ECLI:NL:RBNHO:2023:12847

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
10502551 \ CV EXPL 23-2159
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van oplevering en opschorting van betalingsverplichting in aannemingsovereenkomst

In deze zaak vorderde de aannemer, Candur B.V., betaling van haar laatste factuur van € 12.813,90 van de opdrachtgever, [gedaagde]. De opdrachtgever betwistte de vordering en voerde aan dat het werk niet deugdelijk was opgeleverd. De kantonrechter oordeelde dat de aannemer niet had aangetoond dat het werk opgeleverd was, en dat de opdrachtgever terecht een beroep deed op opschorting van zijn betalingsverplichting. De feiten wezen uit dat er klachten waren over de kwaliteit van het geleverde werk, waaronder scheef geplaatste nokken en andere gebreken. De opdrachtgever had tijdig geklaagd en deskundigen ingeschakeld om de gebreken te inspecteren. De kantonrechter concludeerde dat de aannemer niet aan haar verplichtingen had voldaan en wees de vordering van Candur af. De proceskosten werden toegewezen aan de opdrachtgever, omdat de aannemer ongelijk kreeg.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 10502551 \ CV EXPL 23-2159 BL/AP
Uitspraakdatum: 29 november 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Candur B.V.
gevestigd te Markelo
eiseres
verder te noemen: Candur
gemachtigde: mr. R. Kroon
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. D. Rezaie
De zaak in het kort
Een aannemer vordert betaling van haar laatste factuur. Het verweer van de opdrachtgever slaagt en de vordering wordt afgewezen. De aannemer heeft niet aannemelijk gemaakt dat het werk is opgeleverd zodat (een deel van) de vordering nog niet opeisbaar is. Verder doet de opdrachtgever een rechtsgeldig beroep op opschorting van zijn betalingsverplichting.

1.Het procesverloop

1.1.
Candur heeft bij dagvaarding van 8 mei 2023 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 20 september 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Candur heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting heeft [gedaagde] bij e-mail en brief van 19 september 2023 nog stukken toegezonden.
1.3.
Na de mondelinge behandeling is de zaak aangehouden tot de rolzitting van 18 oktober 2023, voor nader overleg tussen partijen over een eventuele regeling in onderling overleg. Dit heeft niet tot een oplossing van het geschil geleid. Candur heeft de kantonrechter gevraagd vonnis te wijzen.

2.De feiten

2.1.
Candur heeft als aannemer een overeenkomst van aanneming van werk gesloten met [gedaagde] , voor het leveren en aanbrengen van een dak van kunstriet op de woning van [gedaagde] . De overeengekomen aanneemsom bedraagt € 53.240,00 (inclusief btw).
2.2.
Op 25 mei 2022 is Candur gestart met haar werkzaamheden.
2.3.
In een factuur van 24 juni 2022 heeft Candur aan [gedaagde] in rekening gebracht een bedrag van € 12.813,90 (inclusief btw). Dit is de laatste termijn van de aanneemsom (€ 4.340,00 exclusief btw) plus een bedrag van € 6.250,00 (exclusief btw) met de omschrijving:
“25 vierkantenmeter groter candur dak dan uw opgave”.
2.4.
[gedaagde] heeft in een e-mail van 24 juni 2022 aan Candur klachten geuit over (onder meer) een scheef geplaatste nok en over de afwerking van het dak.
2.5.
Op 1 juli 2022 heeft Candur de nok rechtgezet. Andere herstelwerkzaamheden heeft Candur niet verricht.
2.6.
Vervolgens heeft [gedaagde] opdracht gegeven aan Rieten Dak Advies W. Van Dijk om het door Candur geplaatste dak op zijn woning te inspecteren. Het dak is volgens Van Dijk – samengevat – slordig en niet vakkundig gelegd, zit vol putten, en is op 75 cm vanaf de voet niet gesloten. In een e-mail van 21 juli 2022 met onderwerp ‘Ingebrekestelling’ heeft [gedaagde] het rapport van Van Dijk met Candur gedeeld, en aan Candur een termijn van twee maanden gegeven om de door Van Dijk geconstateerde gebreken te herstellen.
2.7.
