Overwegingen
1. Verweerder heeft aan eiser aanslagen in de IB/PVV en ZVW voor de jaren 2012, 2013 en 2014 opgelegd.
De aanslagen voor het jaar 2012
2. Op 29 juli 2013 heeft eiser de aangifte IB/PVV over 2012 ingediend en daarbij een belastbaar inkomen uit werk en woning (biww) aangegeven van € 23.518 negatief, dat, voor zover hier van belang, bestaan uit een verlies uit onderneming van € 37.224 en loon uit vroegere dienstbetrekking van € 13.706, op welk loon een bedrag van € 4.524 zou zijn ingehouden. Dit loon uit vroegere dienstbetrekking is een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (Wwb) van de gemeente Amsterdam.
3. Op 26 augustus 2013 heeft eiser een gewijzigde aangifte ingediend en daarbij een biww aangegeven van € 15.244, bestaande uit een verlies uit onderneming van € 28.950 en een loon uit vroegere dienstbetrekking van € 13.706 waarop € 4.524 loonheffing zou zijn ingehouden.
4. Per brief van 2 juni 2015 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij voornemens was van de aangifte af te wijken omdat volgens de hem ter beschikking staande gegevens het loon uit vroegere dienstbetrekking € 9.513 bedroeg en daarop € 1.116 loonheffing was ingehouden.
5. Met dagtekening 19 juni 2015 heeft verweerder de aanslagen opgelegd. De aanslag ZVW is vastgesteld op nihil. De aanslag IB/PVV vermeldt een biww van € 19.437 negatief, bestaande uit een verlies uit onderneming van € 28.950 en een loon uit vroegere dienstbetrekking van € 9.513. Bij de aanslag is een verzuimboete opgelegd van € 226 en is € 258 belastingrente in rekening gebracht. Het aanslagbiljet vermeldt een te betalen bedrag van € 3.892, dat als volgt is gespecificeerd:
Inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen € 0
Loonheffing af - 1.116
Eerder verleende voorlopige teruggave(n) bij - 3.473
Eerdere voorlopige aanslagen bij - 1.051
Verzuimboete bij - 226
In rekening gebrachte belastingrente bij
- 258
Te betalen € 3.892
6. Per brief van 23 juli 2015, bij verweerder ontvangen op 24 juli 2015, heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV. Per brief van 20 augustus 2015, bij verweerder ontvangen op 31 augustus 2015, heeft eiser het bezwaar gemotiveerd.
7. Op 10 november 2015 heeft verweerder de verzuimboete verminderd tot € 49.
8. Per brief van 6 januari 2016 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij voornemens was het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk te verklaren. Verweerder deelde verder mee dat hij het bezwaar zou aanmerken als een verzoek om ambtshalve vermindering maar dat hij voornemens was het verzoek af te wijzen.
9. Bij uitspraak op bezwaar van 18 mei 2016 heeft verweerder het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. In hetzelfde geschrift heeft verweerder het verzoek om ambtshalve vermindering bij daartoe strekkende beschikking afgewezen.
10. Eiser heeft op 29 juni 2016 tegen de beschikking tot afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering bezwaar gemaakt. Per brief van 7 oktober 2016 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij voornemens was het verzoek af te wijzen. Eiser heeft daarop gereageerd met het verzoek om te worden gehoord en vooraf aan het horen de op de zaak betrekking hebbende stukken in te zien. Per brief van 3 februari 2017 heeft verweerder meegedeeld dat hij bij zijn voornemen bleef, maar eiser daarop nog kon reageren. Per brief van 3 maart 2017 heeft verweerder eiser daaraan herinnerd.
De aanslagen voor het jaar 2013
11. Op 23 februari 2014 heeft eiser de aangifte IB/PVV voor het jaar 2013 ingediend en daarbij een biww aangegeven van € 9.242 dat, voor zover hier van belang, bestaat uit een verlies uit onderneming van € 16.245 en loon uit vroegere dienstbetrekking van € 7.003 op welk loon € 1.537 aan loonheffing zou zijn ingehouden.
12. Op 7 september 2014 heeft eiser een gewijzigde aangifte ingediend en daarbij een biww aangegeven van € 7.003 dat geheel bestaat uit loon uit vroegere dienstbetrekking waarop € 1.537 loonheffing zou zijn ingehouden. Op 23 juli 2015 heeft eiser nogmaals een gewijzigde aangifte ingediend en daarbij een loon uit vroegere dienstbetrekking aangegeven van € 20.894 waarop € 5.471 loonheffing zou zijn ingehouden.
13. Per brief van 28 juli 2015 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij voornemens was van de aangifte af te wijken omdat volgens de hem ter beschikking staande gegevens het loon uit vroegere dienstbetrekking € 7.903 bedroeg en daarop € 924 loonheffing was ingehouden.
