3.4.1Ten aanzien van feit 1
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [het slachtoffer] is overleden aan schedelhersenletsel dat is toegebracht door meervoudige hevige stomp botsende krachtinwerking op het hoofd. Uit een reconstructie van de situatie volgt ook dat het letsel van [het slachtoffer] en de aangetroffen bloedsporen buiten de carport passen bij de situatie dat [het slachtoffer] zittend in zijn stoel naast de carport is geslagen met een voorwerp. Uit de camerabeelden volgt tenslotte dat de verdachte [het slachtoffer] met een voorwerp tegen zijn hoofd slaat, terwijl [het slachtoffer] in de stoel zit en (later) ligt.
Alternatief scenario
De verdediging heeft gesteld dat de verdachte het slachtoffer [het slachtoffer] alleen twee keer heeft geslagen tegen respectievelijk de arm en de nek. De verdachte ontkent dat hij [het slachtoffer] ernstig letsel heeft toegebracht. Bepleit is dat het fatale letsel door een ander dan de verdachte in de carport is toegebracht gedurende de tien minuten dat de verdachte buiten liep en 112 belde.
Dit scenario volgt de rechtbank niet, gelet op hetgeen hiervoor al ten aanzien van het bewijs is overwogen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte na het slaan en verplaatsen van [het slachtoffer] enige tijd in de carport met het slachtoffer heeft doorgebracht voordat hij 112 heeft gebeld. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat de verdachte, zoals hij stelt, tien minuten bij het slachtoffer vandaan is geweest en een rondje heeft gelopen. Uit de tijdstippen van de camerabeelden in samenhang met het tijdstip van de 112-oproep volgt immers dat de verdachte, nadat hij de carport weer uitkwam, hooguit drie minuten
nietbij de ingang van de carport heeft gestaan. In dat tijdsbestek zou, in het scenario van de verdachte, een ander persoon de carport moeten zijn ingegaan en het slachtoffer ernstig en dodelijk verwond moeten hebben. Een persoon die de verdachte naar eigen zeggen niet bij het slachtoffer heeft gezien of gehoord. Dit scenario acht de rechtbank op geen enkele manier aannemelijk, terwijl concrete aanwijzingen die dit scenario ondersteunen, ontbreken.
Tussenconclusie
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het de verdachte is geweest die (excessief) geweld heeft gebruikt tegen het slachtoffer. Dit geweld heeft volgens de rechtbank mede bestaan uit het ten minste drie keer met een zwaar voorwerp en met kracht op het hoofd slaan van [het slachtoffer] , als gevolg waarvan hij is overleden.
De rechtbank ziet zich vervolgens geplaatst voor de vraag of de verdachte, zoals aan hem is ten laste gelegd, [het slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd. Hierna zal, indien die vraag bevestigend wordt beantwoord, beoordeeld moeten worden of sprake is van voorbedachte raad.
Opzet
De verdachte heeft ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan moord, dan wel doodslag, omdat hij [het slachtoffer] niet dood wilde slaan. Hij wilde hem enkel pijn doen. Ten aanzien van het bestaan van opzet van de verdachte op de dood van [het slachtoffer] , overweegt de rechtbank het volgende.
Over wat zich op 4 januari 2023 heeft afgespeeld, heeft de verdachte verschillende verklaringen afgelegd, zowel bij de politie als ter zitting. De verdachte heeft onder meer verklaard dat [het slachtoffer] een verschrikkelijke man was, dat hij het niet meer aankon en moest handelen. Het moest stoppen. Het was nu of nooit en hij moest ‘ze’ verlossen, zodat [het slachtoffer] niemand meer zou kwetsen en geen geweld meer zou toebrengen. Hij wilde hem laten voelen wat er gebeurt als je iemand zoveel pijn doet. Hij heeft ook verklaard dat hij [het slachtoffer] zag zitten en dacht: “als ik hem een klap geef, is het voorbij”.
Op de vraag waarom de verdachte na één klap niet klaar was, omdat [het slachtoffer] toen al pijn had, antwoordde de verdachte dat het niet genoeg was.
