ECLI:NL:RBNHO:2023:13178

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 3918
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzet tegen belastingaanslagen wegens termijnoverschrijding en psychische problemen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 december 2023 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van het verzet van eiser tegen belastingaanslagen voor de jaren 2012, 2013 en 2014. Eiser had eerder, bij uitspraak buiten zitting op 25 oktober 2016, zijn beroepen tegen deze aanslagen niet-ontvankelijk verklaard gekregen. In 2022 heeft eiser verzet aangetekend, stellende dat de termijnoverschrijding te wijten was aan langdurige psychische problemen en opname in een kliniek. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij het verzetschrift zo spoedig mogelijk heeft ingediend zodra dat redelijkerwijs mogelijk was. De rechtbank wijst erop dat eiser in zijn beroepschrift van 29 juni 2016 al melding maakte van zijn psychische problemen, en dat hij vanaf medio 2018 weer in zijn eigen huis woonde en in ambulante behandeling was. De rechtbank concludeert dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is en verklaart het verzet niet-ontvankelijk.

De rechtbank behandelt ook de vraag of het beroepschrift moet worden aangemerkt als een beroep tegen de uitspraken op bezwaar van 18 mei 2016. De rechtbank oordeelt dat, gezien de niet-ontvankelijkheid van het verzet, de rechten van eiser zijn verwerkt en dat er geen ruimte is voor een oordeel over de tijdigheid van het beroep of de juistheid van de uitspraken op bezwaar. De rechtbank merkt op dat een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslagen niet kan worden ingediend na vijf jaar na het kalenderjaar waarop de aanslag betrekking heeft. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door de gemeente Amsterdam verstrekte jaaropgaven onjuist zijn. De rechtbank concludeert dat het verzet niet-ontvankelijk moet worden verklaard en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 22/3918 en HAA 22/3919

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2023 in de zaken tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.J.R. Oevering)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor de jaren 2012, 2013 en 2014 aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekering (ZVW) opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar de aanslagen gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Bij uitspraak buiten zitting van 25 oktober 2016 heeft de rechtbank de beroepen nietontvankelijk verklaard.
Op 25 juli 2022 heeft eiser digitaal een beroepschrift ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2023 te Haarlem.
Eiser is verschenen, met zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] .
Ter zitting heeft tevens de mondelinge behandeling plaatsgevonden van het beroep van eiser met het zaaknummers HAA 22/3917. Al hetgeen in die zaak is aangevoerd en overgelegd wordt ook geacht te zijn aangevoerd en overgelegd in deze zaken.

Overwegingen

Feiten
1. Verweerder heeft aan eiser aanslagen in de IB/PVV en ZVW voor de jaren 2012, 2013 en 2014 opgelegd.