Candur schrijft in haar reactie van 20 augustus 2022 (onder meer) dat [gedaagde] in eerste instantie had gekozen voor een dak met een dikte van gemiddeld 20 cm en later heeft besloten een dak met een dikte van gemiddeld 15 cm te nemen, en dat [gedaagde] is gewaarschuwd dat een 15 cm dak er minder strak uitziet, meer openingen geeft en minder fraai is. Voor wat betreft het door Van Dijk geconstateerde probleem op ongeveer 75 cm vanaf de voet van het dak, biedt Candur aan dit op te lossen.
2.8.
Op 4 oktober 2022 is Candur bij de woning van [gedaagde] geweest om enige herstelwerk uit te voeren. Bij die gelegenheid is discussie tussen partijen ontstaan over de aard en omvang van de door Candur nader te verrichten werkzaamheden, waarna Candur onverrichter zaken is vertrokken.
2.9.
Later die dag schrijft Candur in een brief aan [gedaagde] (onder meer) dat zij die ochtend zag dat de boeiplanken rondom waren aangebracht door derden en dat daarbij de breeuwen en voeten zijn beschadigd, alsmede dat Candur dit weer strak zou hebben gemaakt voor [gedaagde] als zij niet door [gedaagde] zou zijn weggestuurd. Daarbij is [gedaagde] aangemaand om het openstaande factuurbedrag van € 12.813,90 te betalen binnen 14 dagen. Verder schrijft Candur dat zij nog steeds bereid is om het dak bij te werken zoals dit hoort bij een 15 cm Candur dak, binnen vier weken na volledige betaling.
2.10.
Op 8 oktober 2022 heeft Rietdekkersbedrijf H. van Ginkel het dak in opdracht van [gedaagde] geïnspecteerd. Het rapport van Van Ginkel is op 20 oktober 2022 door de (vorige) advocaat van [gedaagde] toegezonden aan Candur. Daarbij is Candur nogmaals gesommeerd om over te gaan tot herstel van de gebreken en heeft [gedaagde] een beroep gedaan op opschorting, in die zin dat hij pas gaat betalen als Candur aan haar (herstel)verplichtingen heeft voldaan.
2.11.
Vervolgens hebben de advocaten van partijen gecorrespondeerd over de door [gedaagde] gestelde gebreken, met name voeten die niet recht zijn, breeuwen die niet recht en niet even dik zijn, het ontbreken van windsteken, diverse putjes in het dak en plaatselijk openstaand riet. Candur betwist dat sprake is van gebreken, althans gebreken waarvoor zij aansprakelijk is. Door derden zijn na de laatste werkzaamheden door Candur nog boeidelen en zonnepanelen geplaatst. Alleen de openstand van het riet aan de achterkant van de woning, linksonder de dakkapel, wil Candur uit coulance verhelpen, mits [gedaagde] de factuur, vermeerderd met rente en incassokosten, betaalt. Verder verschillen partijen van mening over de vraag of oplevering heeft plaatsgevonden en het werk door [gedaagde] is aanvaard.
2.12.
In opdracht van Candur is het dak op 1 maart 2023 geïnspecteerd door Ibens Rieten Daken B.V. Ibens geeft onder meer aan dat windsteken op dit dak niet geplaatst hoeven worden en dat het dak correct is uitgevoerd, maar er een aantal plaatsen zijn die bijgewerkt moeten worden. De conclusie van Ibens luidt dat de onregelmatigheden van de voeten en breeuwen niet te wijten zijn aan het door Candur uitgevoerde werk maar aan het later door derden plaatsen van afwerkingen, en dat het opdrijven van het dak beter had gekund en best nog eens herhaald zou kunnen worden.
2.13.
Op 9 maart 2023 heeft Candur het rapport van Ibens aan [gedaagde] gezonden. Volgens Candur zijn geen gebreken geconstateerd die aan haar zijn toe te rekenen, maar Candur schrijft wel dat zij nog steeds bereid is tot enig bijwerken en opdrijfwerk.
2.14.
Partijen hebben daarna nog geprobeerd de zaak in onderling overleg te regelen, maar dat is niet gelukt.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Candur vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van het onder de feiten omschreven factuurbedrag van € 12.813,90, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2022 en een bedrag van € 903,13 voor buitengerechtelijke incassokosten. Candur legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichting tot betaling van de eindfactuur, die betaald moet worden omdat het werk op of omstreeks 1 juli 2022 is opgeleverd.
3.2.
