ECLI:NL:RBNHO:2023:12850

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
15.005195.23 en 15.127832.23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring moord en diefstal met valse sleutels in Sint Pancras

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 15 december 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van moord en diefstal met valse sleutels. De verdachte heeft op 4 januari 2023 in Sint Pancras het slachtoffer, met wie hij in dezelfde woning verbleef, op gewelddadige wijze om het leven gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met voorbedachte raad en met een zwaar voorwerp meerdere keren op het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen, wat leidde tot dodelijk hersenletsel. De verdediging stelde dat de verdachte niet met opzet handelde en dat een ander het letsel had veroorzaakt, maar de rechtbank achtte dit niet aannemelijk. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaar, met aftrek van voorarrest. Daarnaast zijn vorderingen van benadeelde partijen, waaronder de echtgenote en kinderen van het slachtoffer, deels toegewezen, met inbegrip van schadevergoeding voor affectieschade en materiële schade. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/005195-23 en 15/127832-23 (gevoegd) (P)
Uitspraakdatum: 15 december 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
1 december 2023 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Eikenlaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.E.M. van Loon, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. J.G. Burgers, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
15/005195-23 (feit 1)
primair
hij op of omstreeks 4 januari 2023 te Sint Pancras, gemeente Dijk en Waard [het slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door die [het slachtoffer] meerdere malen, althans eenmaal met een langwerpig voorwerp (met kracht) tegen het hoofd, althans tegen het lichaam te slaan;
subsidiair
hij op of omstreeks 4 januari 2023 te Sint Pancras, gemeente Dijk en Waard, [het slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere huidverscheuringen en oppervlakkige huidbeschadigingen met onderliggend breuken van de schedel, bloedophoping onder het spinnenwebvlies en hersenschorskneuzingen, heeft toegebracht, door die [het slachtoffer] meerdere malen, althans eenmaal met een langwerpig voorwerp (met kracht) tegen het hoofd, althans tegen het lichaam te slaan, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
15/127832-23 (feit 2)
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 9 december 2022 tot en met 12 december 2022 te Hoorn en/of Abbekerk en/of Oudorp en/of Heemskerk en/of Beverwijk, een groot geldbedrag (in totaal € 2900), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [het slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) (telkens) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door gebruik te maken van een bankpas en/of de daarbij horende pincode.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de (primair) ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman betwist dat sprake is geweest van voorbedachte raad, alsook dat het letsel waaraan [het slachtoffer] is overleden door toedoen van de verdachte is ontstaan. De verdachte heeft gehandeld in een opwelling en wilde het slachtoffer alleen maar pijn doen. De verdachte heeft [het slachtoffer] eerst tegen zijn onderarm geslagen en vervolgens in zijn nek. Beide klappen waren niet hard en de verdachte heeft niet met een zwaar voorwerp geslagen. Uit het dossier blijkt niet dat hij [het slachtoffer] tegen het hoofd of in het gelaat heeft geslagen. Gedurende de tien minuten dat de verdachte buiten liep en 112 belde, moet [het slachtoffer] in de carport door iemand anders zijn gestoken, geslagen en mogelijk in het gezicht getrapt, waardoor hij uiteindelijk is overleden. Het overlijden van [het slachtoffer] kan daarom, in welke variant dan ook, niet aan de verdachte worden toegeschreven, zodat hij moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit.
Wat betreft de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling, de dood ten gevolge hebbende, heeft de raadsman gesteld dat de verdachte geen opzet heeft gehad op zware mishandeling. De verdachte is ervan overtuigd dat hij niet zo hard heeft geslagen dat daardoor het letsel van [het slachtoffer] kan worden verklaard. Dit maakt dat volgens de verdediging niet bewezen kan worden verklaard dat de verdachte [het slachtoffer] opzettelijk zwaar heeft mishandeld
endat daardoor de dood is ingetreden.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman opgemerkt dat de verdachte heeft bekend dat hij vier keer een geldbedrag van in totaal € 2.500,00 heeft gepind met de bankpas en bijbehorende pincode van aangever [het slachtoffer] . De raadsman heeft echter bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van diefstal, omdat het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening ontbreekt. De verdachte wilde het door hem opgenomen geld van aangever [het slachtoffer] enkel veiligstellen om te voorkomen dat [het slachtoffer] dit aan verkeerde dingen zou uitgeven. Bovendien heeft de verdachte het geld aan [het slachtoffer] teruggegeven.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewezenverklaring
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde feit (moord) en het onder 2 ten laste gelegde feit (diefstal met valse sleutels) op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 1
De rechtbank stelt op basis van het dossier en de behandeling ter zitting het volgende vast.
Op 4 januari 2023 omstreeks 13:57 uur belt de verdachte 112 met de melding dat in de carport op het terrein van de [adres slachtoffer] te Sint Pancras, [het slachtoffer] ligt. De verdachte zegt dat hij niet weet wat er is gebeurd en dat hij net aankomt. De verdachte zegt dat er allemaal bloed is en dat [het slachtoffer] onder een stoel ligt. De verdachte geeft aan de meldkamer aan dat [het slachtoffer] op zijn rug ligt met de stoel bovenop hem. De verdachte zegt dat [het slachtoffer] niet meer beweegt en dat hij denkt dat [het slachtoffer] dood is.
