van het bedrijf dat de mondkapjes zou gaan leveren. Ook heeft hij documenten zoals een koopcontract en facturen opgesteld met de bedoeling [aangever 1] te laten denken dat het om een echte deal ging. Door op deze manier te handelen hebben de verdachten de slachtoffers financiële schade toegebracht en bovendien schade toegebracht aan het vertrouwen dat men moet kunnen stellen in degenen met wie men zaken doet. De verdachte heeft zich hierbij uitsluitend laten leiden door persoonlijk financieel gewin. De rechtbank rekent het de verdachte daarbij aan dat hij samen met anderen misbruik heeft gemaakt van de door het coronavirus veroorzaakte wereldwijde volksgezondheidscrisis en de daarmee samenhangende schaarste aan mondkapjes.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 14 november 2023, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder voor vermogensdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld. Dit weegt de rechtbank in het nadeel van de verdachte mee.
De aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit maakt dat de rechtbank in beginsel een vrijheidsbenemende straf passend vindt. De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, gelet op een aantal factoren aanleiding een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf op te leggen. De rechtbank neemt in dit verband in het bijzonder in overweging dat de redelijke termijn met ongeveer een jaar en acht maanden is overschreden, dat de verdachte tijdens de coronapandemie onder zware omstandigheden bijna negen maanden in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en dat de voorlopige hechtenis langdurig is geschorst waarbij de verdachte zich al die tijd aan de gestelde bijzondere voorwaarden heeft gehouden.
De rechtbank betrekt in haar afwegingen over de strafoplegging ook dat het gaat om een oplichting met een zakelijk karakter en dat herstel van de schade nog niet (volledig) heeft plaatsgevonden. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat in dit stadium een terugkeer naar detentie, gelet op de doelen die met het opleggen van een straf worden beoogd, niet wenselijk is. Anders dan de officier van justitie, acht de rechtbank de oplegging van een groot voorwaardelijk strafdeel noodzakelijk. De rechtbank heeft zich daarbij laten leiden door de ter terechtzitting gebleken omstandigheid dat de verdachte in financieel zwaar weer verkeert en zich (weer) in de zakelijke wereld begeeft. Een voorwaardelijk strafdeel zal de verdachte ervan moeten weerhouden nogmaals op onrechtmatige wijze financieel voordeel te willen behalen.
Naast het voorgaande weegt de rechtbank bij het bepalen van de straf – in beperkte mate – mee dat de Koninklijke Marechaussee een filmpje op YouTube heeft geplaatst van de aanhouding van de verdachte waarop zijn woning is te zien onder vermelding van de woonplaats.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf van veertien maanden op zijn plaats is. De rechtbank zal bepalen dat van deze straf een deel van acht maanden vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, met de bedoeling de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank zal de verdachte verder een taakstraf van 180 uren opleggen.

7.Beslag

Onder de verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen en niet teruggegeven:
  • 1 STK Personenauto [...]
  • 1 STK Sleutel [...]
  • 1 STK Telefoontoestel [...]
  • 1 STK Telefoontoestel [...] ;
  • 1 STK Telefoontoestel [...]
  • 1 STK Telefoontoestel [...]
  • 1 STK Telefoontoestel [...]
  • 1 STK Computer [...]
  • 1 STK Computer [...]
  • 1 STK Computer [...]
  • 1 STK Computer [...]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat op de in beslag genomen personenauto en bijbehorende autosleutel ook conservatoir beslag zal worden gelegd ten behoeve van het slachtoffer. Zij heeft daarom primair verzocht dat de rechtbank geen beslissing zal nemen over dit beslag en subsidiair om deze goederen verbeurd te verklaren. De overige in beslag genomen goederen kunnen worden geretourneerd aan de verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de in beslag genomen goederen dienen te worden teruggegeven aan de verdachte, nu niet is aangetoond dat deze goederen met het verkregen geld uit de oplichting zijn bemachtigd of anderszins daarmee verband houden.
Het oordeel van de rechtbank
Anders dan de officier van justitie heeft verzocht, dient de rechtbank gelet op de strafrechtelijke beslagtitel een beslissing te nemen over de in beslag genomen personenauto en sleutel. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken geen wettelijke grondslag voor verbeurdverklaring van deze goederen. De rechtbank zal daarom bepalen dat de personenauto en bijbehorende sleutel moeten worden teruggegeven aan de rechthebbende. Dit laat overigens onverlet dat de officier van justitie conservatoir beslag op deze goederen kan laten leggen.
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de overige in beslag genomen goederen dienen te worden geretourneerd aan de verdachte.

8.Vordering benadeelde partij

Vordering [benadeelde partij]
De benadeelde partij [...] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 571.351,29 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade bestaat uit het geldbedrag (€ 850.000,00) dat ten behoeve van de aankoop van de mondkapjes naar de bankrekening op naam van [bedrijf 3] is overgemaakt, minus het geldbedrag (€ 278.648,71) dat op grond van de beschikking van deze rechtbank d.d. 20 januari 2022 reeds aan de benadeelde partij is geretourneerd.
Voorts is door de benadeelde partij [...] verzocht de verdachte te veroordelen tot een proceskostenvergoeding van € 10.239,00.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering tot schadevergoeding hoofdelijk toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast heeft zij verzocht de verdachte te veroordelen in de verzochte proceskostenvergoeding.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte tot betaling van éénderde deel van de gevorderde schade te veroordelen en af te zien van een hoofdelijke veroordeling tot het gehele bedrag. De raadsvrouw heeft in dit verband gewezen op de verklaring van de verdachte dat de opbrengst van de gepleegde oplichting gelijkelijk onder de twee medeverdachte en hemzelf zou worden verdeeld.
De raadsvrouw heeft verder naar voren gebracht dat gelet op de overzichtelijkheid van de ingediende vordering het door de gemachtigde raadsman toegepaste liquidatietarief voor de vaststelling van de proceskostenvergoeding niet passend is in deze zaak. Daarom heeft de raadsvrouw bepleit de verzochte proceskostenvergoeding aanzienlijk te matigen. Voorts is door de raadsvrouw verzocht geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank
Nu het bedrag dat [bedrijf aangever 1] als gevolg van de oplichting heeft overgemaakt naar [bedrijf 3] afkomstig was van [benadeelde partij] , voor wie [bedrijf aangever 1] als tussenpersoon optrad, is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht (artikel 6:166 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek) hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Anders dan de raadsvrouw heeft aangevoerd, zal de rechtbank de verdachte daarom hoofdelijk veroordelen tot betaling van de gehele vordering en bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
De vordering zal dus worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte, eveneens hoofdelijk, te worden veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank ziet in wat de verdediging heeft aangevoerd, geen aanleiding bij de bepaling van de hoogte daarvan het in civiele zaken gehanteerde Liquidatietarief rechtbanken en hoven niet toe te passen. De proceskosten worden, zoals gevorderd, begroot op € 10.239,00 (3 punten x tarief € 3.413,- van het liquidatietarief).
Schadevergoedingsmaatregel
Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, ziet de rechtbank geen aanleiding de schadevergoedingsmaatregel op te leggen, nu een internationaal rechtspersoon als [benadeelde partij] wordt geacht zelf voor het innen van haar vordering te kunnen zorgdragen. De enkele niet onderbouwde stelling van de advocaat van de benadeelde partij dat de rechtspersoon hiertoe niet in staat is, is voor de rechtbank onvoldoende aanleiding hierover anders te oordelen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De wetsartikelen die van toepassing zijn, zijn de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 63 en 326 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wetsartikelen zijn toepasselijk zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde feit.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder dit feit meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte van
8 (acht) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tevens tot
het verrichten van 180 (honderdtachtig) uren taakstraf, die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 90 (negentig) dagen hechtenis.
Vordering benadeelde partij [...]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 571.351,29als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [...] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte, hoofdelijk als voornoemd in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op € 10.239,00 en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Beslag
Gelast de teruggave aan de rechthebbende van:
  • 1 STK Personenauto [...] ;
  • 1 STK Sleutel [...]
Gelast de teruggave aan de verdachte van:
  • 1 STK Telefoontoestel [...]
  • 1 STK Telefoontoestel [...]
  • 1 STK Telefoontoestel [...]
  • 1 STK Telefoontoestel [...]
  • 1 STK Telefoontoestel [...]
  • 1 STK Computer [...]
  • 1 STK Computer [...]
  • 1 STK Computer [...]
  • 1 STK Computer [...]
Voorlopige hechtenis
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.H.E. Boomgaart, voorzitter,
mr. N. Boots en mr. G.D. Kleijne, rechters
in tegenwoordigheid van de griffiers, mr. T.J.A. Krips en mr. P.H. Boersma,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 december 2023.