Tijdens het verblijf van de verdachte in de penitentiaire inrichting zijn vertrouwelijke gesprekken opgenomen. Op 24 januari 2023 heeft de verdachte tegen zijn dochter gezegd dat hij het niet meer kon aanzien. Op de vraag van zijn dochter waarom hij niet de politie kon bellen, antwoordde de verdachte dat zij (
de rechtbank begrijpt: de vrouw en jongste kinderen van [het slachtoffer]) dan weer het huis uit moesten en zouden moeten zwerven. Vervolgens heeft hij verklaard dat hij een voorwerp pakte en hem (
de rechtbank begrijpt: [het slachtoffer]) een paar klappen gaf, “bam, zo”.
Naast deze verklaringen en uitspraken van de verdachte, waaruit naar voren komt dat het hem niet alleen ging om het toebrengen van pijn, laat de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte er geen twijfel over bestaan dat hij uit was op de dood van [het slachtoffer] . Uit de camerabeelden is gebleken dat [het slachtoffer] na de eerste klap van de verdachte weerloos achterover in de stoel ligt. Vervolgens geeft de verdachte hem een tweede klap, buigt voorover, kijkt naar [het slachtoffer] en geeft hem nog een derde klap tegen het hoofd. Uit de camerabeelden blijkt dat de verdachte daarbij met kracht heeft geslagen. Hij houdt met twee handen een voorwerp vast, zwaait zijn armen naar achteren voordat hij slaat en te zien is dat het lichaam van [het slachtoffer] beweegt door de tweede klap. Dat de verdachte met kracht heeft geslagen blijkt bovendien uit de bloedspatten die op de buitenzijde van de carport terecht zijn gekomen en het letsel dat bij [het slachtoffer] is geconstateerd, bestaande uit onder meer huidverscheuringen aan het hoofd en meerdere breuken van de schedel.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van de verdachte voorafgaand aan en rondom het ten laste gelegde naar hun uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht zijn op de dood van [het slachtoffer] , dat de verdachte opzet heeft gehad op zijn dood. Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat de verdachte zulk excessief geweld heeft gebruikt, welk geweld tot fataal hersenletsel heeft geleid, dat de rechtbank ook daaruit afleidt dat hij vol opzet heeft gehad op de dood van [het slachtoffer] .
Voorbedachte raad
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld. De rechter kan echter aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toekennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad pas tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Verder heeft de Hoge Raad overwogen dat de vraag of de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven zich moeilijk leent voor strafrechtelijk bewijs. Dat geldt zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen of geen eenduidig inzicht geven in wat voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid tot nadenken en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval, zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit.
De feiten en omstandigheden in deze zaak
Uit het dossier blijkt dat de verdachte op 3 januari 2023 met zijn telefoon meerdere foto’s heeft gemaakt van het beeldscherm van de beveiligingscamera. Op deze foto’s is de plaats delict te zien, alsook het slachtoffer [het slachtoffer] , dat daar dan rondloopt. Hieruit leidt de rechtbank af dat de verdachte het slachtoffer [het slachtoffer] in de gaten hield.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij deze foto’s maakte in verband met de illegale handel van [het slachtoffer] in wormenkuren. De rechtbank gaat aan deze verklaring van de verdachte voorbij. De foto’s van de beveiligingscamera zijn door de verdachte één dag voor het feit gemaakt. De kwestie rondom de wormenkuren speelde al veel langer.
Ook de volgende dag houdt de verdachte [het slachtoffer] in de gaten. Op de camerabeelden kort voorafgaand aan het feit is te zien dat de verdachte een aantal minuten op de parkeerplaats staat te kijken naar [het slachtoffer] , die op dat moment in de stoel naast de carport aan het bellen is. Hierbij kijkt de verdachte welbewust omhoog naar de beveiligingscamera, die bevestigd is aan de woning.
De verdachte loopt vervolgens rustig, maar vrij resoluut, op [het slachtoffer] af. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [het slachtoffer] op zijn schouder tikte, waarop [het slachtoffer] hem een woeste blik zou hebben gegeven, die de verdachte erg boos zou hebben gemaakt. Dit blijkt echter niet uit de camerabeelden. Wel uit de beelden blijkt dat de verdachte [het slachtoffer] , die voorovergebogen zat te bellen, van achteren heeft benaderd, waardoor het slachtoffer hem niet kon zien aankomen. De verdachte heeft bij de politie hierover verklaard dat [het slachtoffer] een lange man was en dat hij zittend op de stoel kwetsbaarder was. Als hij iets wilde doen, moest hij hem raken, aldus de verdachte.
Nadat [het slachtoffer] , naar het lijkt al bewusteloos, achterover in de stoel ligt, heeft de verdachte [het slachtoffer] nog tweemaal geslagen. Na het slaan heeft hij [het slachtoffer] direct aan zijn benen de carport in gesleept. In deze carport is een mes gevonden, waarmee [het slachtoffer] in zijn nek is verwond.
De rechtbank gaat er, met de officier van justitie, van uit dat de verdachte dit mes bij zich heeft gehad als onderdeel van het plan om zijn voornemen om [het slachtoffer] om het leven te brengen, uit te voeren. Aannemelijk is dat de verdachte ook degene is die [het slachtoffer] hiermee heeft verwond en het mes daar heeft achtergelaten. Het mes was een opvallend en herkenbaar mes van een medebewoner, dat voorhanden was in de algemeen toegankelijke keuken, waar ook de verdachte gebruik van maakte.
Uit al deze feiten en omstandigheden in samenhang bezien leidt de rechtbank af dat de verdachte tot het besluit was gekomen om [het slachtoffer] van het leven te beroven.
De vraag is vervolgens of de verdachte ook de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn besluit op [het slachtoffer] te doden. Daarvoor zijn de volgende feiten en omstandigheden relevant.
De verdachte heeft in zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij heeft getwijfeld en gebeden tot God voor hulp. De verdachte heeft verklaard dat hij heeft getwijfeld om de moed te krijgen om iemand dood te maken. De verdachte heeft meerdere keren verklaard dat het ‘nu of nooit was’. In dat verband heeft hij ook tegenover de politie bij confrontatie met de camerabeelden verklaard dat het nu of nooit was, omdat de volgende dag een afspraak was bij de notaris om een deel van de stal over te schrijven op naam van een dochter van [het slachtoffer] . Dat vond de verdachte vreselijk. De verdachte heeft ook verklaard, nadat de politie hem voorhoudt dat hij weg had kunnen lopen, dat hij een bepaald besluit had genomen.
Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de verdachte allerlei afwegingen heeft gemaakt en dat hij niet in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte bij alle bovenstaande handelingen die hij op 3 en 4 januari 2023 heeft verricht de tijd heeft gehad om zich te beraden op zijn besluit en moed heeft verzameld om [het slachtoffer] te doden, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven. Ondanks meerdere gelegenheden om zich rustig over zijn handelen te beraden, heeft de verdachte er kennelijk welbewust voor gekozen om [het slachtoffer] op deze wijze om het leven te brengen.
Ook na het uitgeoefende geweld buiten de carport heeft de verdachte met de nodige kalmte gehandeld. Hij heeft [het slachtoffer] de carport ingetrokken, hem in de carport met een mes van een medebewoner in de nek verwond, het mes daar achtergelaten, en het slagwapen kennelijk weggemaakt. Na enkele minuten komt hij de carport weer uitgelopen en belt uiteindelijk 112.
De verdachte heeft tegen de gearriveerde politie aanvankelijk (leugenachtig) verklaard dat er die ochtend een man en een vrouw op het erf waren, die tegen [het slachtoffer] zouden hebben gezegd: “Je bent nog niet van ons af.” Ook dit duidt volgens de rechtbank op weloverwogen en planmatig handelen.
Contra-indicaties
De rechtbank ziet geen contra-indicaties die aan het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. De verdachte heeft weliswaar zelf 112 gebeld, maar pas na enige tijd.
Uit de 112-melding volgt dat de verdachte overstuur is, maar ook blijkt dat hij in strijd met de waarheid verklaart dat hij niet weet wat er is gebeurd, omdat hij net aan komt lopen.
Een mogelijke contra-indicatie kan ook worden gevonden in het feit dat de verdachte [het slachtoffer] onder het oog van de beveiligingscamera heeft geslagen. Tegen de ter plaatse gekomen politieagenten heeft de verdachte verklaard dat de camera’s niet zouden werken en de verdachte lijkt dit voorafgaand aan het feit ook te verifiëren door meermalen omhoog richting de camera’s te kijken. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat deze camera’s niet werkten en ziet in de aanwezigheid van de camera’s daarom geen contra-indicatie.
Conclusie
Op grond van al het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het genomen besluit om [het slachtoffer] van het leven te beroven. Hij heeft niet gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Hij heeft de gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte met voorbedachte raad [het slachtoffer] van het leven heeft beroofd. Zijn handelen valt daarmee te kwalificeren als moord.