Omstreeks 14:05 uur komt de politie ter plaatse. De politiemedewerkers treffen in een schuurtje (ook wel carport genoemd) een man liggend onder een omgeklapte tuinstoel aan. Deze persoon heeft een snijwond in zijn nek en er is veel bloed bij het hoofd zichtbaar. Bij het lichaam ligt een mes. De hulpdiensten proberen deze persoon tevergeefs te reanimeren. Het slachtoffer blijkt te zijn [het slachtoffer] , aldaar wonende. Uit het forensisch overlijdensonderzoek op de plaats delict blijkt dat [het slachtoffer] meerdere verwondingen in het gelaat heeft, waaronder botbreuken in het gezicht en losliggende gebitselementen. Op het achterhoofd worden meerdere huidverwondingen geconstateerd.
De arts en tevens forensisch patholoog heeft op basis van het aanvullend forensisch pathologisch onderzoek vastgesteld dat [het slachtoffer] meerdere huidverscheuringen en oppervlakkige huidbeschadigingen met onderliggend breuken van de schedel had. Hierbij was sprake van bloedophoping onder het spinnenwebvlies, hersenschorskneuzingen en verscheuring van hersenkamer. Dit letsel is volgens de deskundige bij leven ontstaan door meervoudige (en hevige) stomp botsende krachtinwerking op het hoofd, minstens deels door slagen met een of meerdere harde voorwerpen en/of structuren. Bij voornoemd hoofdletsel was er stapeling van lucht in de schedel, het wervelkanaal en de bloedvaten van hersenen en hals, alsook in het rechterhart (luchtembolie), wat als zodanig middels hartfunctiestoornissen het overlijden kan verklaren. Het hoofdletsel op zich kan aanleiding hebben gegeven tot stoornissen van het bewustzijn. Ook werden aan de rug en aan de ledematen letsels geconstateerd en waren er tekenen van bloedinademing in het longweefsel, wat via ademhalingsfunctiestoornissen kan hebben bijgedragen aan het overlijden.
De conclusie van de deskundige is dat het overlijden van [het slachtoffer] kan worden verklaard als gevolg van schedelhersenletsel door meervoudige hevige stomp botsende krachtinwerking op het hoofd. Een andere doodsoorzaak is niet gebleken. Het aan de rechterzijde van de hals waargenomen steekletsel, waarbij geen vitale structuren waren geraakt, heeft niet bijgedragen aan (de snelheid van) het overlijden van [het slachtoffer] .
Uit (de beschrijving van de) camerabeelden, gericht op de plaats delict, volgt dat [het slachtoffer] op 4 januari omstreeks 13:39 uur voorovergebogen op een stoel naast de carport zit te bellen. Vanaf 13:42 uur is de verdachte zichtbaar in beeld. Hij staat dan aan de kant van de woning op enkele meters schuin achter [het slachtoffer] , die nog altijd zit te bellen. De verdachte draagt handschoenen en kijkt omstreeks 13:45 uur omhoog richting de beveiligingscamera, die is bevestigd aan de woning. Om 13:47 uur is te zien dat de verdachte achter het bellende slachtoffer staat en vervolgens een zwaaiende beweging naar achteren maakt met zijn linkerarm. Op het eerstvolgende beeld staat de verdachte nog steeds achter [het slachtoffer] , die dan niet meer voorovergebogen zit, maar achterover in de stoel ligt. [het slachtoffer] beweegt niet.
Op de beelden van omstreeks 13:49 uur is te zien dat de verdachte een slaande beweging maakt richting [het slachtoffer] . Hierbij maakt hij gebruik van een voorwerp. De verdachte zwaait met zijn armen naar achteren en slaat op [het slachtoffer] , waardoor diens lichaam in de stoel beweegt. Hierna buigt de verdachte voorover, kijkt even naar [het slachtoffer] en slaat hem nogmaals met dezelfde beweging. Op de eerstvolgende beelden is te zien dat de verdachte [het slachtoffer] aan zijn benen de carport intrekt, waarbij de stoel wordt meegetrokken.
Om 13:51 uur zijn de verdachte en [het slachtoffer] niet meer te zien op de beelden.
Omstreeks 13:55 uur is de verdachte weer in beeld en staat hij bij de ingang van de carport met iets in zijn handen, vermoedelijk een telefoon, gelet op zijn melding bij 112 om 13:57 uur. Om 13:58 uur is op de beelden te zien dat de verdachte aan de kant van de woning staat en weer terugloopt naar het schuurtje, waarna omstreeks 14:05 uur de eerste verbalisanten ter plaatsen komen.
Bij het forensisch onderzoek op de plaats delict is op de (vernielde) rugleuning en de voorzijde van de zitting van de tuinstoel, die over het slachtoffer lag, bloed aangetroffen. De stoel is voor onderzoek teruggeplaatst naast de carport op de positie waar [het slachtoffer] heeft gezeten, zoals te zien is op de camerabeelden. Ter hoogte van de rugleuning op de houten buitenzijde van de carport werden bloedspatjes aangetroffen. Deze bloedspatjes zijn volgens onderzoekers passend als veroorzaakt door inwerking van een kracht op bloed.
Uit het onderzoek volgt dat de waarnemingen op de buitenzijde van de carport nabij de tuinstoel, het bloed en de vernielde rugleuning van de stoel, de letsels op het hoofd en de camerabeelden passend zijn wanneer [het slachtoffer] zittend in de stoel meerdere keren en tot bloedens toe geslagen is met een stomp voorwerp.
3.4
Bewijsoverwegingen
3.4.1
Ten aanzien van feit 1
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [het slachtoffer] is overleden aan schedelhersenletsel dat is toegebracht door meervoudige hevige stomp botsende krachtinwerking op het hoofd. Uit een reconstructie van de situatie volgt ook dat het letsel van [het slachtoffer] en de aangetroffen bloedsporen buiten de carport passen bij de situatie dat [het slachtoffer] zittend in zijn stoel naast de carport is geslagen met een voorwerp. Uit de camerabeelden volgt tenslotte dat de verdachte [het slachtoffer] met een voorwerp tegen zijn hoofd slaat, terwijl [het slachtoffer] in de stoel zit en (later) ligt.
Alternatief scenario
De verdediging heeft gesteld dat de verdachte het slachtoffer [het slachtoffer] alleen twee keer heeft geslagen tegen respectievelijk de arm en de nek. De verdachte ontkent dat hij [het slachtoffer] ernstig letsel heeft toegebracht. Bepleit is dat het fatale letsel door een ander dan de verdachte in de carport is toegebracht gedurende de tien minuten dat de verdachte buiten liep en 112 belde.
Dit scenario volgt de rechtbank niet, gelet op hetgeen hiervoor al ten aanzien van het bewijs is overwogen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte na het slaan en verplaatsen van [het slachtoffer] enige tijd in de carport met het slachtoffer heeft doorgebracht voordat hij 112 heeft gebeld. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat de verdachte, zoals hij stelt, tien minuten bij het slachtoffer vandaan is geweest en een rondje heeft gelopen. Uit de tijdstippen van de camerabeelden in samenhang met het tijdstip van de 112-oproep volgt immers dat de verdachte, nadat hij de carport weer uitkwam, hooguit drie minuten
nietbij de ingang van de carport heeft gestaan. In dat tijdsbestek zou, in het scenario van de verdachte, een ander persoon de carport moeten zijn ingegaan en het slachtoffer ernstig en dodelijk verwond moeten hebben. Een persoon die de verdachte naar eigen zeggen niet bij het slachtoffer heeft gezien of gehoord. Dit scenario acht de rechtbank op geen enkele manier aannemelijk, terwijl concrete aanwijzingen die dit scenario ondersteunen, ontbreken.
Tussenconclusie
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het de verdachte is geweest die (excessief) geweld heeft gebruikt tegen het slachtoffer. Dit geweld heeft volgens de rechtbank mede bestaan uit het ten minste drie keer met een zwaar voorwerp en met kracht op het hoofd slaan van [het slachtoffer] , als gevolg waarvan hij is overleden.
De rechtbank ziet zich vervolgens geplaatst voor de vraag of de verdachte, zoals aan hem is ten laste gelegd, [het slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd. Hierna zal, indien die vraag bevestigend wordt beantwoord, beoordeeld moeten worden of sprake is van voorbedachte raad.
Opzet
De verdachte heeft ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan moord, dan wel doodslag, omdat hij [het slachtoffer] niet dood wilde slaan. Hij wilde hem enkel pijn doen. Ten aanzien van het bestaan van opzet van de verdachte op de dood van [het slachtoffer] , overweegt de rechtbank het volgende.
Over wat zich op 4 januari 2023 heeft afgespeeld, heeft de verdachte verschillende verklaringen afgelegd, zowel bij de politie als ter zitting. De verdachte heeft onder meer verklaard dat [het slachtoffer] een verschrikkelijke man was, dat hij het niet meer aankon en moest handelen. Het moest stoppen. Het was nu of nooit en hij moest ‘ze’ verlossen, zodat [het slachtoffer] niemand meer zou kwetsen en geen geweld meer zou toebrengen. Hij wilde hem laten voelen wat er gebeurt als je iemand zoveel pijn doet. Hij heeft ook verklaard dat hij [het slachtoffer] zag zitten en dacht: “als ik hem een klap geef, is het voorbij”.
Op de vraag waarom de verdachte na één klap niet klaar was, omdat [het slachtoffer] toen al pijn had, antwoordde de verdachte dat het niet genoeg was.
Tijdens het verblijf van de verdachte in de penitentiaire inrichting zijn vertrouwelijke gesprekken opgenomen. Op 24 januari 2023 heeft de verdachte tegen zijn dochter gezegd dat hij het niet meer kon aanzien. Op de vraag van zijn dochter waarom hij niet de politie kon bellen, antwoordde de verdachte dat zij (
de rechtbank begrijpt: de vrouw en jongste kinderen van [het slachtoffer]) dan weer het huis uit moesten en zouden moeten zwerven. Vervolgens heeft hij verklaard dat hij een voorwerp pakte en hem (
de rechtbank begrijpt: [het slachtoffer]) een paar klappen gaf, “bam, zo”.
Naast deze verklaringen en uitspraken van de verdachte, waaruit naar voren komt dat het hem niet alleen ging om het toebrengen van pijn, laat de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte er geen twijfel over bestaan dat hij uit was op de dood van [het slachtoffer] . Uit de camerabeelden is gebleken dat [het slachtoffer] na de eerste klap van de verdachte weerloos achterover in de stoel ligt. Vervolgens geeft de verdachte hem een tweede klap, buigt voorover, kijkt naar [het slachtoffer] en geeft hem nog een derde klap tegen het hoofd. Uit de camerabeelden blijkt dat de verdachte daarbij met kracht heeft geslagen. Hij houdt met twee handen een voorwerp vast, zwaait zijn armen naar achteren voordat hij slaat en te zien is dat het lichaam van [het slachtoffer] beweegt door de tweede klap. Dat de verdachte met kracht heeft geslagen blijkt bovendien uit de bloedspatten die op de buitenzijde van de carport terecht zijn gekomen en het letsel dat bij [het slachtoffer] is geconstateerd, bestaande uit onder meer huidverscheuringen aan het hoofd en meerdere breuken van de schedel.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van de verdachte voorafgaand aan en rondom het ten laste gelegde naar hun uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht zijn op de dood van [het slachtoffer] , dat de verdachte opzet heeft gehad op zijn dood. Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat de verdachte zulk excessief geweld heeft gebruikt, welk geweld tot fataal hersenletsel heeft geleid, dat de rechtbank ook daaruit afleidt dat hij vol opzet heeft gehad op de dood van [het slachtoffer] .
Voorbedachte raad
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld. De rechter kan echter aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toekennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad pas tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Verder heeft de Hoge Raad overwogen dat de vraag of de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven zich moeilijk leent voor strafrechtelijk bewijs. Dat geldt zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen of geen eenduidig inzicht geven in wat voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid tot nadenken en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval, zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit.
De feiten en omstandigheden in deze zaak
Uit het dossier blijkt dat de verdachte op 3 januari 2023 met zijn telefoon meerdere foto’s heeft gemaakt van het beeldscherm van de beveiligingscamera. Op deze foto’s is de plaats delict te zien, alsook het slachtoffer [het slachtoffer] , dat daar dan rondloopt. Hieruit leidt de rechtbank af dat de verdachte het slachtoffer [het slachtoffer] in de gaten hield.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij deze foto’s maakte in verband met de illegale handel van [het slachtoffer] in wormenkuren. De rechtbank gaat aan deze verklaring van de verdachte voorbij. De foto’s van de beveiligingscamera zijn door de verdachte één dag voor het feit gemaakt. De kwestie rondom de wormenkuren speelde al veel langer.
Ook de volgende dag houdt de verdachte [het slachtoffer] in de gaten. Op de camerabeelden kort voorafgaand aan het feit is te zien dat de verdachte een aantal minuten op de parkeerplaats staat te kijken naar [het slachtoffer] , die op dat moment in de stoel naast de carport aan het bellen is. Hierbij kijkt de verdachte welbewust omhoog naar de beveiligingscamera, die bevestigd is aan de woning.
De verdachte loopt vervolgens rustig, maar vrij resoluut, op [het slachtoffer] af. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [het slachtoffer] op zijn schouder tikte, waarop [het slachtoffer] hem een woeste blik zou hebben gegeven, die de verdachte erg boos zou hebben gemaakt. Dit blijkt echter niet uit de camerabeelden. Wel uit de beelden blijkt dat de verdachte [het slachtoffer] , die voorovergebogen zat te bellen, van achteren heeft benaderd, waardoor het slachtoffer hem niet kon zien aankomen. De verdachte heeft bij de politie hierover verklaard dat [het slachtoffer] een lange man was en dat hij zittend op de stoel kwetsbaarder was. Als hij iets wilde doen, moest hij hem raken, aldus de verdachte.
Nadat [het slachtoffer] , naar het lijkt al bewusteloos, achterover in de stoel ligt, heeft de verdachte [het slachtoffer] nog tweemaal geslagen. Na het slaan heeft hij [het slachtoffer] direct aan zijn benen de carport in gesleept. In deze carport is een mes gevonden, waarmee [het slachtoffer] in zijn nek is verwond.
De rechtbank gaat er, met de officier van justitie, van uit dat de verdachte dit mes bij zich heeft gehad als onderdeel van het plan om zijn voornemen om [het slachtoffer] om het leven te brengen, uit te voeren. Aannemelijk is dat de verdachte ook degene is die [het slachtoffer] hiermee heeft verwond en het mes daar heeft achtergelaten. Het mes was een opvallend en herkenbaar mes van een medebewoner, dat voorhanden was in de algemeen toegankelijke keuken, waar ook de verdachte gebruik van maakte.
Uit al deze feiten en omstandigheden in samenhang bezien leidt de rechtbank af dat de verdachte tot het besluit was gekomen om [het slachtoffer] van het leven te beroven.
De vraag is vervolgens of de verdachte ook de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn besluit op [het slachtoffer] te doden. Daarvoor zijn de volgende feiten en omstandigheden relevant.
De verdachte heeft in zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij heeft getwijfeld en gebeden tot God voor hulp. De verdachte heeft verklaard dat hij heeft getwijfeld om de moed te krijgen om iemand dood te maken. De verdachte heeft meerdere keren verklaard dat het ‘nu of nooit was’. In dat verband heeft hij ook tegenover de politie bij confrontatie met de camerabeelden verklaard dat het nu of nooit was, omdat de volgende dag een afspraak was bij de notaris om een deel van de stal over te schrijven op naam van een dochter van [het slachtoffer] . Dat vond de verdachte vreselijk. De verdachte heeft ook verklaard, nadat de politie hem voorhoudt dat hij weg had kunnen lopen, dat hij een bepaald besluit had genomen.
Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de verdachte allerlei afwegingen heeft gemaakt en dat hij niet in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte bij alle bovenstaande handelingen die hij op 3 en 4 januari 2023 heeft verricht de tijd heeft gehad om zich te beraden op zijn besluit en moed heeft verzameld om [het slachtoffer] te doden, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven. Ondanks meerdere gelegenheden om zich rustig over zijn handelen te beraden, heeft de verdachte er kennelijk welbewust voor gekozen om [het slachtoffer] op deze wijze om het leven te brengen.
Ook na het uitgeoefende geweld buiten de carport heeft de verdachte met de nodige kalmte gehandeld. Hij heeft [het slachtoffer] de carport ingetrokken, hem in de carport met een mes van een medebewoner in de nek verwond, het mes daar achtergelaten, en het slagwapen kennelijk weggemaakt. Na enkele minuten komt hij de carport weer uitgelopen en belt uiteindelijk 112.
De verdachte heeft tegen de gearriveerde politie aanvankelijk (leugenachtig) verklaard dat er die ochtend een man en een vrouw op het erf waren, die tegen [het slachtoffer] zouden hebben gezegd: “Je bent nog niet van ons af.” Ook dit duidt volgens de rechtbank op weloverwogen en planmatig handelen.
Contra-indicaties
De rechtbank ziet geen contra-indicaties die aan het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. De verdachte heeft weliswaar zelf 112 gebeld, maar pas na enige tijd.
Uit de 112-melding volgt dat de verdachte overstuur is, maar ook blijkt dat hij in strijd met de waarheid verklaart dat hij niet weet wat er is gebeurd, omdat hij net aan komt lopen.
Een mogelijke contra-indicatie kan ook worden gevonden in het feit dat de verdachte [het slachtoffer] onder het oog van de beveiligingscamera heeft geslagen. Tegen de ter plaatse gekomen politieagenten heeft de verdachte verklaard dat de camera’s niet zouden werken en de verdachte lijkt dit voorafgaand aan het feit ook te verifiëren door meermalen omhoog richting de camera’s te kijken. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat deze camera’s niet werkten en ziet in de aanwezigheid van de camera’s daarom geen contra-indicatie.
Conclusie
Op grond van al het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het genomen besluit om [het slachtoffer] van het leven te beroven. Hij heeft niet gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Hij heeft de gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte met voorbedachte raad [het slachtoffer] van het leven heeft beroofd. Zijn handelen valt daarmee te kwalificeren als moord.
3.4.2
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van een geldbedrag van € 2.900,00 van aangever [het slachtoffer] door dit bedrag in vijf delen te pinnen met zijn pinpas en pincode. De verdachte heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat hij dit bedrag van de bankrekening van [het slachtoffer] heeft opgenomen. Hij heeft deze pintransacties bewust zelf gedaan en niet in opdracht van [het slachtoffer] . De verdachte heeft zichzelf vermomd, zodat hij niet herkenbaar zou zijn op de camerabeelden van de pinautomaten waar hij heeft gepind.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte tussen 9 december 2022 en 12 december 2022 meermalen en zonder toestemming geld van de rekening van aangever [het slachtoffer] heeft gepind. Hij heeft dit geld onder zich gehad en heeft er zodoende als heer en meester over beschikt zonder er rechthebbende op te zijn. De verdachte heeft dit geldbedrag zich aldus wederrechtelijk toegeëigend. Dat hij op 29 december 2022 € 2.500,00 zou hebben teruggegeven aan [het slachtoffer] , doet daar niet aan af. Daar komt bij dat het slachtoffer [het slachtoffer] vlak voor zijn overlijden op 4 januari 2023 aan het bellen was met Slachtofferhulp over zijn aangifte en in dat gesprek aandrong op het bekijken van de camerabeelden van het pinnen.
3.5
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit en feit 2 heeft begaan, in die zin dat
Feit 1 primair
hij op 4 januari 2023 te Sint Pancras, gemeente Dijk en Waard, [het slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door die [het slachtoffer] meerdere malen met een langwerpig voorwerp met kracht tegen het hoofd te slaan.
Feit 2
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 9 december 2022 tot en met 12 december 2022 te Hoorn en Abbekerk en Oudorp en Heemskerk en Beverwijk, een groot geldbedrag (in totaal € 2900), dat geheel aan [het slachtoffer] toebehoorde telkens heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door gebruik te maken van een bankpas en de daarbij horende pincode.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 (parketnummer 15/005195-23):moord
Feit 2 (parketnummer 15/127832-23):diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Het over de verdachte uitgebrachte psychologisch rapport, gedateerd 12 juni 2023 en opgemaakt door drs. [naam deskundige] , GZ-psycholoog, houdt onder meer in dat in de aanloop naar het feit sprake lijkt te zijn geweest van oplopende spanningen bij de verdachte richting het slachtoffer. Er was geen sprake van een psychische stoornis, verstandelijke handicap of psychogeriatrische aandoening bij de verdachte ten tijde van het feit. Door de psycholoog wordt geadviseerd om de verdachte volledig toerekeningsvatbaar te achten. De rechtbank neemt dit advies over.
Er is aldus geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 verzocht om de verdachte zo mild mogelijk te bestraffen in het licht van wat de rechtbank bewezen zal verklaren, alsook gelet op de persoon van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De verdachte is een first offender en van gevorderde leeftijd.
Gelet op de bepleite vrijspraak heeft de raadsman ten aanzien van feit 2 geheel subsidiair verzocht de verdachte een zeer beperkte sanctie op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft [het slachtoffer] bij zijn eigen woning, waar de verdachte mocht inwonen, met voorbedachte raad en op zeer gewelddadige wijze van het leven beroofd. De verdachte heeft het slachtoffer met een voorwerp meermalen met kracht tegen het hoofd geslagen, waardoor hersenletsel is ontstaan waaraan het slachtoffer is overleden. De verdachte heeft na het slachtoffer tegen zijn hoofd te hebben geslagen hem aan zijn benen de carport ingetrokken en hem daar met een mes in de hals verwond.
Met zijn handelen heeft de verdachte doelbewust een einde gemaakt aan het leven van [het slachtoffer] . Hiermee heeft hij ook een onomkeerbaar verlies en leed toegebracht aan de nabestaanden van [het slachtoffer] , zoals ter zitting is gebleken uit de slachtofferverklaringen van diens vrouw en zijn dochters uit een eerder huwelijk. De vrouw en jongste kinderen van [het slachtoffer] moeten leren omgaan met de gruwelijke wetenschap dat hun echtgenoot en vader door toedoen van een medebewoner, een huisvriend en een soort vaderfiguur, niet meer in leven is. De rechtbank realiseert zich dat geen enkele straf het verdriet en de pijn dat het overlijden van [het slachtoffer] heeft veroorzaakt, kan wegnemen.
De rechtbank rekent het de verdachte verder aan dat hij geen volledige openheid van zaken heeft gegeven over wat zich precies heeft voorgedaan die dag. Zowel bij de politie als ter terechtzitting heeft hij voortdurend wisselende verklaringen afgelegd en heeft daarbij een berekenende proceshouding ingenomen, waardoor het voor de nabestaanden onduidelijk blijft waarom en hoe hij [het slachtoffer] precies om het leven heeft gebracht. De onzekerheid daarover kan de rouwverwerking van de nabestaanden bemoeilijken. De verdachte neemt geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen, en heeft geen oprecht gevoel van spijt getoond. Hij heeft bovendien een medebewoner de dood van [het slachtoffer] in de schoenen willen schuiven en daarin volhard.
Moord is een van de ergste delicten die ons Wetboek van Strafrecht kent. Het behoeft geen betoog dat dit misdrijf de rechtsorde ernstig heeft geschokt. Het brengt gevoelens van afschuw, angst en onveiligheid in de samenleving teweeg.
Naast het levensdelict heeft de verdachte zich een maand eerder schuldig gemaakt aan diefstal van geld van [het slachtoffer] door zonder zijn toestemming gebruik te maken van zijn bankpas en pincode. Hij heeft vijf keer een geldbedrag van de rekening van [het slachtoffer] gepind en is daarbij berekenend te werk gegaan door met gezichtsbedekking en op verschillende plaatsen geld op te nemen. De verdachte heeft daarmee niet alleen [het slachtoffer] financiële schade toegebracht, maar ook laten zien geen respect te hebben voor diens eigendommen.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 6 september 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte psychologisch rapport, gedateerd 12 juni 2023 en opgemaakt door drs. [naam deskundige] , GZ-psycholoog, maar ziet daarin geen grond voor strafvermindering.
De op te leggen straf
De aard en ernst van de gepleegde feiten en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, de nabestaanden en de maatschappij rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank zonder meer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank ziet in de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, en evenmin in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn vergevorderde leeftijd, aanleiding om af te wijken van de strafeis van de officier van justitie.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren passend en geboden. De rechtbank zal bepalen dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).

7.Beslag

Onder de verdachte zijn de volgende goederen inbeslaggenomen en niet teruggegeven:
1. EUR (Omschrijving: G: 753026 IBG 05-01-2023);
2. 8000 EUR (Omschrijving: G: 753024 IBG 05-01-2023).
7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van het geldbedrag van € 94.600,00 (1) opgemerkt dat de rechtbank geen beslissing hoeft te nemen nu op dit geldbedrag geen strafrechtelijk beslag meer rust. De verdachte heeft reeds afstand gedaan van dit geldbedrag.
Ten aanzien van het geldbedrag van € 8.000,00 (2) heeft de officier van justitie gevorderd dat dit strafrechtelijk beslag eveneens kan worden opgeheven dan wel dat de rechtbank beslist dat het geldbedrag wordt teruggegeven aan de rechthebbende.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het beslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Conform het standpunt van de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat zij geen beslissing hoeft te nemen op het onder 1. inbeslaggenomen geldbedrag van € 94.600,00. De verdachte heeft tegenover een opsporingsambtenaar afstand gedaan van dit inbeslaggenomen geldbedrag en de officier van justitie heeft ter terechtzitting opgemerkt dat op dit geldbedrag geen strafrechtelijk beslag meer rust.
Ten aanzien van het onder 2. inbeslaggenomen geldbedrag van € 8.000,00 is de rechtbank van oordeel dat dit moet worden teruggegeven aan degene onder wie het in beslag is genomen, te weten de verdachte.

8.Vorderingen van de benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

Namens [echtgenote] , [twee jongste kinderen] , zijnde de echtgenote en de jongste kinderen van [het slachtoffer] , zijn ten aanzien van feit 1 door hun advocaat, mr. N.J. Hoogenboom, advocaat te Amsterdam, vorderingen tot schadevergoeding ingediend.
Namens [acht oudere kinderen] , zijnde de oudste kinderen van [het slachtoffer] , zijn eveneens ten aanzien van feit 1 door hun advocaten, mr. W. van Egmond en mr. J.R. Mekkes, advocaten te Amsterdam, vorderingen tot schadevergoeding ingediend.
De vordering van [echtgenote]
De echtgenote van het slachtoffer vordert een schadevergoeding van in totaal € 76.659,27.
Het gevorderde bedrag bestaat uit de vergoeding van vermogensschade, bestaande uit:
- reiskosten gemaakt voor therapiebehandeling en de behandeling van haar suikerziekte als gevolg van alle stress ter hoogte van € 54,05;
- toekomstige reiskosten en medische kosten ter hoogte van € 1.500,00;
- overlijdensschade, bestaande uit kosten die zijn gemaakt voor de uitvaart en daarmee verband houdende kosten ter hoogte van € 15.105,22.
Ook vordert zij immateriële schade, bestaande uit:
- affectieschade ter hoogte van € 20.000,00;
- primair shockschade en subsidiair schade ten titel van aantasting in persoon anderszins ter hoogte van € 40.000,00.
Verder vordert zij vergoeding van de wettelijk verschuldigde rente over het toegewezen bedrag en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vorderingen van [twee jongste kinderen]
De jongste kinderen van het slachtoffer vorderen ieder afzonderlijk een schadevergoeding van in totaal € 61.500,00.
Het gevorderde bedrag bestaat uit de vergoeding van vermogensschade, te weten toekomstige reiskosten en medische kosten ter hoogte van € 1.500,00.
Ook vorderen zij immateriële schade, bestaande uit:
- affectieschade ter hoogte van € 20.000,00;
- primair shockschade en subsidiair schade ten titel van aantasting in persoon anderszins ter hoogte van € 40.000,00.
Verder vorderen zij vergoeding van de wettelijk verschuldigde rente over het toegewezen bedrag en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vorderingen van [acht oudere kinderen]
De oudste kinderen van het slachtoffer vorderen allen een schadevergoeding van in totaal
€ 17.500,00. Het gevorderde bedrag betreft de vergoeding van affectieschade, vastgesteld aan de hand van de standaardbedragen genoemd in het Besluit vergoeding affectieschade.
Ook vorderen zij vergoeding van de wettelijk verschuldigde rente over het toegewezen bedrag en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vordering van [echtgenote] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de materiële posten tot een bedrag van € 15.137,49 kunnen worden toegewezen, bestaande uit vergoeding voor overlijdensschade en reiskosten voor therapiebehandeling. De gevorderde reiskosten wat betreft de suikerziekte komen niet voor vergoeding in aanmerking nu het causale verband met het bewezenverklaarde feit ontbreekt. De benadeelde partij dient ten aanzien van de toekomstige reiskosten en medische kosten niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu deze kosten nog niet zijn gemaakt.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade dient de benadeelde partij ook niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu onvoldoende vastgesteld kan worden dat sprake is van een directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het strafbare feit, dat sprake is van opgelopen geestelijk letsel of dat anderszins sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze. De gevorderde affectieschade van € 20.000,00 kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de vorderingen van [twee jongste kinderen] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen wat betreft de vergoeding voor toekomstige reiskosten en medische kosten in de vordering niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, nu deze kosten nog niet zijn gemaakt.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade dienen de benadeelde partijen ook niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu onvoldoende vastgesteld kan worden dat sprake is van een directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het strafbare feit, dat sprake is van opgelopen geestelijk letsel of dat anderszins sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze. De gevorderde affectieschade van € 20.000,00 kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de vorderingen van [acht oudere kinderen] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde affectieschade van
€ 17.500,00 in alle gevallen kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de gevorderde overlijdenskosten door [echtgenote] en ten aanzien van de gevorderde affectieschade van alle benadeelde partijen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Alle het overige kan niet worden vergoed nu deze posten niet dan wel onvoldoende zijn onderbouwd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal eerst de toepasselijke juridische kaders schetsen, waarna de vorderingen afzonderlijk zullen worden beoordeeld.
Vermogensschade
Artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) geeft in samenhang met artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een regeling voor schadevergoeding die nabestaanden kunnen vorderen als benadeelde partij in het strafproces. De schadeposten die in aanmerking kunnen komen voor vergoeding aan een nabestaande zijn schade door het wegvallen van het inkomen van degene die is overleden, bedragen voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat (affectieschade, shockschade) en de schadevergoeding die als erfgenaam kan worden gevraagd.
In artikel 6:108, tweede lid, BW staat dat degene die verantwoordelijk is voor de dood van een ander verplicht is de kosten van lijkbezorging te vergoeden aan degene die deze kosten heeft betaald.
Affectieschade
Op 1 januari 2019 is de Wet affectieschade in werking getreden. Op grond van deze wet is het voor naasten van slachtoffers met ernstig en blijvend letsel en nabestaanden van overleden slachtoffers mogelijk om vergoeding van immateriële schade in de vorm van affectieschade te vorderen. Het letsel of overlijden van het slachtoffer moet dan het gevolg zijn van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is. De rechtbank benadrukt dat deze vergoeding een symbolisch karakter heeft, omdat met geen mogelijkheid volledige compensatie gegeven kan worden voor het verdriet van de naasten. De kring van gerechtigden die zonder meer aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade is in het Besluit vergoeding affectieschade uitdrukkelijk beperkt tot (pleeg/stief)ouders en kinderen, echtgenoten en geregistreerd partners.
Shockschade
De wet geeft nabestaanden ook in andere gevallen recht op immateriële schadevergoeding. Alleen indien vastgesteld kan worden dat de verdachte het oogmerk had om nabestaanden leed en verdriet toe te brengen als bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder a BW of als sprake is van shockschade bij nabestaanden waardoor zij op andere wijze in hun persoon zijn aangetast in de zin van artikel 6:106 aanhef en onder b BW, hebben nabestaanden recht op immateriële schadevergoeding. Shockschade kan alleen worden toegewezen als er sprake is van 1) een nauwe en affectieve relatie; 2) een heftige shock door de directe confrontatie met – in dit geval – het misdrijf of de ernstige gevolgen hiervan; en 3) geestelijk letsel met een in de psychiatrie erkend ziektebeeld ten gevolge hiervan.
In geval van samenloop van affectieschade en shockschade zal de rechter aan de hand van de omstandigheden van het geval naar billijkheid en schattenderwijs moeten afwegen in hoeverre bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding van de immateriële schade die het gevolg is van het hiervoor bedoelde, door de hevige emotionele schok veroorzaakte geestelijk letsel, rekening wordt gehouden met die aanspraak op affectieschade.
De vordering van [echtgenote]
De benadeelde partij heeft een vordering ingediend van een bedrag van € 16.659,27 aan materiële (vermogens)schade, € 40.000,00 aan immateriële schade en € 20.000,00 aan affectieschade.
Vermogensschade
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde feit, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden. De gevorderde materiële schade zal (gedeeltelijk) worden toegewezen tot een bedrag van € 15.137,49, bestaande uit de overlijdensschade en de reiskosten voor therapiebehandeling. Het bedrag van € 21,78 aan reiskosten in verband met behandeling suikerziekte, zal worden afgewezen omdat een causaal verband met het bewezenverklaarde feit ontbreekt.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij ten aanzien van de toekomstige reiskosten en medische kosten niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu deze kosten nog niet zijn gemaakt en het onzeker is of deze kosten in de toekomst als gevolg van het onder feit 1 bewezen verklaarde feit in rekening worden gebracht.
Immateriële schade
ShockschadeTen aanzien van de gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat niet is onderbouwd dat aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor shockschade is voldaan. Bij toekenning van shockschade is als voorwaarde gesteld dat het geestelijk letsel moet zijn opgelopen als direct gevolg van de waarneming en confrontatie van het bewezenverklaarde strafbare feit. Op grond van de ingediende stukken kan niet worden vastgesteld of sprake is van dergelijk psychisch letsel dat is veroorzaakt als gevolg van een directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het feit of dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze.
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij ten aanzien van dit deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Affectieschade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij de huidige echtgenoot is van [het slachtoffer] . Zij behoort daarmee tot de kring van gerechtigden en heeft aldus een wettelijk recht op vergoeding van haar affectieschade. Door de verdediging is noch het bestaan noch de hoogte van de vordering betwist. De gevorderde affectieschade van € 20.000,00 kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 35.137,49, bestaande uit materiële (vermogens)schade en affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De vorderingen van [twee jongste kinderen]
De benadeelde partijen hebben ieder een vordering ingediend van een bedrag van € 1.500,00 aan materiële schade, € 40.000,00 aan immateriële schade en € 20.000,00 aan affectieschade.
Vermogensschade
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partijen ten aanzien van de materiële posten, bestaande uit toekomstige reiskosten en medische kosten, niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu deze kosten nog niet zijn gemaakt en het onzeker is of deze kosten in de toekomst als gevolg van het onder feit 1 bewezen verklaarde feit in rekening worden gebracht.
Immateriële schade
ShockschadeTen aanzien van de gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat in het geheel niet is onderbouwd dat aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor shockschade is voldaan. Bij toekenning van shockschade is als voorwaarde gesteld dat het geestelijk letsel moet zijn opgelopen als direct gevolg van de waarneming en confrontatie van het bewezenverklaarde strafbare feit. Niet kan worden vastgesteld of sprake is van dergelijk psychisch letsel dat is veroorzaakt als gevolg van een directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het feit of dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze. De rechtbank zal daarom de benadeelde partijen ten aanzien van dit deel niet-ontvankelijk verklaren in de vorderingen.
AffectieschadeDe rechtbank stelt vast dat de benadeelde partijen kinderen zijn van [het slachtoffer] . Ten tijde van het overlijden van hun vader woonden zij bij hem in huis. Zij behoren daarmee tot de kring van gerechtigden en hebben aldus een wettelijk recht op vergoeding van hun affectieschade. Door de verdediging is noch het bestaan noch de hoogte van de vorderingen van genoemde personen betwist. De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 20.000,00, bestaande uit affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De vorderingen van [acht oudere kinderen]
De benadeelde partijen hebben allen een vordering ingediend van een bedrag van
€ 17.500,00 die betrekking heeft op affectieschade door het overlijden van [het slachtoffer] .
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partijen meerderjarige (uitwonende) kinderen zijn van [het slachtoffer] . Zij behoren daarmee tot de kring van gerechtigden en hebben aldus een wettelijk recht op vergoeding van hun affectieschade. Door de verdediging is noch het bestaan noch de hoogte van de vorderingen van genoemde personen betwist.
De rechtbank zal elk van deze vorderingen dan ook toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen [kort gezegd: moord] aanleiding ter zake van alle (gedeeltelijk) toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 57, 289 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit en het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
14 (veertien) jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Benadeelde partijen
[echtgenote]
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 35.137,49(zegge: vijfendertigduizend honderdzevenendertig euro en negenenveertig cent), bestaande uit materiële (vermogens)schade en affectieschade.
Voornoemd bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de benadeelde partij, voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af een bedrag van € 21,78 aan gevorderde reiskosten.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van voornoemde benadeelde partij van een bedrag van € 35.137,49, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door maximaal 210 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
[twee jongste kinderen]
Wijst de vorderingen van deze benadeelde partijen gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling
aan iedervan voornoemde benadeelde partijen van een bedrag van
€ 20.000,00(zegge: twintigduizend euro), bestaande uit affectieschade.
Voornoemde bedragen dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de benadeelde partijen, voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
ieder vanvoornoemde benadeelde partijen van een bedrag van € 20.000,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door maximaal 135 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partijen in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen.
[acht oudere kinderen]
Wijst de vorderingen van deze benadeelde partijen geheel toe en veroordeelt de verdachte tot betaling
aan iedervan voornoemde benadeelde partijen van een bedrag van
€ 17.500,00(zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), bestaande uit affectieschade.
Voornoemde bedragen dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de benadeelde partijen, voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
ieder vanvoornoemde benadeelde partijen van een bedrag van € 17.500,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door maximaal 122 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partijen in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen.
Beslag
Gelast de teruggave aan de verdachte van:
2. 8000 EUR (Omschrijving: G: 753024 IBG 05-01-2023).
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Buiskool, voorzitter,
mr. M. Visser en mr. M.A.J. van Beek, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.I. Hoedjes,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 december 2023.