ECLI:NL:RBNHO:2023:13175

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
15.051999.20 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van oplichting met betrekking tot de verkoop van mondkapjes tijdens de coronacrisis

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 december 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van oplichting. De verdachte heeft zich samen met anderen voorgedaan als bonafide verkopers van mondkapjes, terwijl zij de intentie hadden om deze niet te leveren. De oplichting vond plaats in de periode van 2 februari 2020 tot en met 19 februari 2020, toen er een grote schaarste aan mondkapjes was door de uitbraak van het coronavirus. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten een bedrag van 850.000 euro hebben weten te verkrijgen van de slachtoffers door middel van valse voorwendselen en misleiding. De verdachte heeft een leidende rol gespeeld in het opzetten van deze oplichting en heeft het vertrouwen van de slachtoffers gewonnen door zich voor te doen als een betrouwbare verkoper.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het verrichten van 180 uren taakstraf. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schadevergoeding van 571.351,29 euro, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstig strafbaar feit, waarbij hij misbruik heeft gemaakt van de coronacrisis en de daarmee samenhangende schaarste aan mondkapjes. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar heeft geconcludeerd dat een vrijheidsbenemende straf passend is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.051999.20 (P)
Uitspraakdatum: 22 december 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 6 december en 8 december 2023 (sluiting van het onderzoek) in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Funke Küpper, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. A.J. Admiraal, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering op de zitting van 6 december 2023, ten laste gelegd dat:
primair
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 februari 2020 tot en met 19 februari 2020 te Purmerend en/of Amsterdam en/of Bussum en/of Schiphol (gemeente Haarlemmermeer), althans in Nederland, en/of Antwerpen, althans België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of meerdere listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [aangever 1] en/of [bedrijf aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [bedrijf aangever 2] heeft/hebben bewogen tot afgifte van een geldbedrag van 852.500 euro, in elk geval enig geldbedrag of goed, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- zich voorgedaan als directeur van het bedrijf [naam bedrijf 3] , te weten [naam 1] en/of
- zich voorgedaan als bonafide verkoper(s) van een grote hoeveelheid mondkapjes en/of
- e-mails en/of berichten gestuurd over de (ver)koop van die mondkapjes waaronder (een) factu(u)ren en/of (een) koopcontracten en/of (een) testrapporten en/of certificaten van mondkapjes en/of de adressen van de loodsen waar deze partij mondkapjes opgeslagen zou liggen en/of
- telefonisch contact gehad met die [aangever 1] en/of [aangever 2] en daarbij afspraken gemaakt en/of gesproken over de verkoop van een grote hoeveelheid mondkapjes en/of
- met die [aangever 1] en/of [aangever 2] in Nederland afgesproken en/of zich daarbij voorgedaan als [naam 1] en/of [naam 2] en/of tijdens die afspraak laten weten dat zij, verdachten, de mondkapjes zouden leveren,
waardoor die [aangever 1] en/of [bedrijf aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [bedrijf aangever 2] werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte;
subsidiair
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 februari 2020 tot en met 19 februari 2020 te Purmerend en/of Amsterdam en/of Bussum en/of Schiphol (gemeente Haarlemmermeer), althans in Nederland, en/of Antwerpen, althans België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een geldbedrag van in het totaal 852.500 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1] en/of [bedrijf aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [bedrijf aangever 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, en welk goed verdachte en/of zijn mededaders anders dan door misdrijf onder zich hadden, te weten als leverancier/verkoper van een grote hoeveelheid mondkapjes, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen opmerkingen gemaakt over het bewijs.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn opgenomen in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het primair bewezenverklaarde feit sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal worden volstaan met de volgende opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen:
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij in de periode van 2 februari 2020 tot en met 19 februari 2020 in Nederland en/of België, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of meerdere listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [aangever 1] en [bedrijf aangever 1] heeft bewogen tot afgifte van een geldbedrag van 850.000 euro, hebbende verdachte en/of zijn mededaders met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- zich voorgedaan als directeur van het bedrijf [naam bedrijf 3] , te weten [naam 1] en
- zich voorgedaan als bonafide verkopers van een grote hoeveelheid mondkapjes en
- e-mails en/of berichten gestuurd over de (ver)koop van die mondkapjes waaronder facturen en/of een koopcontract en/of testrapporten en/of certificaten van mondkapjes en/of de adressen van de loodsen waar deze partij mondkapjes opgeslagen zou liggen en
- telefonisch contact gehad met die [aangever 1] en daarbij afspraken gemaakt en/of gesproken over de verkoop van een grote hoeveelheid mondkapjes en
- met die [aangever 1] in Nederland afgesproken en/of zich daarbij voorgedaan als [naam 1] en/of [naam 2] en/of tijdens die afspraak laten weten dat zij, verdachten, de mondkapjes zouden leveren,
waardoor die [aangever 1] en [bedrijf aangever 1] werden bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Wat aan de verdachte onder dit feit meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het
bewezenverklaardelevert op:
medeplegen van oplichting.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden, met aftrek van de in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij het opleggen van een straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, de duur van het reeds ondergane voorarrest en het feit dat de verdachte sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis op het rechte pad is gebleven. Ook heeft de raadsman erop gewezen dat het slachtoffer een professionele partij is.