[gedaagde] betwist de vordering en voert daarvoor aan – samengevat – dat Candur geen deugdelijk werk heeft geleverd, dat [gedaagde] tijdig heeft geklaagd over de door hem geconstateerde gebreken en binnen een redelijke termijn deskundigen heeft ingeschakeld, zodat Candur geen geslaagd beroep kan doen op artikel 7:758 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Verder heeft Candur haar zorgplicht als goed opdrachtnemer geschonden, omdat zij [gedaagde] niet goed heeft geïnformeerd over de kwaliteitsverschillen tussen een dak met een dikte van 20 cm en een dak met een dikte van 15 cm, en niet heeft geadviseerd om het riet nog niet te plaatsen zolang boeidelen nog niet aangebracht waren, aldus [gedaagde] .

4.De beoordeling

4.1.
Candur vordert betaling van haar eindfactuur van € 12.813,90. Deze factuur betreft de laatste termijn van de overeengekomen aanneemsom (€ 5.251,40 inclusief btw), plus een vergoeding van € 7.562,50 (inclusief btw) voor 25 m2 extra kunstriet omdat het dak groter bleek dan aanvankelijk geraamd. [gedaagde] heeft de hoogte van de slottermijn als zodanig niet betwist. Verder heeft [gedaagde] het in de conclusie van antwoord door hem gevoerde verweer tegen het in rekening gebrachte bedrag voor extra m2 op de zitting uitdrukkelijk ingetrokken. Daarmee staat het bedrag van de eindfactuur op zichzelf niet tussen partijen ter discussie. Ook is tussen partijen niet in geschil dat de laatste termijn van de aanneemsom op grond van de overeenkomst betaald moet worden nadat het werk is opgeleverd.
Het werk is niet opgeleverd op of omstreeks 1 juli 2022
4.2.
Anders dan Candur stelt kan naar het oordeel van de kantonrechter niet worden aangenomen dat op of omstreeks 1 juli 2022 de in artikel 7:758 BW bedoelde oplevering van het werk heeft plaatsgevonden. [gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat hij de door Candur verrichte werkzaamheden heeft aanvaard. Het ligt daarmee op de weg van Candur als eisende partij om voldoende feiten en omstandigheden te stellen waaruit kan worden afgeleid dat is voldaan aan de vereisten voor oplevering, en deze feiten en omstandigheden zo nodig te bewijzen. Daarin is Candur niet geslaagd. De kantonrechter overweegt daarover het volgende.
4.3.
Beide partijen beroepen zich op artikel 7:758 BW. De daarin opgenomen wettelijke regeling voor oplevering van aangenomen werk is als volgt. Als de aannemer van mening is dat het werk klaar is om te worden opgeleverd, dan deelt hij dit mee aan de opdrachtgever. Vervolgens moet de opdrachtgever het werk binnen een redelijke termijn keuren, en dit (al dan niet onder voorbehoud van herstel van gebreken) aanvaarden of onder aanwijzing van gebreken weigeren. Doet de opdrachtgever dit niet, dan wordt hij geacht het werk stilzwijgend te hebben aanvaard en geldt het werk als opgeleverd. Welke termijn daarbij redelijk is, hangt af van de omstandigheden van het geval.
4.4.
Partijen zijn het erover eens dat Candur op 23 juni 2022 haar spullen bij de woning heeft opgeruimd. In een WhatsAppbericht die dag om 13:10 uur schrijft Candur aan [gedaagde] dat alles weg is. Dit kan worden beschouwd als een kennisgeving van Candur dat het werk gereed was. Verder staat vast dat Candur op 24 juni 2022 haar eindfactuur aan [gedaagde] heeft verstrekt. [gedaagde] heeft het werk direct zelf gekeurd en in zijn e-mail van 24 juni 2022 klachten geuit over (onder meer) een scheef geplaatste nok en de afwerking van het dak, waarmee [gedaagde] niet tevreden was vanwege
“onwijs veel oneffenheden”. Daarmee kan Candur niet worden gevolgd in haar stelling dat [gedaagde] het werk heeft goedgekeurd of aanvaard. Op 1 juli 2022 heeft Candur de nok rechtgezet. Ten aanzien van de oneffenheden in het dak stelde Candur zich op het standpunt dat deze geen gebrek vormen maar een esthetische kwestie. Kort daarop heeft [gedaagde] deskundige Van Dijk ingeschakeld voor inspectie van het dak en de naar aanleiding daarvan op dat moment voor [gedaagde] kenbaar geworden gebreken op 21 juli 2022 gemeld bij Candur. Omdat partijen het niet eens werden over de aard en omvang van de door Candur uit te voeren herstelwerkzaamheden heeft [gedaagde] het dak op 8 oktober 2022 door een tweede deskundige laten inspecteren. Ook de conclusies van deze deskundige Van Ginkel zijn direct met Candur gedeeld. Daarmee heeft [gedaagde] naar het oordeel van de kantonrechter binnen een redelijke termijn en adequaat gereageerd op de kwaliteit van het door Candur geleverde werk, en dit onder aanwijzing van gebreken niet aanvaard.