14. Met dagtekening 19 augustus 2015 heeft verweerder de aanslagen opgelegd. De aanslag ZVW is vastgesteld op nihil. De aanslag IB/PVV is berekend naar een belastbaar biww van € 6.232, bestaande uit loon uit vroegere dienstbetrekking van € 7.903, verminderd met een aftrek specifieke zorgkosten van € 1.656 en een verrekend verlies uit andere jaren van € 15. Het aanslagbiljet vermeldt een te betalen bedrag van € 328 dat als volgt is gespecificeerd:
Inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen € 304
Loonheffing af - 924
Eerder verleende voorlopige teruggave(n) bij - 4.154
Eerdere voorlopige aanslagen af
- 3.206
Te betalen € 328
15. Per brief van 24 september 2015, bij verweerder ontvangen op 28 september 2015, heeft eiser tegen de aanslag IB/PVV bezwaar gemaakt. Per brief van 13 oktober 2015, bij verweerder ontvangen op 14 oktober 2015, heeft eiser het bezwaar gemotiveerd.
16. Per brief van 6 januari 2016 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij voornemens was het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk te verklaren. Verweerder deelde verder mee dat hij het bezwaar zou aanmerken als een verzoek om ambtshalve vermindering maar dat hij voornemens was het verzoek af te wijzen.
17. Bij uitspraak op bezwaar van 18 mei 2016 heeft verweerder het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard en in hetzelfde geschrift het verzoek om ambtshalve vermindering bij daartoe strekkende beschikking afgewezen.
18. Op 29 juni 2016 heeft eiser tegen de beschikking tot afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering bezwaar gemaakt. Per brief van 3 februari 2017 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij voornemens was het bezwaar af te wijzen maar eiser daarop nog kon reageren.
De aanslagen voor 2012 en 2013
19. Op 9 maart 2017 heeft de kantonrechter te Amsterdam de toenmalige bewindvoerder van eiser, [bewindvoerder] , gemachtigd alle bezwaar- en beroepsprocedures betreffende de IB/PVV over de jaren 2012 en 2013 te staken. Per e-mailbericht van 13 maart 2017 heeft de bewindvoerder meegedeeld dat hij namens eiser alle bezwaren introk.
De aanslagen voor het jaar 2014
20. Op 17 juni 2015 heeft eiser de aangifte voor het jaar 2014 ingediend en daarbij een biww aangegeven van € 14.336 dat geheel bestaat uit loon uit vroegere dienstbetrekking waarop € 3.088 zou zijn ingehouden.
21. Op 23 juli 2015 heeft eiser een gewijzigde aangifte ingediend en daarbij loon uit vroegere dienstbetrekking aangegeven van € 20.894 waarop € 5.471 loonheffing zou zijn ingehouden.
22. Met dagtekening 11 december 2015 heeft verweerder de aanslagen opgelegd. De aanslag ZVW is vastgesteld op nihil. De aanslag IB/PVV is berekend naar een biww van € 20.894. Het aanslagbiljet vermeldt een te betalen bedrag van nihil dat als volgt is gespecificeerd:
Inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen € 5.565
Loonheffing af - 5.471
Eerder verleende voorlopige teruggave(n) bij - 3.927
Eerdere voorlopige aanslagen af
- 4.021
Te Betalen € 0
23. Eiser heeft tegen de aanslag IB/PVV bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar van 18 mei 2016 heeft verweerder het bezwaar afgewezen.
De aanslagen voor 2012, 2013 en 2014
24. Op 29 juni 2016 heeft eiser tegen de in 9, 17 en 23 genoemde uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft de beroepen in behandeling genomen onder de zaaknummers HAA 16/3284, HAA 16/3295 en HAA 16/3296. Bij uitspraak van 25 oktober 2016 heeft de rechtbank de beroepen, met toepassing van artikel 8:54 (uitspraak buiten zitting) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser het griffierecht niet op tijd had betaald.
25. Op 25 juli 2022 heeft eiser digitaal beroep ingesteld. Volgens het voorblad van het beroepschrift is het beroep gericht tegen de beslissing van 18 mei 2016. Volgens de bijbehorende motivering betreft het beroep de aanslagen IB/PVV en ZVW voor het jaar 2014.
26. Per brief van 14 september 2022 heeft de griffier van de rechtbank eiser in de gelegenheid binnen twee weken na verzending van deze brief de rechtbank te laten weten waarom het beroep niet binnen de wettelijke beroepstermijn was ingediend.
27. Per e-mailbericht van 30 juli 2022 heeft eiser de rechtbank laten weten “in verzet te zijn” tegen de uitspraken van de rechtbank van 25 oktober 2016 in de zaken HAA 16/3284, HAA 16/3295 en HAA 16/3296. Eiser vroeg zijn verzet ter zitting mondeling te mogen toelichten.
28. Per e-mailbericht van 25 september 2022 heeft eiser uiteengezet waarom het beroep niet binnen de beroepstermijn is ingediend.