ECLI:NL:RBNHO:2023:12851

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
10588693 \ CV EXPL 23-2976
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Regresvordering tussen ex-echtgenoten met betrekking tot gemeenschapsschulden en spaartegoeden

In deze zaak gaat het om een regresvordering tussen ex-echtgenoten, waarbij de kantonrechter zich moest buigen over de vraag of de vordering van de gedaagde partij, [gedaagde], voldoende onderbouwd was. De partijen waren op 19 december 2005 getrouwd in algehele gemeenschap van goederen en zijn op 16 september 2010 gescheiden. De gedaagde had een vordering ingesteld tegen de eiseres, [eiseres], met betrekking tot een aantal schulden die volgens hem als gemeenschapsschulden moesten worden aangemerkt. De kantonrechter had eerder een verstekvonnis uitgesproken, waarbij [eiseres] was veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 19.392,69 en een restantverdeling van € 4.841,12. Echter, [eiseres] kwam in verzet tegen dit vonnis, wat leidde tot een nieuwe zitting op 21 november 2023.

Tijdens de zitting heeft de kantonrechter vastgesteld dat de gedaagde onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn vordering. De kantonrechter weigerde bovendien aanvullende stukken die de gedaagde op de zitting wilde indienen, omdat deze niet tijdig waren overgelegd. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde niet had aangetoond dat hij meer had bijgedragen aan de gemeenschappelijke schulden dan waar hij recht op had. Hierdoor kon de kantonrechter niet vaststellen dat de eiseres de gevorderde bedragen verschuldigd was. Het verzet van [eiseres] werd gegrond verklaard, het verstekvonnis werd vernietigd en de oorspronkelijke vordering van [gedaagde] werd alsnog afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 10588693 \ CV EXPL 23-2976 BL
Uitspraakdatum: 13 december 2023 (bij vervroeging)
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [woonplaats]
eisende partij in het verzet
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. M. de Geest
toevoeging: 4PR8500
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partij in het verzet
verder te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon

1.Het procesverloop

1.1.
[gedaagde] heeft bij inleidende dagvaarding van 7 juli 2022 een vordering ingesteld tegen [eiseres] .
1.2.
[eiseres] is niet verschenen, waarna [eiseres] bij verstekvonnis van 31 augustus 2022 is veroordeeld.
1.3.
Bij dagvaarding van 26 juni 2023 is [eiseres] in verzet gekomen van dat verstekvonnis.
1.4.
Op 21 november 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [gedaagde] heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. De daarbij behorende 20 producties zijn door de kantonrechter geweigerd. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiseres] bij brief van 1 november 2023 nog een stuk toegezonden.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 19 december 2005 getrouwd in algehele gemeenschap van goederen.
2.2.
Op 7 april 2010 heeft [eiseres] de rechtbank verzocht de echtscheiding uit te spreken.
2.3.
De rechtbank heeft de echtscheiding tussen partijen uitgesproken op 16 september 2010. De echtscheidingsbeschikking is op 6 januari 2011 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[gedaagde] heeft bij inleidende dagvaarding gevorderd een verklaring voor recht dat een aantal in die dagvaarding genoemde schulden moeten worden aangemerkt als gemeenschapsschulden, met veroordeling van [eiseres] tot betaling van € 19.392,69 uit hoofde van een regresvordering, te vermeerderen met de wettelijke rente, en een bedrag van € 4.841,12 bij wijze van restantverdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
3.2.
[gedaagde] heeft aan de vordering – kort weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd. De voormalige echtelijke woning van partijen is verkocht en op 30 december 2020 geleverd aan een derde. Daarbij resteerde een restschuld van € 26.445,24 waarvoor partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn. Deze restschuld is grotendeels door [gedaagde] voldaan door afkoop van zijn Reaal Levensverzekering waarop € 20.813,38 is uitgekeerd, zodat [gedaagde] een regresvordering op [eiseres] heeft van € 10.406,69. Verder heeft [gedaagde] meerdere betalingen gedaan in mindering op gemeenschappelijke belastingschulden, namelijk € 4.445,00 voor kinderopvangtoeslag 2007, € 5.088,00 voor kinderopvangtoeslag 2008, € 6.934,00 voor inkomstenbelasting 2008 en € 1.505,00 voor inkomstenbelasting 2009, dus in totaal € 17.972,00. De helft daarvan (€ 8.986,00) moet [eiseres] aan [gedaagde] betalen. Daarnaast zijn er spaarsaldi die [eiseres] heeft verzwegen met een totaalbedrag per 31 december 2010 van € 9.682,25, te weten een ABC Spaarplan bij ASR (€ 7.310,00), een Top Spaarrekening bij Centraal Beheer Achmea (€ 631,78) en een Spaarloonrekening bij Centraal Beheer Achmea (€ 1.740,47). De helft daarvan (€ 4.841,12) komt toe aan [gedaagde] .
3.3.
[eiseres] is door de kantonrechter bij verstek veroordeeld tot betaling van het gevorderde. Ook heeft de kantonrechter de door [gedaagde] gevorderde verklaring voor recht gegeven.
3.4.
[eiseres] vordert, in de verzetdagvaarding, ontheffing van de veroordeling en afwijzing van de oorspronkelijke vordering. Daartoe voert [eiseres] – samengevat – het volgende aan. De Reaal Levensverzekering is gekoppeld aan de hypothecaire geldlening van partijen en bestond al staande het huwelijk. Deze polis is dus niet van [gedaagde] maar behoort tot de huwelijksgoederengemeenschap, zodat van regres geen sprake kan zijn. Wat betreft de kinderopvangtoeslag 2007 en 2008 wist [eiseres] niet dat [gedaagde] deze heeft verkregen. De zoon van partijen ging in 2007 niet naar de kinderopvang, en in 2008 sporadisch. Verder heeft [eiseres] gehoord dat [gedaagde] een compensatie kinderopvangtoeslagenaffaire heeft ontvangen en betwist zij dat [gedaagde] deze schulden aan de belastingdienst pas na de huwelijksperiode heeft terugbetaald. Ook ten aanzien van de inkomstenbelasting 2008 en 2009 heeft [gedaagde] niet aangetoond dat hij deze schulden heeft betaald na ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap, zodat niet kan worden vastgesteld of [gedaagde] een regresvordering op [eiseres] heeft, en zo ja tot welk bedrag. Met de door [eiseres] opgenomen spaartegoeden bij ASR en Centraal Beheer Achmea was [gedaagde] bekend toen partijen eind april 2019 een vaststellingsovereenkomst sloten waarbij zij elkaar finale kwijting hebben verleend, zodat [gedaagde] ter zake geen vordering meer heeft. Bovendien heeft [gedaagde] vrijwel de gehele inboedel gehouden, zodat de spaartegoeden daar een redelijke compensatie voor zijn. Ten slotte beroept [eiseres] zich op verrekening met een achterstand van [gedaagde] in de betaling van kinderalimentatie (€ 2.392,71).