4.5.
In het licht van het voorgaande en de discussie die partijen al vanaf 24 juni 2022 tot op heden voeren over de kwaliteit van het door Candur geleverde werk kan niet worden volgehouden dat het werk per 1 juli 2022 als opgeleverd moet worden beschouwd, zoals Candur stelt. Ook is niet gesteld of gebleken dat het werk op een later moment alsnog door [gedaagde] is geaccepteerd en opgeleverd. Daarbij weegt mee dat Candur op de zitting uitdrukkelijk heeft verklaard dat zij normaal gesproken desgevraagd een garantiecertificaat aan de klant verstrekt zodra het werk is afgesloten, maar dat dit stadium in dit geval nog niet is bereikt. Het enkele feit dat [gedaagde] in de conclusie van antwoord onder punt 16 schrijft dat gebreken aan de breeuwen wel degelijk zijn geconstateerd
“bij gelegenheid van de oplevering”kan – anders dan Candur betoogt – niet worden aangemerkt als een erkenning van oplevering in juridische zin. Kennelijk bedoelt [gedaagde] hiermee het moment waarop Candur heeft meegedeeld dat het werk in haar optiek gereed was. Bovendien beroept [gedaagde] zich er juist op dat bij die gelegenheid gebreken zijn gemeld, zodat geen sprake is van de voor oplevering benodigde aanvaarding van het werk.
De slottermijn van de aanneemsom (€ 5.251,40) is niet opeisbaar
4.6.
Omdat partijen hebben afgesproken dat de slottermijn pas betaald moet worden nadat het werk is opgeleverd en niet is komen vast te staan dat er een oplevering heeft plaatsgevonden, is de vordering in elk geval tot een gedeelte van € 5.251,40 (nog) niet opeisbaar en daarmee niet toewijsbaar.
Overigens doet [gedaagde] een geslaagd beroep op opschorting
4.7.
Ten aanzien van het gevorderde bedrag van € 7.562,50 voor extra kunstriet is onduidelijk op welk moment een betalingsverplichting voor [gedaagde] is ontstaan. De definitieve versie van de overeenkomst die partijen hebben gesloten maakt geen onderdeel uit van de stukken. Candur neemt op dit punt geen concrete stelling in. Zij stelt slechts dat men is overeengekomen dat bij oplevering de laatste termijn moet worden betaald en dat [gedaagde] met de betaling van € 12.813,90 in verzuim is geraakt. Een concrete verzuimdatum stelt Candur evenmin. Uit het feit dat zij wettelijke rente vordert vanaf 9 juli 2022 kan worden afgeleid dat dit volgens Candur de verzuimdatum is. Een en ander duidt erop dat Candur ook de betalingsverplichting voor het extra kunstriet afhankelijk stelt van oplevering. Voor zover de opeisbaarheid van het extra kunstriet niet contractueel zou zijn gekoppeld aan het moment van oplevering, geldt dat [gedaagde] in elk geval met succes een beroep heeft gedaan op opschorting van zijn betalingsverplichting. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen.
4.8.
[gedaagde] heeft Candur in gebreke gesteld en met betrekking tot de factuur waarvan de betaling in deze procedure gevorderd wordt een beroep gedaan op artikel 6:52 BW (opschortingsrecht). [gedaagde] legt hieraan ten grondslag dat Candur niet deugdelijk heeft gepresteerd, onder verwijzing naar de gebreken die door de twee door hem ingeschakelde deskundigen zijn geconstateerd. Met het verhelpen daarvan zouden, blijkens de inschatting in het rapport van Van Ginkel die spreekt over kosten die de € 10.000,00 exclusief btw zullen naderen (‘minstens 160 uur arbeid, reiskosten en steiger’), aanzienlijke kosten gemoeid zijn.
4.9.