De aanslagen voor het jaar 2012

2. Op 29 juli 2013 heeft eiser de aangifte IB/PVV over 2012 ingediend en daarbij een belastbaar inkomen uit werk en woning (biww) aangegeven van € 23.518 negatief, dat, voor zover hier van belang, bestaan uit een verlies uit onderneming van € 37.224 en loon uit vroegere dienstbetrekking van € 13.706, op welk loon een bedrag van € 4.524 zou zijn ingehouden. Dit loon uit vroegere dienstbetrekking is een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (Wwb) van de gemeente Amsterdam.
3. Op 26 augustus 2013 heeft eiser een gewijzigde aangifte ingediend en daarbij een biww aangegeven van € 15.244, bestaande uit een verlies uit onderneming van € 28.950 en een loon uit vroegere dienstbetrekking van € 13.706 waarop € 4.524 loonheffing zou zijn ingehouden.
4. Per brief van 2 juni 2015 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij voornemens was van de aangifte af te wijken omdat volgens de hem ter beschikking staande gegevens het loon uit vroegere dienstbetrekking € 9.513 bedroeg en daarop € 1.116 loonheffing was ingehouden.
5. Met dagtekening 19 juni 2015 heeft verweerder de aanslagen opgelegd. De aanslag ZVW is vastgesteld op nihil. De aanslag IB/PVV vermeldt een biww van € 19.437 negatief, bestaande uit een verlies uit onderneming van € 28.950 en een loon uit vroegere dienstbetrekking van € 9.513. Bij de aanslag is een verzuimboete opgelegd van € 226 en is € 258 belastingrente in rekening gebracht. Het aanslagbiljet vermeldt een te betalen bedrag van € 3.892, dat als volgt is gespecificeerd:
Inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen € 0
Loonheffing af - 1.116
Eerder verleende voorlopige teruggave(n) bij - 3.473
Eerdere voorlopige aanslagen bij - 1.051
Verzuimboete bij - 226
In rekening gebrachte belastingrente bij
- 258
Te betalen € 3.892
6. Per brief van 23 juli 2015, bij verweerder ontvangen op 24 juli 2015, heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV. Per brief van 20 augustus 2015, bij verweerder ontvangen op 31 augustus 2015, heeft eiser het bezwaar gemotiveerd.
7. Op 10 november 2015 heeft verweerder de verzuimboete verminderd tot € 49.
8. Per brief van 6 januari 2016 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij voornemens was het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk te verklaren. Verweerder deelde verder mee dat hij het bezwaar zou aanmerken als een verzoek om ambtshalve vermindering maar dat hij voornemens was het verzoek af te wijzen.
9. Bij uitspraak op bezwaar van 18 mei 2016 heeft verweerder het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. In hetzelfde geschrift heeft verweerder het verzoek om ambtshalve vermindering bij daartoe strekkende beschikking afgewezen.
10. Eiser heeft op 29 juni 2016 tegen de beschikking tot afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering bezwaar gemaakt. Per brief van 7 oktober 2016 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij voornemens was het verzoek af te wijzen. Eiser heeft daarop gereageerd met het verzoek om te worden gehoord en vooraf aan het horen de op de zaak betrekking hebbende stukken in te zien. Per brief van 3 februari 2017 heeft verweerder meegedeeld dat hij bij zijn voornemen bleef, maar eiser daarop nog kon reageren. Per brief van 3 maart 2017 heeft verweerder eiser daaraan herinnerd.
De aanslagen voor het jaar 2013
11. Op 23 februari 2014 heeft eiser de aangifte IB/PVV voor het jaar 2013 ingediend en daarbij een biww aangegeven van € 9.242 dat, voor zover hier van belang, bestaat uit een verlies uit onderneming van € 16.245 en loon uit vroegere dienstbetrekking van € 7.003 op welk loon € 1.537 aan loonheffing zou zijn ingehouden.
12. Op 7 september 2014 heeft eiser een gewijzigde aangifte ingediend en daarbij een biww aangegeven van € 7.003 dat geheel bestaat uit loon uit vroegere dienstbetrekking waarop € 1.537 loonheffing zou zijn ingehouden. Op 23 juli 2015 heeft eiser nogmaals een gewijzigde aangifte ingediend en daarbij een loon uit vroegere dienstbetrekking aangegeven van € 20.894 waarop € 5.471 loonheffing zou zijn ingehouden.
13. Per brief van 28 juli 2015 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij voornemens was van de aangifte af te wijken omdat volgens de hem ter beschikking staande gegevens het loon uit vroegere dienstbetrekking € 7.903 bedroeg en daarop € 924 loonheffing was ingehouden.
14. Met dagtekening 19 augustus 2015 heeft verweerder de aanslagen opgelegd. De aanslag ZVW is vastgesteld op nihil. De aanslag IB/PVV is berekend naar een belastbaar biww van € 6.232, bestaande uit loon uit vroegere dienstbetrekking van € 7.903, verminderd met een aftrek specifieke zorgkosten van € 1.656 en een verrekend verlies uit andere jaren van € 15. Het aanslagbiljet vermeldt een te betalen bedrag van € 328 dat als volgt is gespecificeerd:
Inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen € 304
Loonheffing af - 924
Eerder verleende voorlopige teruggave(n) bij - 4.154
Eerdere voorlopige aanslagen af
- 3.206
Te betalen € 328
15. Per brief van 24 september 2015, bij verweerder ontvangen op 28 september 2015, heeft eiser tegen de aanslag IB/PVV bezwaar gemaakt. Per brief van 13 oktober 2015, bij verweerder ontvangen op 14 oktober 2015, heeft eiser het bezwaar gemotiveerd.
16. Per brief van 6 januari 2016 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij voornemens was het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk te verklaren. Verweerder deelde verder mee dat hij het bezwaar zou aanmerken als een verzoek om ambtshalve vermindering maar dat hij voornemens was het verzoek af te wijzen.
17. Bij uitspraak op bezwaar van 18 mei 2016 heeft verweerder het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard en in hetzelfde geschrift het verzoek om ambtshalve vermindering bij daartoe strekkende beschikking afgewezen.
18. Op 29 juni 2016 heeft eiser tegen de beschikking tot afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering bezwaar gemaakt. Per brief van 3 februari 2017 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij voornemens was het bezwaar af te wijzen maar eiser daarop nog kon reageren.
De aanslagen voor 2012 en 2013
19. Op 9 maart 2017 heeft de kantonrechter te Amsterdam de toenmalige bewindvoerder van eiser, [bewindvoerder] , gemachtigd alle bezwaar- en beroepsprocedures betreffende de IB/PVV over de jaren 2012 en 2013 te staken. Per e-mailbericht van 13 maart 2017 heeft de bewindvoerder meegedeeld dat hij namens eiser alle bezwaren introk.
De aanslagen voor het jaar 2014
20. Op 17 juni 2015 heeft eiser de aangifte voor het jaar 2014 ingediend en daarbij een biww aangegeven van € 14.336 dat geheel bestaat uit loon uit vroegere dienstbetrekking waarop € 3.088 zou zijn ingehouden.
21. Op 23 juli 2015 heeft eiser een gewijzigde aangifte ingediend en daarbij loon uit vroegere dienstbetrekking aangegeven van € 20.894 waarop € 5.471 loonheffing zou zijn ingehouden.
22. Met dagtekening 11 december 2015 heeft verweerder de aanslagen opgelegd. De aanslag ZVW is vastgesteld op nihil. De aanslag IB/PVV is berekend naar een biww van € 20.894. Het aanslagbiljet vermeldt een te betalen bedrag van nihil dat als volgt is gespecificeerd:
Inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen € 5.565
Loonheffing af - 5.471
Eerder verleende voorlopige teruggave(n) bij - 3.927
Eerdere voorlopige aanslagen af
- 4.021
Te Betalen € 0
23. Eiser heeft tegen de aanslag IB/PVV bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar van 18 mei 2016 heeft verweerder het bezwaar afgewezen.
De aanslagen voor 2012, 2013 en 2014
24. Op 29 juni 2016 heeft eiser tegen de in 9, 17 en 23 genoemde uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft de beroepen in behandeling genomen onder de zaaknummers HAA 16/3284, HAA 16/3295 en HAA 16/3296. Bij uitspraak van 25 oktober 2016 heeft de rechtbank de beroepen, met toepassing van artikel 8:54 (uitspraak buiten zitting) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser het griffierecht niet op tijd had betaald.
Beroep
25. Op 25 juli 2022 heeft eiser digitaal beroep ingesteld. Volgens het voorblad van het beroepschrift is het beroep gericht tegen de beslissing van 18 mei 2016. Volgens de bijbehorende motivering betreft het beroep de aanslagen IB/PVV en ZVW voor het jaar 2014.
26. Per brief van 14 september 2022 heeft de griffier van de rechtbank eiser in de gelegenheid binnen twee weken na verzending van deze brief de rechtbank te laten weten waarom het beroep niet binnen de wettelijke beroepstermijn was ingediend.
27. Per e-mailbericht van 30 juli 2022 heeft eiser de rechtbank laten weten “in verzet te zijn” tegen de uitspraken van de rechtbank van 25 oktober 2016 in de zaken HAA 16/3284, HAA 16/3295 en HAA 16/3296. Eiser vroeg zijn verzet ter zitting mondeling te mogen toelichten.
28. Per e-mailbericht van 25 september 2022 heeft eiser uiteengezet waarom het beroep niet binnen de beroepstermijn is ingediend.

Geschil29. Indien het beroepschrift moet worden aangemerkt als een verzetschrift tegen de uitspraken van de rechtbank in de zaken HAA 16/3284, HAA 16/3295 en HAA 16/3296 is in geschil of sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding (vgl. artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)).

Indien het beroep moet aangemerkt als gericht tegen de uitspraken op de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2012, 2013 en 2014 is in geschil of de aanslagen juist zijn, waarbij meer specifiek in geschil is of het loon uit vroegere dienstbetrekking naar de juiste bedragen in aanmerking zijn genomen, en of de juiste bedragen aan loonheffing met de aanslagen zijn verrekend.
30. Voor zover eiser met het beroepschrift verzet heeft willen doen tegen de uitspraak van de rechtbank van 25 oktober 2016 stelt eiser zich op het standpunt dat het verzetschrift niet tijdig is ingediend, maar de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Eiser heeft daarvoor – kort weergegeven – aangevoerd dat hij ernstig psychisch ziek is geweest en opgenomen is geweest in een gesloten psychiatrische inrichting. Daar kreeg hij zware medicatie toegediend waardoor normaal denken niet meer mogelijk was. Pas na vijf jaar was hij hersteld en was hij weer in staat om zijn zaken te regelen.
31. Aangaande de hoogte van de aanslagen stelt eiser zich op het standpunt dat het loon uit vroegere dienstbetrekking en de daarop ingehouden loonheffing naar onjuiste bedragen in aanmerking zijn genomen. Eiser stelt dat de door de gemeente Amsterdam verstrekte jaaropgaven onjuist zijn.
32. Eiser concludeert, naar de rechtbank begrijpt, tot gegrondverklaring van het verzet, tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank van 25 oktober 2016, tot het ontvankelijk verklaren van het beroep, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar van 18 mei 2016, tot het ontvankelijk verklaren van de bezwaren en tot vermindering van de aanslagen.
Beoordeling van het geschil
33. Tegen een uitspraak op grond van artikel 8:54 van de Awb kan binnen zes weken verzet worden gedaan. Wordt een verzetschrift niet binnen die tijd ingediend, dan kan het toch ontvankelijk zijn als de termijnoverschrijding verschoonbaar is, mits het verzetschrift wordt ingediend zodra dat redelijkerwijs mogelijk is (artikel 6:11 Awb).
34. De uitspraak is gedaan op 25 oktober 2016 en het als verzetschrift aan te merken beroepschrift is gedagtekend 25 juli 2022. Het verzetschrift is dus vijf jaar en acht maanden na de uitspraak en dus niet binnen de wettelijke termijn van zes weken ingediend. Volgens eiser is de termijnoverschrijding verschoonbaar omdat hij door ernstige psychische problemen en de daarvoor toegediende medicatie niet in staat was zijn zaken te regelen. De rechtbank volgt eiser hierin niet en neemt daarbij in aanmerking dat eiser reeds in zijn beroepschrift van 29 juni 2016 melding maakte van deze problemen en toen kennelijk wel in staat was een gemotiveerd beroepschrift te schrijven. Tot de stukken behoort een verklaring van [naam 1] die eiser op 31 maart 2022 heeft onderzocht naar aanleiding van een verzoek om een second opinion. In dit stuk is onder meer vermeld dat eiser in het najaar van 2016 uit zijn woning is gezet en tot medio 2018 in een herstelkliniek verbleef en nadien in zijn huidige woning. Vanaf 2018 was eiser in ambulante behandeling en in 2019 was sprake van een depressieve periode. Ongetwijfeld heeft eiser moeilijke jaren achter de rug en was hij niet in staat binnen de bezwaartermijn een bezwaarschrift in te dienen, maar eiser verbleef vanaf medio 2018 weer in zijn eigen huis en was hij in ambulante behandeling. De rechtbank acht niet aannemelijk dat eiser in die tijd niet in staat was een bezwaarschrift in te dienen, al dan niet namens hem door zijn bewindvoerder. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser ter zitting heeft verklaard dat die bewindvoerder pas in 2022 als bewindvoerder is ontslagen en toen een andere bewindvoerder is benoemd. Dat de bewindvoerder reeds in 2018 en 2019 zijn taken als bewindvoerder niet naar behoren zou hebben uitgevoerd heeft eiser niet aannemelijk gemaakt en is ook niet gebleken. Het verzetschrift is niet binnen de daarvoor gestelde termijn is ingediend en naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat eiser het verzetschrift zo spoedig mogelijk heeft ingediend zodra dat redelijkerwijs mogelijk was. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is dus geen sprake en het verzet is daarom niet-ontvankelijk.
35. Voor zover het beroepschrift zou moeten worden aangemerkt als een beroepschrift tegen de uitspraken op bezwaar van 18 mei 2016 overweegt de rechtbank dat het hierboven gegeven oordeel tot gevolg heeft dat met de uitspraak van de rechtbank van 25 oktober 2016 eisers rechten zijn verwerkt en de rechtbank daarom niet toekomt aan een oordeel over de tijdigheid van het beroep en evenmin over de juistheid van de uitspraken op bezwaar van 18 mei 2016 en de juistheid van de aanslagen. Met betrekking tot de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2012 en 2013 wijst de rechtbank voorts nog op de machtiging van de kantonrechter en het e-mailbericht van de bewindvoerder (vergelijk 19 hiervoor).Voor het jaar 2014 geldt overigens nog dat de aanslag overeenkomstig de gewijzigde aangifte is vastgesteld.
36. Voor zover het beroepschrift zou moeten worden aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslagen overweegt de rechtbank dat een dergelijk verzoek moet worden ingediend bij de belastinginspecteur, oftewel bij verweerder. De rechtbank ziet ervan af om het beroepschrift als verzoekschrift door te zenden naar verweerder en overweegt daartoe dat op grond van artikel 45aa, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 een verzoek om ambtshalve vermindering wordt afgewezen als het verzoek is ingediend nadat vijf jaren zijn verlopen na het kalenderjaar waarop de desbetreffende aanslag betrekking heeft. Het als verzoek aan te merken beroepschrift is ingediend op 25 juli 2022 en het laatste kalenderjaar waarop het betrekking kan hebben is 2014. Het verzoek is dus niet binnen vijf jaren na het desbetreffende kalenderjaar ingediend. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is geen sprake en voor de daarbij in aanmerking te nemen feiten en omstandigheden verwijst de rechtbank naar hetgeen is overwogen in 34.
37. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat tot de stukken geen enkel stuk behoort op grond waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat het loon uit vroegere dienstbetrekking en de met de aanslagen verrekende loonheffing naar onjuiste bedragen in aanmerking zijn genomen. Eiser heeft wel gesteld dat de door de gemeente Amsterdam verstrekte jaaropgaven onjuist zijn, maar heeft dit op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Verweerder mag in redelijkheid ervan uitgaan dat de jaaropgaven naar de juiste bedragen zijn ingevuld en aan de Belastingdienst zijn toegezonden.
38. Gelet op het vorenstaande dient het verzet niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Proceskosten
39. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, rechter, in aanwezigheid van
H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2023.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de datum van verzending;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
e redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).