Uitspraak
Rechtbank noord-holland
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2023 in de zaak tussen
[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
“4.1Ondernemersactiviteiten ten aanzien van de omzetbelasting
26 augustus 2016 heeft verweerder beslist dat de gevraagde teruggaaf van € 15.033 niet werd verleend en bij uitspraak op bezwaar van 9 december 2016 wijst verweerder het bezwaar, voor zover dat was gericht tegen de aangifteverzuimboete, af.
8 februari 2022. Per brief van 25 september 2022 heeft eiser uiteengezet waarom het beroep niet binnen de beroepstermijn is ingediend.
Geschil7. In geschil is, naar de rechtbank begrijpt, of de suppletieaangifte moet worden aangemerkt als een beroep tegen de beschikking van 26 augustus 2016, tegen de uitspraak op bezwaar van 9 december 2016 en/of tegen de beslissing van 8 februari 2022 en zo ja, of eiser recht heeft op een teruggaaf omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2016 van € 13.973.
26 augustus 2016 is gesteld noch gebleken. Reeds hierom moet worden geoordeeld dat het beroep nietontvankelijk is. De rechtbank ziet geen reden voor doorzending naar verweerder teneinde alsnog uitspraak op bezwaar te doen omdat het bezwaar niet tijdig is ingediend. De rechtbank overweegt daartoe dat de suppletieaangifte is ingediend op 12 december 2022, dus meer dan zes jaar na het geven van de beschikking. Eiser heeft aangevoerd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is omdat hij door ernstige psychische problemen en de daarvoor toegediende medicatie niet in staat was zijn zaken te regelen. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Tot de stukken behoort een verklaring van [naam 1] die eiser op 31 maart 2022 heeft onderzocht naar aanleiding van een verzoek om een second opinion. In dit stuk is onder meer vermeld dat eiser in het najaar van 2016 uit zijn woning is gezet en tot medio 2018 in een herstelkliniek verbleef en nadien in zijn huidige woning. Vanaf 2018 was eiser in ambulante behandeling en in 2019 was sprake van een depressieve periode. Ongetwijfeld heeft eiser moeilijke jaren achter de rug en was hij niet in staat binnen de bezwaartermijn een bezwaarschrift in te dienen, maar eiser verbleef vanaf medio 2018 weer in zijn eigen huis en was hij in ambulante behandeling. De rechtbank acht niet aannemelijk dat eiser in die tijd niet in staat was een bezwaarschrift in te dienen, al dan niet namens hem door zijn bewindvoerder. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser ter zitting heeft verklaard dat die bewindvoerder pas in 2022 als bewindvoerder is ontslagen en toen een andere bewindvoerder is benoemd. Dat de bewindvoerder reeds in 2018 en 2019 zijn taken als bewindvoerder niet naar behoren zou hebben uitgevoerd heeft eiser niet aannemelijk gemaakt en is ook niet gebleken. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank niet aannemelijk dat het bezwaarschrift, oftewel de suppletieaangifte, zo spoedig mogelijk is ingediend zodra dat redelijkerwijs mogelijk was.