De door [gedaagde] gestelde gebreken laten zich als volgt rubriceren: (a) niet rechtzittende breeuwen en voeten, (b) breeuwen zijn niet van gelijke dikte, (c) geen windsteken aangebracht, (d) openstaand riet en putjes in het riet. Candur heeft gemotiveerd weersproken dat sprake is van gebreken. De kantonrechter oordeelt hierover als volgt.
4.10.
Ad (a) Dat er schade zichtbaar is aan de breeuwen en voeten wordt niet betwist door Candur, maar toegeschreven aan het door derden plaatsen van boeidelen en zonnepanelen nadat het riet door Candur was geplaatst. Hierbij is van belang dat de heer [directeur] , directeur, namens Candur op de zitting heeft verklaard niet te hebben gewaarschuwd dat het achteraf pas plaatsen van boeidelen risico’s op beschadiging meebrengt. Verder heeft [directeur] , op de vraag of het gebruikelijk is dat boeidelen pas achteraf worden aangebracht, geantwoord dat dit vaker gebeurt en dat Candur dan naderhand komt om het weer recht en op spanning te zetten. Het ligt dan ook op de weg van Candur om de schade weg te nemen die is ontstaand door het achteraf plaatsen van boeidelen.
4.11.
Ad (b) Dat de breeuwen niet van gelijke dikte zijn wordt evenmin betwist. Hiertegen wordt door Candur hetzelfde verweer aangevoerd dat dit, aangezien deze ongelijkheid direct na het plaatsen van het riet niet geconstateerd is, te wijten zal zijn aan het aanbrengen van boeidelen nadat het riet is geplaatst. Hiervoor geldt hetgeen onder ad (a) is overwogen.
4.12.
Ad (c) De afwezigheid van windsteken wordt evenmin door Candur betwist. [gedaagde] heeft aangevoerd dat de woning aan de achterkant veel wind vangt en op de zitting recente foto’s getoond waar schade aan het dak te zien is. [gedaagde] stelt dat dit komt door het ontbreken van windsteken. Candur heeft echter aangevoerd dat deze niet nodig zijn en geen onderdeel van de opdracht zijn. De op de foto’s zichtbare schade kan stormschade zijn of het gevolg van het op het riet drukken door – de later aangebrachte – boeidelen waardoor de spanning van het riet beïnvloed wordt en het dak kwetsbaarder is geworden voor wind. In het rapport van Van Ginkel staat hierover het volgende: ”
Tevens zitten er geen windsteken in om het geheel te verstevigen. Nu al begint het riet op sommige plaatsen te vervormen.” In het rapport van Van Dijk wordt ook over vervorming na verloop van tijd gesproken. Het rapport van Ibens vermeldt hierover: “
Windsteken hoeven volgens ons op dit dak niet geplaatst te worden daar de bindingen slechts op 20 cm van de dreef zitten en dus voor voldoende stevigheid zorgen.” [gedaagde] heeft, onder overlegging van een afbeelding van de website van Ibens waar Candur riet wordt aangeprezen, aangevoerd dat Ibens een zakelijke relatie van Candur is waardoor aan het rapport van Ibens minder waarde kan worden toegekend. Candur heeft aangevoerd dat Van Dijk niet deskundig is op het gebied van kunststof rieten daken, onder verwijzing naar de vermelding in zijn rapport “
kunststof deskundigen vertellen mij”, zodat aan zijn rapport minder waarde toegekend kan worden. De kantonrechter kan op basis van het voorgaande niet objectief vaststellen of windsteken wel of niet onderdeel van het rieten dak van [gedaagde] moeten zijn. Niet staat ter discussie echter dat het riet onder de invloed van de wind op sommige plaatsen vervormd geraakt is.
4.13.
Ad (d) Met putjes in het riet wordt, zo begrijpt de kantonrechter, bedoeld dat er openingen of kieren tussen het riet bestaan. [gedaagde] heeft op de zitting recente foto’s getoond van plaatsen waar riet uit het dak is gevlogen en nog meer putjes zijn ontstaan, plaatsen waar riet uitsteekt en andere oneffenheden. Candur heeft daartegen aangevoerd dat dit een esthetisch oordeel betreft en verband houdt met de gekozen dikte van 15 cm van het rieten dak. [gedaagde] heeft daartegen ingebracht dat hij aanvankelijk gekozen had voor een dikte van 20 cm, maar dat hij de hogere isolatiewaarde van het dikkere rieten dak niet nodig had en dat hij niet door Candur was geïnformeerd dat een 15 cm dikte kwalitatief minder zou zijn en een veel minder mooie uitstraling zou hebben. In het rapport van Van Dijk wordt de totaalindruk van het dak als “
slordig en mijns inziens niet vakkundig gelegd” omschreven en wordt vermeld: “
Het gehele dak zit vol (putten), kleine gaatjes waar het riet terug zit. (…)
Daar is het dak erg open waardoor het riet niet goed sluit, lange slepers, dus geen gesloten dak. Dit is ontstaan omdat men niet voldoende heeft uitgesneden.” In het rapport van Van Ginkel staat hierover het volgende: “
Er zitten diverse putjes in het dak waar het riet terugzit. (…) Links onder staat het riet erg open. (…) Er zitten ook hier diverse putjes in het riet en staat het riet plaatselijk wat open.“ Het rapport van Ibens vermeldt hierover: “
Het dakvlak haalt overal de vereiste dikte van 15 cm. Door deze dikte heeft het dak de neiging om te schrijnen. (niet mooi aansluiten van het riet)” en “
Het opdrijven van het dak had beter gekund, en zou best nog eens herhaald kunnen worden”. De kantonrechter kan op basis van het voorgaande niet objectief vaststellen of de putjes gebreken zijn of een gevolg zijn van de keuze voor een rieten dak met een dikte van 15 cm. Voorts kan de kantonrechter op basis van hetgeen partijen hebben aangevoerd niet oordelen over de vraag of Candur [gedaagde] voldoende heeft voorgelicht dan wel gewaarschuwd over de verschillen tussen een 20 cm dak en een 15 cm dak en of daarmee, zoals door [gedaagde] is aangevoerd, door Candur een zorgplicht is geschonden. Deze vraag hoeft naar het oordeel van de kantonrechter in het kader van deze procedure niet beantwoord te worden nu uit de overgelegde recente foto’s en de rapporten van de deskundigen volgt dat het dak in ieder geval niet de uitstraling heeft die [gedaagde] van een kunstrieten dak mocht verwachten en dat de breeuwen onvolkomenheden vertonen. Immers alle drie deskundigen geven, in verschillende bewoordingen, aan ‘dat het beter gekund had’, dat er schade aan de breeuwen is doordat het riet door Candur is geplaatst voordat de boeidelen waren aangebracht en geven aan dat verbetering van het rieten dak mogelijk is. Candur heeft aldus nog niet aan al haar verplichtingen jegens [gedaagde] onder de aanneemovereenkomst voldaan. [gedaagde] is daarmee in beginsel bevoegd de nakoming van zijn – daarmee samenhangende – verbintenis tot betaling van de laatste factuur op te schorten totdat Candur aan haar verplichtingen heeft voldaan.
4.14.
De kantonrechter is van oordeel dat het wegnemen van de hierboven genoemde beschadigingen en verbetering van de uitstraling voldoende substantieel zijn om een beroep door [gedaagde] op zijn opschortingsrecht te rechtvaardigen. Voorts acht de kantonrechter, mede gelet op de kosteninschatting in het rapport van Van Ginkel, de opschorting van de betaling van de factuur van € 12.813,90 niet disproportioneel.
4.15.
Candur heeft op de zitting nog aangevoerd dat in haar toepasselijke algemene voorwaarden is bepaald dat klachten over de manier waarop zij de overeenkomst heeft uitgevoerd de opdrachtgever nooit het recht geven zijn betalingsverplichtingen op te schorten. Dit beding, waarin de wettelijke bevoegdheid tot opschorting is uitgesloten, is echter zonder meer onredelijk bezwarend, omdat het op de zogenoemde zwarte lijst van artikel 6:236 BW (sub c) staat en [gedaagde] de overeenkomst als consument heeft gesloten. Het uitdrukkelijke beroep dat [gedaagde] doet op zijn rechten als consument in samenhang met zijn beroep op het opschortingsrecht wordt door de kantonrechter opgevat als een beroep op de vernietigbaarheid van deze bepaling. Een beroep daarop door Candur kan dan ook niet slagen.
De conclusie en de proceskosten
4.16.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van Candur zal afwijzen.
4.17.
De proceskosten komen voor rekening van Candur, omdat zij ongelijk krijgt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt Candur tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde] worden vastgesteld op een bedrag van € 792,00 aan salaris van de gemachtigde van [gedaagde] ;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P. Ploeger en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter