ECLI:NL:RBNHO:2023:12851
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Regresvordering tussen ex-echtgenoten met betrekking tot gemeenschapsschulden en spaartegoeden
In deze zaak gaat het om een regresvordering tussen ex-echtgenoten, waarbij de kantonrechter zich moest buigen over de vraag of de vordering van de gedaagde partij, [gedaagde], voldoende onderbouwd was. De partijen waren op 19 december 2005 getrouwd in algehele gemeenschap van goederen en zijn op 16 september 2010 gescheiden. De gedaagde had een vordering ingesteld tegen de eiseres, [eiseres], met betrekking tot een aantal schulden die volgens hem als gemeenschapsschulden moesten worden aangemerkt. De kantonrechter had eerder een verstekvonnis uitgesproken, waarbij [eiseres] was veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 19.392,69 en een restantverdeling van € 4.841,12. Echter, [eiseres] kwam in verzet tegen dit vonnis, wat leidde tot een nieuwe zitting op 21 november 2023.
Tijdens de zitting heeft de kantonrechter vastgesteld dat de gedaagde onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn vordering. De kantonrechter weigerde bovendien aanvullende stukken die de gedaagde op de zitting wilde indienen, omdat deze niet tijdig waren overgelegd. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde niet had aangetoond dat hij meer had bijgedragen aan de gemeenschappelijke schulden dan waar hij recht op had. Hierdoor kon de kantonrechter niet vaststellen dat de eiseres de gevorderde bedragen verschuldigd was. Het verzet van [eiseres] werd gegrond verklaard, het verstekvonnis werd vernietigd en de oorspronkelijke vordering van [gedaagde] werd alsnog afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.