Gelet hierop heeft de raadsman - onder verwijzing naar jurisprudentie over vergelijkbare zaken - verzocht een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 365 dagen, waarvan 153 dagen voorwaardelijk. Indien de rechtbank dat onvoldoende acht, heeft de raadsman bepleit om daarnaast te volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke taakstraf.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met anderen [aangever 1] en [bedrijf aangever 1] (die als tussenpersoon voor [benadeelde partij] handelden) bewogen tot een (aan)betaling van € 850.000,- in verband met de aankoop van mondkapjes, waaraan in die periode vanwege de uitbraak van het coronavirus een grote schaarste was ontstaan. De mondkapjes zijn niet geleverd en dat was ook niet de intentie. De verdachten hebben het vertrouwen van [aangever 1] gewonnen door zich onder een andere naam voor te doen als een bonafide verkoper van mondkapjes, het veelvuldig sturen van e-mails en berichten, het sturen van een koopcontract, en het aanleveren van testrapporten en certificaten van mondkapjes. De verdachte heeft samen met medeverdachte [naam medeverdachte 1] het plan gemaakt om snel een grote financiële winst te behalen door middel van oplichting en heeft daarbij dus een leidende rol gehad. Hij onderhield het contact met en gaf aan instructies aan medeverdachte [naam medeverdachte 2] , die in contact stond met [aangever 1] . Ook is de verdachte samen met [naam medeverdachte 2] aanwezig geweest bij een ontmoeting met [aangever 1] op 18 februari 2020 in [...] , waarbij hij zich heeft voorgedaan als [naam 1] , de eigenaar van het bedrijf dat de mondkapjes zou gaan leveren. Door op deze manier te handelen hebben de verdachten de slachtoffers financiële schade toegebracht en bovendien schade toegebracht aan het vertrouwen dat men moet kunnen stellen in degenen met wie men zaken doet. De verdachte heeft zich hierbij uitsluitend laten leiden door persoonlijk financieel gewin. De rechtbank rekent het de verdachte daarbij aan dat hij samen met anderen misbruik heeft gemaakt van de door het coronavirus veroorzaakte wereldwijde volksgezondheidscrisis en de daarmee samenhangende schaarste aan mondkapjes.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 7 november 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder voor een vermogensdelict is veroordeeld. Dit weegt de rechtbank in het nadeel van de verdachte mee.
De aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit maakt dat de rechtbank in beginsel een vrijheidsbenemende straf passend vindt. De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, gelet op een aantal factoren aanleiding een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf op te leggen. De rechtbank neemt in dit verband in het bijzonder in overweging dat de redelijke termijn met ongeveer een jaar en acht maanden is overschreden, dat de verdachte tijdens de coronapandemie onder zware omstandigheden ruim zeven maanden in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, dat de voorlopige hechtenis ruim drie jaar is geschorst waarna het bevel tot voorlopige hechtenis op 18 januari 2023 is opgeheven en dat de verdachte zijn leven een positieve wending lijkt te hebben gegeven. Hij is niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen en heeft een eigen detacheringsbedrijf.