4.De beoordeling

[eiseres] heeft tijdig verzet ingesteld
4.1.
Op verzoek van [gedaagde] heeft de deurwaarder op 31 mei 2023 het verstekvonnis aan [eiseres] betekend. Binnen vier weken daarna, namelijk op 26 juni 2023, is de verzetdagvaarding aan [gedaagde] betekend. Daarmee stelt de kantonrechter vast dat [eiseres] tijdig verzet heeft ingesteld tegen de verstekveroordeling en om die reden ontvankelijk is in haar verzet. [gedaagde] betwist dit ook niet.
De kantonrechter is bevoegd
4.2.
De kantonrechter moet eerst beoordelen of zij bevoegd is om van de vordering van [gedaagde] kennis te nemen. Daarbij moet de kantonrechter uitgaan van de grondslag van de vordering van [gedaagde] . Het gaat in deze zaak niet om een verdelingsvordering. [gedaagde] stelt in de dagvaarding onder punt 2 uitdrukkelijk dat de huwelijksgoederengemeenschap al is verdeeld. Hoewel [eiseres] spreekt over een onverdeelde gemeenschap, wijzen de overige stellingen van partijen en de stukken, waaronder de in april 2019 door partijen gesloten vaststellingsovereenkomst, erop dat de huwelijksgemeenschap is verdeeld. De vordering van [gedaagde] betreft grotendeels (€ 19.392,69) een zogenoemde regresvordering, die is gebaseerd op de stelling dat [gedaagde] bepaalde huwelijkse schulden volledig heeft afbetaald terwijl [eiseres] daarvan de helft zou moeten dragen. Hoewel [gedaagde] het in de dagvaarding ook heeft over een ‘restantverdeling’ van spaarsaldi, is de vordering van € 4.841,12 een vordering wegens overbedeling, die is gebaseerd op de stelling dat [eiseres] door toedeling van de spaarsaldi meer heeft gekregen dan waar zij recht op heeft. De vordering heeft een totaalwaarde van minder dan € 25.000,00. Op basis van de gestelde grondslag acht de kantonrechter zich bevoegd om van de vordering kennis te nemen en deze te beoordelen. Dit staat overigens tussen partijen ook niet ter discussie.
De vordering van [gedaagde] wordt alsnog afgewezen
4.3.
Beide partijen gaan ervan uit dat de huwelijksgoederengemeenschap van rechtswege is ontbonden per de datum van het verzoek tot echtscheiding van 7 april 2010. De kantonrechter stelt vast dat het verzoek tot echtscheiding vóór 1 januari 2012 is ingediend. De huwelijksgemeenschap wordt daarom van rechtswege ontbonden op hetzelfde tijdstip als het huwelijk door echtscheiding eindigt, dat wil in dit geval zeggen op 6 januari 2011. [1]
4.4.
De kantonrechter stelt verder voorop dat op [gedaagde] de stelplicht en bewijslast rust. Hij legt aan zijn vordering van € 19.392,69 ten grondslag – samengevat – dat hij meer heeft bijgedragen aan gemeenschappelijke schulden dan waartoe hij tegenover [eiseres] verplicht is. Ten aanzien van de gevorderde € 4.841,12 ter zake de spaarsaldi stelt [gedaagde] in de oorspronkelijke dagvaarding alleen dat [eiseres] de spaarrekeningen voor hem heeft verzwegen en dat de helft van het saldo aan hem toekomt. [eiseres] heeft een en ander gemotiveerd en onderbouwd betwist, zoals hiervoor onder 3.4. kort is weergegeven.
4.5.
Op de zitting heeft [gedaagde] per onderdeel gereageerd op de gemotiveerde betwisting van [eiseres] . Daarbij heeft [gedaagde] 20 nieuwe producties willen overleggen. [eiseres] heeft daartegen terecht geprotesteerd. De kantonrechter heeft de aanvullende stukken van [gedaagde] geweigerd en buiten beschouwing gelaten. In de wet is bepaald dat stukken zoveel mogelijk onmiddellijk bij de dagvaarding of conclusie van antwoord moeten worden overgelegd, of anders tot uiterlijk tien dagen voor de mondelinge behandeling. Stukken die na die termijn of op de zitting in het geding worden gebracht, worden door de rechter buiten beschouwing gelaten, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet. [2] In dit geval ziet de kantonrechter geen aanleiding om af te wijken van de hoofdregel. [gedaagde] krijgt niet alsnog de gelegenheid stukken over te leggen of een nadere toelichting te geven. Hierbij weegt het volgende mee.
4.6.
[gedaagde] had in zijn inleidende dagvaarding al volledig moeten zijn en alle stukken die relevant zijn voor de beoordeling van zijn zaak moeten overleggen. Dit geldt te meer omdat [gedaagde] destijds bij het uitbrengen van de dagvaarding wel werd bijgestaan door een advocaat. Verder gaat het niet om stukken die [gedaagde] pas recent in zijn bezit heeft gekregen. Hij heeft het op de zitting over stukken uit de periode van 2010 tot en met 2022. [gedaagde] had deze stukken dus eerder kunnen en redelijkerwijs moeten overleggen. Door dit pas op de zitting te doen is [gedaagde] te laat. De kantonrechter vindt dat in dit geval in strijd met de eisen van een goede procesorde, omdat [eiseres] daardoor onredelijk in haar verdediging wordt bemoeilijkt en, als [eiseres] zich daarover nog nader zou moeten uitlaten, het geding daardoor onredelijk wordt vertraagd. De omstandigheid dat [gedaagde] er in deze verzet procedure voor heeft gekozen in persoon te procederen maakt dit niet anders. In het tussenvonnis van 19 juli 2023 staat namelijk ook duidelijk dat nadere stukken uiterlijk tien dagen voor de dag van de zitting moeten worden overgelegd. Daarnaar gevraagd verklaart [gedaagde] op de zitting dat hij het tussenvonnis wel heeft gekregen, maar de informatie over de termijn voor nadere stukken niet te hebben gelezen. Dit komt voor zijn rekening en risico.
4.7.
De conclusie is dat [gedaagde] tegenover het inhoudelijke verweer van [eiseres] onvoldoende heeft aangevoerd en onderbouwd, zodat niet kan worden vastgesteld of de grondslag van zijn vordering deugdelijk is. Hierbij weegt mee dat [gedaagde] in zijn spreekaantekeningen andere bedragen noemt dan in de inleidende dagvaarding. Het had op zijn weg gelegen om de gevorderde bedragen nader te onderbouwen, maar dat heeft hij niet gedaan. De kantonrechter kan daarom niet vaststellen dat [eiseres] de door [gedaagde] gevorderde bedragen verschuldigd is. Dit betekent dat het verzet van [eiseres] gegrond is en het verstekvonnis niet in stand kan blijven. De oorspronkelijke vordering van [gedaagde] wordt alsnog als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
De proceskosten
4.8.
Omdat partijen voormalige echtgenoten zijn, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart het verzet gegrond en vernietigt het verstekvonnis van 31 augustus 2022;
5.2.
wijst de oorspronkelijke vordering alsnog af;
5.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H. Lips en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 1:99 lid 1 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek (oud) en artikel V lid 6 van de Wet aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen (Wet van 18 april 2011,
2.Artikel 87 lid 6 in samenhang met artikel 85 lid 4 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).