ECLI:NL:RBNHO:2023:13177

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 3917
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake suppletieaangifte omzetbelasting door termijnoverschrijding en gebrek aan ondernemerschap

In deze zaak heeft eiser in december 2021 een suppletieaangifte ingediend met betrekking tot de omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2016. Eiser stelt dat de termijnoverschrijding voor het indienen van deze aangifte het gevolg is van langdurige psychische problemen en opname in een kliniek. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de suppletieaangifte zo spoedig mogelijk heeft ingediend zodra dat redelijkerwijs mogelijk was. Hierdoor wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder aan eiser een naheffingsaanslag omzetbelasting heeft opgelegd voor het tijdvak van 1 januari 2016 tot en met 31 maart 2016, inclusief verzuimboeten. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslag, maar de rechtbank concludeert dat de suppletieaangifte niet tijdig is ingediend. Eiser heeft aangevoerd dat zijn psychische problemen hem hebben belet om tijdig te handelen, maar de rechtbank is van mening dat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd dat hij niet in staat was om binnen de bezwaartermijn een bezwaarschrift in te dienen.

De rechtbank overweegt verder dat, ongeacht de omstandigheden van eiser, de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. De rechtbank wijst erop dat eiser in eerdere aangiften inkomstenbelasting heeft aangegeven geen inkomsten uit eigen onderneming te hebben genoten, wat de vraag naar zijn ondernemerschap oproept. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een onderneming voor de omzetbelasting en dat de suppletieaangifte niet kan worden aangemerkt als een geldig beroep tegen eerdere beslissingen van de Belastingdienst. Uiteindelijk wordt het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard, zonder dat er aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/3917

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.J.R. Oevering)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd. Deze naheffingsaanslag heeft betrekking op het tijdvak 1 januari 2016 tot en met 31 maart 2016 en bij het opleggen van de aanslag heeft verweerder eiser een betaalverzuimboete opgelegd van € 150 en een aangifteverzuimboete van € 65.
Na het opleggen van de naheffingsaanslag en de verzuimboeten heeft eiser over het betreffende tijdvak alsnog een aangifte ingediend en daarbij € 15.033 omzetbelasting teruggevraagd. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar van 9 december 2016 de naheffingsaanslag en de betaalverzuimboete vernietigd en de aangifteverzuimboete gehandhaafd en bij daartoe strekkende beschikking de teruggaaf van € 15.033 afgewezen.
Eiser heeft bij verweerder het verzoek ingediend hem een naheffingsaanslag omzetbelasting op te leggen van € 1.060 omdat hij met de suppletieaangifte een te hoog bedrag zou hebben teruggevraagd. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen.
Eiser heeft beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2023 te Haarlem.
Eiser is verschenen met zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. [naam 2], [naam 3], [naam 4] en [naam 5].
Ter zitting heeft tevens de mondelinge behandeling plaatsgevonden van de beroepen van eiser met de zaaknummers HAA 22/3918 en HAA 22/3919. Al hetgeen in die zaken is aangevoerd en overgelegd wordt ook geacht te zijn aangevoerd en overgelegd in deze zaak.

Overwegingen

Feiten
1. Met dagtekening 12 april 2016 heeft verweerder het controlerapport uitgebracht van een boekenonderzoek dat hij bij eiser heeft uitgevoerd. In paragraaf 1.1 van het controlerapport is vermeld dat het onderzoek was beperkt tot de juistheid van de verschuldigde en in aftrek gebrachte omzetbelasting over de tijdvakken 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 en 1 januari 2014 tot en met 31 december 2015. Paragraaf 4.1 van het controlerapport luit als volgt:

“4.1Ondernemersactiviteiten ten aanzien van de omzetbelasting

Op basis van mijn bevindingen twijfel ik sterk aan het bestaan van een onderneming. [eiser] heeft mij niet in de gelegenheid gesteld het ondernemerschap te kunnen beoordelen. Ik verwijs hiervoor naar paragraaf 3 van dit rapport. Bovendien heeft [eiser] in zijn aangiften inkomstenbelasting 2013 en 2014 aangegeven dat hij geen inkomsten uit eigen onderneming heeft genoten. Belastingplichtige heeft door het invullen van omzet en voorbelasting op de aangifte omzetbelasting slechts doen voorkomen alsof sprake is van een onderneming. De aangiften omzetbelasting van [eiser] zijn vermoedelijk gebruikt om daarmee opzettelijk onjuiste teruggaafverzoeken in te dienen.
Er is geen sprake van ondernemerschap voor de omzetbelasting.”
2. Met dagtekening 28 mei 2016 heeft verweerder eiser een naheffingsaanslag omzetbelasting voor het eerste kwartaal van 2016 opgelegd omdat eiser de aangifte omzetbelasting over dat kwartaal nog niet had ingediend. De nageheven belasting bedroeg € 5.000 en bij de naheffingsaanslag heeft verweerder eiser een betaalverzuimboete opgelegd van € 150 en een aangifteverzuimboete van € 65. Op 12 juli 2016 heeft eiser tegen de naheffingsaanslag en de daarbij opgelegde boeten bezwaar gemaakt.
3. Op 3 augustus 2016 heeft eiser alsnog een aangifte omzetbelasting ingediend over het eerste kwartaal van 2016. De aangifte sluit met een teruggaaf van € 15.033 en naar aanleiding daarvan vermindert verweerder de naheffingsaanslag tot nihil en vernietigt hij de beschikking tot het opleggen van de betaalverzuimboete. Bij beschikking van
26 augustus 2016 heeft verweerder beslist dat de gevraagde teruggaaf van € 15.033 niet werd verleend en bij uitspraak op bezwaar van 9 december 2016 wijst verweerder het bezwaar, voor zover dat was gericht tegen de aangifteverzuimboete, af.
4. Op 12 december 2021 heeft eiser een suppletieaangifte ingediend. Met deze suppletieaangifte verzoekt eiser hem een naheffingsaanslag van € 1.060 op te leggen omdat met de in 1 vermelde aangifte over het eerste kwartaal van 2016 € 15.033 was teruggevraagd terwijl dit € 13.973 had moeten zijn.
5. Per brief van 8 februari 2022 heeft verweerder eiser meegedeeld dat de naheffingsaanslag niet zou worden opgelegd omdat de gevraagde teruggaaf over het eerste kwartaal van 2016 niet was verleend en er dus geen sprake kon zijn van een teveel teruggegeven belasting die zou moeten worden nageheven.
6. Op 24 juli 2022 heeft eiser digitaal beroep ingesteld. Op het voorblad van het beroepschrift is vermeld dat het beroep is gericht tegen de beslissing in de brief van
8 februari 2022. Per brief van 25 september 2022 heeft eiser uiteengezet waarom het beroep niet binnen de beroepstermijn is ingediend.

Geschil7. In geschil is, naar de rechtbank begrijpt, of de suppletieaangifte moet worden aangemerkt als een beroep tegen de beschikking van 26 augustus 2016, tegen de uitspraak op bezwaar van 9 december 2016 en/of tegen de beslissing van 8 februari 2022 en zo ja, of eiser recht heeft op een teruggaaf omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2016 van € 13.973.

8. Voor de standpunten en conclusies van partijen wordt verwezen naar de stukken.
Beoordeling van het geschil
9. Voor zover de suppletieaangifte moet worden aangemerkt als een beroepschrift tegen de beschikking tot weigering van de teruggaaf van 26 augustus 2016 overweegt de rechtbank dat tegen een beschikking binnen zes weken bezwaar moet worden ingesteld. Wordt een bezwaarschrift niet binnen die tijd ingediend, dan kan niet het toch ontvankelijk zijn als de termijnoverschrijding verschoonbaar is, mits het bezwaar wordt ingediend zodra dat redelijkerwijs mogelijk is (vgl. artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht).
10. Alvorens in beroep te komen tegen een beschikking dient daartegen eerst bezwaar te worden gemaakt. Dat eiser bezwaar heeft gemaakt tegen de beschikking van
26 augustus 2016 is gesteld noch gebleken. Reeds hierom moet worden geoordeeld dat het beroep nietontvankelijk is. De rechtbank ziet geen reden voor doorzending naar verweerder teneinde alsnog uitspraak op bezwaar te doen omdat het bezwaar niet tijdig is ingediend. De rechtbank overweegt daartoe dat de suppletieaangifte is ingediend op 12 december 2022, dus meer dan zes jaar na het geven van de beschikking. Eiser heeft aangevoerd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is omdat hij door ernstige psychische problemen en de daarvoor toegediende medicatie niet in staat was zijn zaken te regelen. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Tot de stukken behoort een verklaring van [naam 1] die eiser op 31 maart 2022 heeft onderzocht naar aanleiding van een verzoek om een second opinion. In dit stuk is onder meer vermeld dat eiser in het najaar van 2016 uit zijn woning is gezet en tot medio 2018 in een herstelkliniek verbleef en nadien in zijn huidige woning. Vanaf 2018 was eiser in ambulante behandeling en in 2019 was sprake van een depressieve periode. Ongetwijfeld heeft eiser moeilijke jaren achter de rug en was hij niet in staat binnen de bezwaartermijn een bezwaarschrift in te dienen, maar eiser verbleef vanaf medio 2018 weer in zijn eigen huis en was hij in ambulante behandeling. De rechtbank acht niet aannemelijk dat eiser in die tijd niet in staat was een bezwaarschrift in te dienen, al dan niet namens hem door zijn bewindvoerder. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser ter zitting heeft verklaard dat die bewindvoerder pas in 2022 als bewindvoerder is ontslagen en toen een andere bewindvoerder is benoemd. Dat de bewindvoerder reeds in 2018 en 2019 zijn taken als bewindvoerder niet naar behoren zou hebben uitgevoerd heeft eiser niet aannemelijk gemaakt en is ook niet gebleken. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank niet aannemelijk dat het bezwaarschrift, oftewel de suppletieaangifte, zo spoedig mogelijk is ingediend zodra dat redelijkerwijs mogelijk was.
11. Voor zover de suppletieaangifte moet worden aangemerkt als een beroepschrift tegen de uitspraak op bezwaar van 9 december 2016 is de rechtbank van oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk is omdat het beroepschrift niet tijdig is ingediend en van een verschoonbare termijnoverschrijding geen sprake is. Voor de daarvoor in aanmerking te nemen feiten en omstandigheden verwijst de rechtbank naar hetgeen daartoe is overwogen in 10.
12. Voor zover het beroep moet worden aangemerkt als beroep tegen de beslissing van 8 februari 2022 overweegt de rechtbank dat de brief van verweerder van 8 februari 2022 geen beschikking is waartegen bezwaar en beroep openstaat. Ook in zoverre is het beroep dus niet-ontvankelijk.
13. Gelet op al het vorenstaande dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Proceskosten
14. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, rechter, in aanwezigheid van
H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de datum van verzending;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
e redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).