De rechtbank betrekt in haar afwegingen omtrent de strafoplegging ook dat het gaat om een oplichting met een zakelijk karakter en herstel van de schade nog niet (volledig) heeft plaatsgevonden. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat in dit stadium een terugkeer naar detentie, gelet op de doelen die met het opleggen van een straf worden beoogd, niet wenselijk is. Anders dan de officier van justitie, acht de rechtbank de oplegging van een groot voorwaardelijk strafdeel noodzakelijk. De rechtbank heeft zich daarbij laten leiden door de ter terechtzitting gebleken omstandigheid dat de verdachte (weer) als ondernemer in een commerciële omgeving werkzaam is. Een voorwaardelijk strafdeel zal de verdachte ervan moeten weerhouden nogmaals op onrechtmatige wijze financieel voordeel te behalen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf van veertien maanden op zijn plaats is. De rechtbank zal bepalen dat van deze straf een deel van acht maanden vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, met de bedoeling de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank zal de verdachte verder een taakstraf van 180 uren opleggen.

7.Vordering benadeelde partij

Vordering [benadeelde partij]
De benadeelde partij [benadeelde partij] [...] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 571.351,29 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade bestaat uit het geldbedrag (€ 850.000,00) dat ten behoeve van de aankoop van de mondkapjes naar de bankrekening op naam van [naam bedrijf 3] is overgemaakt, minus het geldbedrag (€ 278.648,71) dat op grond van de beschikking van deze rechtbank d.d. 20 januari 2022 reeds aan de benadeelde partij is geretourneerd.
Voorts is door de benadeelde partij [...] verzocht de verdachte te veroordelen tot een proceskostenvergoeding van € 10.239,00.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering tot schadevergoeding hoofdelijk toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast heeft zij verzocht de verdachte te veroordelen in de verzochte proceskostenvergoeding.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de verdachte tot betaling van éénderde deel van de gevorderde schade te veroordelen en af te zien van een hoofdelijke veroordeling tot het gehele bedrag. De raadsman heeft in dit verband gewezen op de verklaring van de verdachte dat de opbrengst van de gepleegde oplichting gelijkelijk onder de twee medeverdachten en hemzelf zou worden verdeeld.
Voorts heeft de raadsman aangedragen dat gelet op de entiteit als (internationaal) rechtspersoon van de benadeelde partij geen schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
Het oordeel van de rechtbank
Nu het bedrag dat [bedrijf aangever 1] als gevolg van de oplichting heeft overgemaakt naar [naam bedrijf 3] afkomstig was van [benadeelde partij] , voor wie [bedrijf aangever 1] als tussenpersoon optrad, is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht (artikel 6:166 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek) hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Anders dan de raadsman heeft aangevoerd, zal de rechtbank de verdachte daarom hoofdelijk veroordelen tot betaling van de gehele vordering en bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
De vordering zal dus worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte, eveneens hoofdelijk, te worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden, zoals gevorderd, begroot op € 10.239,00 (3 punten x tarief € 3.413,- van het in civiele zaken gehanteerde Liquidatietarief rechtbanken en hoven).
Schadevergoedingsmaatregel
Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, ziet de rechtbank geen aanleiding de schadevergoedingsmaatregel op te leggen, nu een internationaal rechtspersoon als [benadeelde partij] wordt geacht zelf voor het innen van haar vordering te kunnen zorgdragen. De enkele niet onderbouwde stelling van de advocaat van de benadeelde partij dat de rechtspersoon hiertoe niet in staat is, is voor de rechtbank onvoldoende aanleiding hierover anders te oordelen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De wetsartikelen die van toepassing zijn, zijn de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 326 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wetsartikelen zijn toepasselijk zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde feit.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder dit feit meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte van
8 (acht) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tevens tot
het verrichten van 180 (honderdtachtig) uren taakstraf, die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 90 (negentig) dagen hechtenis.
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 571.351,29,als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte, hoofdelijk als voornoemd, in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op € 10.239,00, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.H.E. Boomgaart, voorzitter,
mr. N. Boots en mr. G.D. Kleijne, rechters
in tegenwoordigheid van de griffiers, mr. T.J.A. Krips en mr. P.H. Boersma,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 december 2023.