ECLI:NL:RBNHO:2023:13154

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
10146313 \ CV EXPL 22-6071
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot betaling van geldsom wegens uittreding uit vennootschap onder firma

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door Juristu Incassodiensten B.V. en deurwaarder P. de Ruijter, een vordering ingesteld tegen gedaagde wegens een hoofdsom van € 4.059,52, te vermeerderen met rente en kosten, als gevolg van de uittreding van eiser uit de vennootschap onder firma. De vordering is ingesteld op 4 oktober 2022, waarna een mondelinge behandeling op 16 maart 2023 plaatsvond, waarbij gedaagde niet aanwezig was. Na een fout van de griffie werd een nieuwe zitting gepland op 6 november 2023, waar gedaagde wel aanwezig was, maar eiser niet. De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiser behoorlijk was opgeroepen voor deze zitting.

De feiten tonen aan dat partijen op 28 juli 2021 een vennootschap onder firma zijn aangegaan, maar dat eiser uiteindelijk op of omstreeks 28 februari 2022 uit de vof is getreden. Eiser vorderde betaling van een bedrag dat volgens hem voortkwam uit het restant-kapitaal en een bedrag voor het overkopen van de handelsnaam. Gedaagde betwistte de vordering en stelde dat er niets meer te betalen viel, en dat eiser ten onrechte het gevorderde bedrag had berekend.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat het verweer van gedaagde niet door eiser is weersproken en dat er geen grond is om aan te nemen dat eiser nog een bedrag van € 4.059,52 van gedaagde tegoed heeft. De vordering is afgewezen en eiser is veroordeeld tot betaling van de proceskosten, vastgesteld op € 50,00 aan de kant van gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10146313 \ CV EXPL 22-6071 (HB)
Uitspraakdatum: 22 november 2023 (bij vervroeging)
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
gevestigd te [plaats 1]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: [gemachtigde] van Juristu Incassodiensten B.V.
rolgemachtigde: deurwaarder P. de Ruijter
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats 2]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon
De zaak in het kort
In deze zaak vordert [eiser] veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een hoofdsom van € 4.059,52 (te vermeerderen met rente en kosten) wegens uittreding van [eiser] uit de vennootschap onder firma van partijen. De vordering wordt afgewezen. [eiser] wordt in de proceskosten veroordeeld.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 4 oktober 2022 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft mondeling geantwoord.
1.2.
Op 16 maart 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. [gedaagde] is op die zitting niet verschenen. Ter zitting is met [eiser] besproken dat de mondelinge behandeling opnieuw zal worden gehouden als later zou blijken dat [gedaagde] een gegronde reden had voor zijn niet verschijnen. Na de zitting is gebleken dat [gedaagde] door een fout van de griffie van de rechtbank niet behoorlijk voor die zitting was opgeroepen. Daarom is een nieuwe mondelinge behandeling bepaald en gehouden op 6 november 2023. Op die zitting is [gedaagde] wel en [eiser] niet verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat op die zitting door [gedaagde] naar voren is gebracht.

2.Feiten

2.1.
Partijen zijn op 28 juli 2021 een vennootschap onder firma (hierna: de vof) met elkaar aangegaan. Hiervan is een schriftelijke overeenkomst opgemaakt.
2.2.
Bij brief van 23 februari 2022 heeft [eiser] een telefoongesprek van 6 februari 2022 aan [gedaagde] bevestigd. In dat telefoongesprek zijn partijen overeengekomen dat de vof zal worden omgezet naar een eenmanszaak met als eigenaar [eiser] en dat [gedaagde] zal uittreden.
2.3.
Uiteindelijk (op of omstreeks 28 februari 2022) is niet [gedaagde], maar [eiser] uit de vof getreden.
2.4.
[gedaagde] heeft de vof inmiddels (naar hij ter zitting heeft aangegeven vóór de zomer van 2022) uitgeschreven uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een hoofdsom van € 4.059,52, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 maart 2022, € 642,45 aan buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten (waaronder nakosten).
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – naar de kantonrechter begrijpt – dat [gedaagde] hem wegens de uittreding van [eiser] uit de vof een bedrag van € 4.059,52 verschuldigd is. Dit bedrag bestaat – naar de kantonrechter begrijpt - uit het restant-kapitaal van € 59,52 dat volgt uit de als productie 5 overgelegde opstelling en een bedrag van € 4.000,- voor het overkopen van de handelsnaam. Ondanks herhaalde aanmaning is [gedaagde] niet tot betaling overgegaan.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Hij voert aan – kort samengevat – dat er niets meer te betalen of te verrekenen valt. [eiser] heeft het gevorderde bedrag van € 4.059,52 naar eigen inzicht berekend en is er ten onrechte vanuit gegaan dat [gedaagde] geen uren in de vof heeft gestoken. Er zijn overigens slechts voorbereidende werkzaamheden verricht binnen de vof. Daadwerkelijke zakelijke activiteiten hebben niet plaatsgevonden en er is geen cent verdiend. Bovendien heeft [eiser] tussen 26 en 28 februari 2023 de zakelijke bankrekening van de vof leeggehaald.
4.2.
Verder merkt [gedaagde] op dat hij de producties bij de dagvaarding niet heeft ontvangen.

5.De beoordeling

5.1.
Naar aanleiding van het niet verschijnen van [eiser] ter zitting van 6 november 2023, heeft de griffier contact opgenomen met de rolgemachtigde van [eiser]. Deze gaf aan de oproep voor de zitting in goede orde te hebben ontvangen en die oproep te hebben doorgegeven aan Juristu Incassodiensten, de gemachtigde van [eiser]. Gelet hierop stelt de kantonrechter vast dat [eiser] behoorlijk is opgeroepen voor de mondelinge behandeling van 6 november 2023. Desondanks is [eiser], zonder bericht van verhindering, niet op die zitting verschenen. Op grond van artikel 88 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de kantonrechter uit een niet verschijnen op de mondelinge behandeling de gevolgtrekking maken die zij geraden acht.
5.2.
De kantonrechter gaat ervan uit dat [gedaagde] de producties bij de dagvaarding wel heeft ontvangen, omdat in het exploot van dagvaarding is vermeld dat van deze producties een afschrift is gelaten aan [gedaagde].
5.3.
Wat daar ook van zij, het gemotiveerde verweer van [gedaagde] zoals weergegeven onder 4.1. van dit vonnis is door [eiser] niet weersproken. Gelet daarop valt niet in te zien dat en op welke grond [eiser] nog een bedrag van € 4.059,52 van [gedaagde] tegoed heeft. Daarom zal de vordering worden afgewezen.
5.4.
De proceskosten komen voor rekening van [eiser], omdat hij ongelijk krijgt. Omdat [gedaagde] in persoon is verschenen, worden de proceskosten aan zijn kant ambtshalve vastgesteld op een forfaitair bedrag van € 50,00 voor reis-, verblijf- en verletkosten.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [gedaagde] vaststelt op € 50,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter